Page 161 of 297

Rijden en bediening159Draai de sleutel even in de stand 2 en
laat deze na het starten van de motor
los.
Handgeschakelde versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het koppelingspedaal in
te trappen 3 160.
Automatische versnellingsbak:
tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het rempedaal los te
laten 3 160.
Auto's met Aan/Uit-knop● Handgeschakelde versnellings‐ bak: koppelings- en rempedaalintrappen.
● Automatische versnellingsbak: trap het rempedaal in en zet de
keuzehendel op P of N.
● Geen gas geven.
● Toets Start/Stop indrukken.
● Laat de toets los nadat de motor gestart is. Een dieselmotor startnadat het controlelampje z
voor voorverwarming is gedoofd.
● Voordat u de motor weer start of uitschakelt terwijl de auto stil‐
staat, drukt u nog een keer kort
op Start/Stop .
Om de motor te starten tijdens een
Autostop:
● Handgeschakelde versnellings‐ bak: tijdens een Autostop kunt u
de motor starten door het koppe‐ lingspedaal in te trappen 3 160.
● Automatische versnellingsbak: tijdens een Autostop kunt u de
motor starten door het rempedaal
los te laten 3 160.Uitschakelen in noodsituatie
tijdens het rijden
Als u de motor in een noodsituatie tijdens het rijden moet uitschakelen,
kunt u 5 seconden op Start/Stop druk‐
ken.9 Gevaar
Het uitschakelen van de motor
tijdens het rijden kan het verlies
van vermogen voor de rem- of
stuurbekrachtiging veroorzaken.
Hulp- en airbagsystemen zijn
uitgeschakeld. De verlichting en
remlichten gaan uit. Schakel de
motor en het contact tijdens het
rijden alleen uit indien dat in een
noodgeval noodzakelijk is.
Page 162 of 297

160Rijden en bedieningDe auto starten bij lage
temperaturen
Het is mogelijk om de motor zonder
bijkomende verwarming te starten tot -25 °C voor dieselmotoren en -30 °C
voor benzinemotoren. Motorolie met
de juiste viscositeit, de juiste brand‐
stof, uitgevoerd onderhoud en een
voldoende opgeladen accu zijn
vereist. Bij temperaturen onder
-30 °C moet de automatische versnel‐
lingsbak gedurende ca. 5 minuten
worden verwarmd. De keuzehendel
moet in stand P staan.
Opwarmen van de turbomotor
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral
wanneer de motortemperatuur koud
is. Deze beperking is er om het
smeersysteem de motor volledig te
laten beschermen.Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gaspedaal loslaat.
Afhankelijk van de omstandigheden
wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem Het stop-startsysteem helpt brandstofte besparen en uitlaatemissies te
beperken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam rijdt of stilstaat, bijv. bij een verkeers‐
licht of in een file.
Inschakelen
Het stop-startsysteem is beschikbaar van zodra de motor is gestart, de auto
is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden voldaan
is.Zonder aanraakscherm
Het systeem is klaar voor gebruik,
wanneer het led-lampje in de toets
D niet brandt. Om het systeem in te
schakelen wanneer het systeem
uitgeschakeld is, op D drukken. Het
Stop/Start-systeem werkt tijdelijk niet en de toets D wordt ingedrukt, de led
in de toets knippert.Met aanraakscherm
Het systeem kan worden ingescha‐
keld in de Persoonlijke instellingen
3 127. Als het Stop/Start-systeem
tijdelijk niet werkt, knippert de contro‐ lelamp D gedurende enkele secon‐
den.
Page 163 of 297

Rijden en bediening161UitschakelenZonder aanraakscherm
Druk op D om het Stop/Start-systeem
uit te schakelen. De uitschakeling
wordt aangeduid wanneer het led-
lampje in de knop oplicht.
Met aanraakscherm
Het Stop/Start-systeem kan worden
uitgeschakeld in de Persoonlijke
instellingen 3 127.
Als het systeem wordt uitgeschakeld
tijdens een Autostop, start de motor onmiddellijk opnieuw.
AutostopAuto's met handgeschakelde
versnellingsbak
Een Autostop kan worden geacti‐
veerd wanneer de auto stilstaat of met een lagere snelheid dan
20 km/u rijdt.
U activeert een Autostop als volgt: ● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de keuzehendel in neutraal.
● Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.Auto’s met automatische versnel‐
lingsbak
Als de auto stilstaat met ingetrapt
rempedaal of de keuzehendel op N,
wordt Autostop automatisch geacti‐
veerd.
Bij auto's met een automatische
versnellingsbak van het type B, kan
een Autostop ook worden geacti‐
veerd bij snelheden onder 20 km/u.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.Melding
Een Autostop wordt aangegeven
door controlelampje ñ.
Tijdens een Autostop blijven de
verwarming en remmen normaal
werken.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan.
● Het stop-startsysteem is niet manueel uitgeschakeld.
● Het bestuurdersportier is geslo‐ ten of de veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt.
● De schuifdeuren zijn gesloten ● De accu is voldoende opgeladen
en in goede staat.
● De motor is warmgelopen.
Page 164 of 297

162Rijden en bediening● De omgevingstemperatuur ligttussen 0 °C en 35 °C.
● De koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog.
● De temperatuur van de uitlaat‐ gassen is niet te hoog, bijv. na hetrijden met hoge motorbelasting.
● Het klimaatregelsystemen staat een Autostop toe.
● Het remvacuüm is voldoende.
● De zelfreinigende functie van het
uitlaatfilter is niet actief.
● Sinds de laatste Autostop reed de auto minstens stapvoets.
Anders is een Autostop niet mogelijk.
Let op
Na vervanging of hernieuwde
aansluiting van de accu kan Auto‐
stop meerdere uren lang niet moge‐
lijk zijn.
Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop
verhinderen.
Klimaatregeling 3 144.Onmiddellijk na ritten op hogere snel‐
heden is mogelijk geen Autostop
mogelijk.
Nieuwe auto inrijden 3 156.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden meer‐
dere elektrische functies, zoals de
extra elektrische verwarmer of de
achterruitverwarming, uitgeschakeld
of in een stroombesparingsmodus
gezet. De ventilatorsnelheid van het
aircosysteem wordt verminderd om
stroom te besparen.
Herstarten van de motor door de
bestuurder
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak
Trap het koppelingspedaal in zonder
het rempedaal in te trappen om de
motor opnieuw te starten.Auto’s met automatische
versnellingsbak
Type A: De motor wordt opnieuw
gestart als
● de keuzehendel in de stand D
staat met M wel of niet ingescha‐
keld en het rempedaal is losge‐
laten
● de keuzehendel in de stand N
staat, het rempedaal is losgela‐
ten en de keuzehendel in de
stand D wordt gezet met M wel of
niet geactiveerd
● de keuzehendel in de stand P
staat, het rempedaal is ingetrapt
en de keuzehendel in de stand R,
N of D wordt gezet met M wel of
niet geactiveerd
● de achteruitversnelling wordt ingeschakeld
Page 165 of 297

Rijden en bediening163Type B: De motor wordt opnieuw
gestart als
● de keuzehendel in de stand A of
M staat en het rempedaal is
losgelaten
● de keuzehendel in de stand N
staat, het rempedaal is ingetrapt
en de keuzehendel in de stand
A of M wordt gezet
● de achteruitversnelling wordt ingeschakeld
Herstarten van de motor door het
stop-startsysteem
De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten
mogelijk te maken.
Als er zich een van de volgende
omstandigheden voordoet tijdens
een Autostop, dan zal de motor auto‐
matisch door het stop-startsysteem
worden herstart:
● afhankelijk van de motor een rijsnelheid van meer dan 3 km/u
of 25 km/u (handgeschakelde
versnellingsbak)● een rijsnelheid van meer dan 3 km/u (automatische versnel‐
lingsbak)
● Stop/Start-systeem manueel uitgeschakeld
● bestuurdersportier geopend
● schuifdeur geopend.
● veiligheidsgordel bestuurder losgeklikt
● motortemperatuur te laag
● oplaadniveau van accu lager dan
het vastgelegde niveau
● remvacuüm onvoldoende
● auto rijdt minstens stapvoets
● aircosysteem vereist starten van de motor
● airco handmatig ingeschakeld
Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler, op de elek‐ trische aansluiting is aangesloten,merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
ondergrond met brandbaar
materiaal. Door de hoge
temperatuur van het uitlaatsys‐
teem kan het oppervlak
ontbranden.
● Trek altijd de parkeerrem aan.
● Als de auto vlak of op een oplo‐
pende helling staat, dan de
eerste versnelling inschakelen
of de keuzehendel in stand P
zetten (automatische versnel‐ lingsbak type A)/ N (automati‐
sche versnellingsbak type B). Op een oplopende helling
bovendien de voorwielen van
de stoeprand wegdraaien.
Als op een aflopende helling
staat, dan de achteruitversnel‐
ling inschakelen of de keuze‐
hendel in stand P zetten (auto‐
matische versnellingsbak type
A)/ N (automatische versnel‐
lingsbak type B). Bovendien de
Page 166 of 297

164Rijden en bedieningvoorwielen naar de stoeprand
toedraaien.
● Sluit de ruiten.
● Zet de motor af.
● Trek de sleutel uit het contact‐ slot of schakel bij auto's met
een aan/uit-knop het contact
uit. Verdraai het stuurwiel tot
het stuurslot merkbaar
vergrendelt.
● Vergrendel de auto.
● Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
● Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in
werking treden 3 220.
Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge motor‐
toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te
beschermen.
Let op
Bij een ongeval waarbij airbags
worden geactiveerd, wordt de motor automatisch uitgeschakeld als de
auto binnen een bepaalde tijd tot stil‐
stand komt.
In landen waar de temperatuur
extreem laag kan zijn, kan het nood‐
zakelijk zijn de handrem niet aan te
trekken. Parkeer de auto in dat geval
altijd op een effen ondergrond.
Uitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij
inademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de
passagiersruimte dringen, de
ruiten openen. Oorzaak van de
storing door een werkplaats laten
verhelpen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte
binnen kunnen dringen.
Uitlaatfilter
Automatische regeneratie
Het uitlaatfilter verwijdert roetdeeltjes
uit de uitlaatgassen.
Page 167 of 297

Rijden en bediening165Als + of C tijdelijk gaat branden
in combinatie met een melding op het
Driver Information Center en een
geluidssignaal, begint het uitlaatfilter
verzadigd te raken.
Regenereer zodra de verkeersom‐
standigheden dat toelaten het roetfil‐
ter door op een snelheid van
minstens 60 km/h te rijden totdat het
controlelampje dooft.
Let op
Bij een nieuwe auto gaan de eerste
regeneraties van het uitlaatfilter
mogelijk gepaard met een brande‐ rige geur, wat normaal is. Na lang‐
durig gebruik van de auto op zeer
lage snelheden of bij een stationair
draaiende motor kan er tijdens het
optrekken waterdamp uit de uitlaat
druppelen. Dit heeft geen negatieve
invloed op het rijgedrag van de auto of op het milieu.
Regeneratie niet mogelijk
Als + of C blijft branden in
combinatie met een geluidssignaal of een visueel bericht, betekent dit dat
het AdBlue-peil voor het uitlaatfilter te
laag is.Vul het reservoir dan onmiddellijk bij.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Katalysator De katalysator vermindert de
hoeveelheid schadelijke stoffen in de uitlaatgassen.Voorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐ kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 277 kan aanleiding
geven tot schade aan de katalysa‐
tor en de elektronische onderde‐
len.
Onverbrande benzine kan leiden
tot oververhitting van en schade aan de katalysator. Daarom de
startmotor niet onnodig lang laten
draaien, de tank niet leegrijden en de motor niet aan proberen te
duwen of te slepen.
Bij overslag, een onregelmatige
motorloop, beperkingen van het
motorvermogen of andere ongewone
storingen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
AdBlue
Algemene informatie
Selectieve katalysatorreductie
(BlueInjection) is een methode voor het aanzienlijk terugbrengen van het
aandeel stikstofoxide in de uitstoot
van uitlaatgassen. Dit wordt bewerk‐
stelligd door het inspuiten van een
dieseluitlaatvloeistof (DEF) in het
uitlaatsysteem. De uit de vloeistoffen
vrijkomende ammoniak reageert met
nitreuze gassen (NO x) uit de uitlaat en
zet deze om in stikstof en water.
De naam van deze vloeistof is
AdBlue ®
. Het is een niet-giftige, niet-
ontvlambare, kleur- en geurloze vloei‐
stof die uit 32% ureum en 68% water
bestaat.
Page 168 of 297

166Rijden en bediening9Waarschuwing
Voorkom dat er AdBlue in uw ogen
of op uw huid komt.
Bij contact met de ogen of de huid
met water uitspoelen.
Voorzichtig
Voorkom dat er AdBlue op het lakwerk komt.
Bij contact met water afspoelen.
AdBlue bevriest bij een temperatuur
van ongeveer -11 °C. Aangezien de
auto is uitgevoerd met een AdBlue-
voorverwarmer, is er ook bij lage
temperaturen minder uitstoot. De
AdBlue-voorverwarmer werkt auto‐
matisch.
Het karakteristieke AdBlue-verbruik
is zo'n 22 l per 10.000 km tot
15.000 km afhankelijk van het rijge‐
drag (bijv. zware belasting of rijden
met een aanhangwagen).
Peilwaarschuwingen
Afhankelijk van de berekende actie‐
radius van de AdBlue verschijnen er
verschillende berichten op het Driver
Information Center. De berichten en
de beperkingen zijn wettelijk vereist.
1. De eerste mogelijke waarschu‐ wing is Vul additief bij: starten
geblokkeerd over 2400 km .
Bij inschakelen van het contact,
verschijnt deze waarschuwing
even met de berekende actiera‐
dius. Daarbij licht controlelampje
B op en klinkt er een geluids‐
signaal. Doorrijden is zonder
enige beperkingen mogelijk.
2. Het volgende waarschuwingsni‐ veau wordt bereikt bij een actiera‐
dius van minder dan 800 km. Het
bericht met de huidige actieradius
verschijnt altijd bij het inschakelen van het contact. Daarbij licht
controlelampje B op en klinkt
er een geluidssignaal. Tank AdBlue bij voordat u naar het
volgende waarschuwingsniveau
gaat.Onderweg klinkt het geluidssig‐
naal en verschijnt het bericht elke
100 km totdat de AdBlue-tank is
bijgevuld.
3. Het volgende waarschuwingsni‐ veau wordt bereikt bij een actiera‐dius van minder dan 100 km. Het
bericht met de huidige actieradius
verschijnt altijd bij het inschakelen
van het contact. Daarbij knippert
controlelampje B en klinkt er
een geluidssignaal. Vul zo spoe‐
dig mogelijk AdBlue bij voordat
het AdBlue-reservoir geheel leeg
is. Anders kan de motor niet opnieuw worden gestart.
Onderweg klinkt het geluidssig‐
naal en verschijnt het bericht elke 10 km totdat de AdBlue-tank is
bijgevuld.
4. Het laatste waarschuwingsniveau
wordt bereikt wanneer de AdBlue- tank leeg is. Opnieuw starten van
de motor is niet mogelijk. Het
volgende waarschuwingsbericht
verschijnt:
Vul additief bij: Starten
geblokkeerd