Page 153 of 297

Klimaatregeling151Een led-lampje geeft de bedrijfsstatus
van de parkeerverwarming aan.
● Ledje aan: Er is een timer inge‐ steld.
● Ledje knippert: Het systeem is in bedrijf.
Na afloop van geprogrammeerde verwarming of na uitschakeling van
de parkeerverwarming met behulp
van de afstandsbediening dooft het
ledje.
De parkeerverwarming is te program‐
meren met behulp van het Infotain‐ mentsysteem. Bovendien is de
parkeerverwarming in en uit te scha‐ kelen met behulp van een afstands‐
bediening.
Radio (Infotainment-systeem) Druk op MENU om de menupagina te
openen.
Druk op Verwarmen of Ventileren .
Druk op H of I om de gewenste
timer te selecteren. Bevestig met OK.
Stel de gewenste tijd van de timer in:
Druk op 7 of 8 om de gewenste
waarde in te stellen. Bevestig met
OK .Druk voor het instellen van de timer
op H of I om OK op het display
te selecteren. Bevestig met OK.
Multimedia / Multimedia Navi
Druk op d.
Temperatuur|conditionering indruk‐
ken.
Activeer Temperatuur|conditionering
door op ON te drukken.
Instellingen indrukken.
Selecteer Verwarming of Ventilatie .
Druk op Tijd 1 of Tijd 2 om de gewen‐
ste timer te selecteren.
Definieer de tijd van de gewenste
timer.
Druk op 6 om de instellingen op te
slaan en de timer in te stellen.
Parkeerverwarming via
afstandsbediening
De parkeerverwarming kan worden
ingeschakeld met behulp van een
afstandsbediening.
i indrukken.
Batterij in de afstandsbediening
vervangen
Als het controlelampje van de
afstandsbediening geel wordt, is de
oplaadstatus van de batterij zwak. Als
het controlelampje niet meer brandt,
is de batterij ontladen en moet deze
worden vervangen.
Page 154 of 297
152Klimaatregeling
1. Schroef het klepje van deafstandsbediening los met een
muntstuk en verwijder de batterij
2. Vervang de batterij door een batterij van hetzelfde type. Let op
de installatiepositie.
3. Schroef het klepje weer vast.
Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters
Luchtroosters in het
instrumentenpaneel
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de lucht‐
stroom instellen.
Kantel om het rooster te sluiten de
lamellen naar binnen.
Buitenste luchtroosters in
dashboard
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de lucht‐
stroom instellen.
Kantel om het rooster te sluiten de
lamellen naar buiten.
Wanneer de koeling ingeschakeld is, moeten er minstens twee luchtroos‐
ters openstaan.
Page 155 of 297
Klimaatregeling1539Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Luchtroosters achter in het
plafond
Druk voor het verdelen van gecondi‐
tioneerde/verwarmde lucht via de
luchtroosters achter op E.
Door de roosters te kantelen en te
draaien de richting van de lucht‐
stroom instellen.
Pas de luchtstroom aan om de
gewenste snelheid te selecteren.
Vaste luchtroosters
Er bevinden zich bovendien nog luchtroosters onder de voorruit, de
zijruiten, alsook in de voetenruimten.
Koeling
handschoenenkastje
De airconditioning zuigt via een
mondstuk koele lucht het handschoe‐
nenkastje in.
Draai de schuif omhoog of omlaag om
de koeling van het handschoenen‐
kastje in of uit te schakelen.
Page 156 of 297
154KlimaatregelingOnderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat vóór de voorruit in de
motorruimte schoon houden om lucht
te laten instromen. Eventuele blade‐
ren, vuil of sneeuw verwijderen.
Airconditioning regelmatig
aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling
eenmaal per maand, ongeacht de
weersgesteldheid of het seizoen,
enkele minuten worden ingescha‐
keld. Bij te lage buitentemperaturen kan de koeling niet worden ingescha‐ keld.
Service Om de koeling optimaal te laten
werken, is het raadzaam het klimaat‐
regelsysteem jaarlijks te laten contro‐ leren, te beginnen drie jaar na afleve‐
ring van de nieuwe auto, te weten:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen
● afvoer van condensor en verdamper reinigen
● prestatietest
Page 157 of 297

Rijden en bediening155Rijden en bedieningRijtips......................................... 156
Controle over de auto ..............156
Sturen ...................................... 156
Starten en bediening .................156
Nieuwe auto inrijden ................156
Contactslotstanden ..................156
Aan/Uit-knop ............................ 157
Motor starten ........................... 158
Uitrol-brandstofafsluiter ...........160
Stop/Start-systeem ..................160
Parkeren .................................. 163
Uitlaatgassen ............................. 164
Uitlaatfilter ............................... 164
Katalysator .............................. 165
AdBlue ..................................... 165
Automatische versnellingsbak ...169
Versnellingsbakdisplay ............170
Schakelen ................................ 170
Handmatige modus .................171
Elektronische rijprogramma's ..172
Storing ..................................... 172
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 173Remmen.................................... 174
Antiblokkeersysteem ...............174
Handrem .................................. 174
Remassistentie ........................175
Hellingrem ............................... 175
Rijregelsystemen .......................175
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ..175
Selective Ride Control .............176
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 178
Cruise control .......................... 178
Snelheidsbegrenzer ................182
Adaptieve cruise control ..........185
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 193
Actieve noodrem .....................195
Voetgangersbescherming vóór ........................................ 197
Parkeerhulp ............................. 198
Blindehoeksysteem .................201
Panoramazichtsysteem ...........203
Achteruitkijkcamera .................205
Lane Departure Warning .........207
Vermoeidheidsdetectie ............208
Brandstof ................................... 210
Brandstof voor dieselmotoren . 210
Tanken .................................... 211Trekhaak.................................... 212
Algemene informatie ...............212
Rijgedrag en aanhangertips ....212
Aanhanger trekken ..................213
Aanhangerstabilisatie ..............217
Page 158 of 297

156Rijden en bedieningRijtips
Controle over de auto Nooit met afgezette motor rijden
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar voor uzelf en anderen.
Alle systemen werken tijdens een
Autostop.
Stop-startsysteem 3 160.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.
Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan
bestuurderszijde bevestigd zijn.Sturen
Als de stuurbekrachtiging wegvalt
omdat de motor afslaat of wegens
een defect in het systeem, kunt u de auto blijven besturen, maar kost dat
wellicht meer kracht.Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐ pen van was en olie op het uitlaatsys‐ teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van
de dampen vermijden.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn.
Ook wordt het uitlaatfilter mogelijk
vaker geregenereerd.
Uitlaatfilter 3 164.
Contactslotstanden
Draai de sleutel op:
Page 159 of 297

Rijden en bediening1570:blokkeerstand: sommige functiesblijven actief totdat de sleutel
wordt uitgenomen of het bestuur‐
dersportier wordt geopend, op
voorwaarde dat het contact van
tevoren aan was1:accessoirestand: contact inge‐
schakeld, dieselmotor wordt
voorverwarmd, controlelampjes
branden en de meeste elektri‐
sche functie zijn te gebruiken2:startstand: laat de sleutel los
nadat de motor is aangeslagenStuurslot
Trek de sleutel uit het contactslot en
draai aan het stuurwiel totdat het vastklikt.9 Gevaar
Neem de sleutel tijdens het rijden
nooit uit het contactslot omdat
hierdoor het stuurslot wordt inge‐
schakeld.
Aan/Uit-knop
De elektronische sleutel moet in de
auto aanwezig zijn.
Motor starten
Trap op het koppelingspedaal (hand‐ geschakelde versnellingsbak),
bedien het rempedaal en druk op
Start/Stop .Contactslot in ingeschakelde stand
zonder de motor te starten
Druk op Start/Stop zonder het koppe‐
lings- of rempedaal te bedienen. De
controlelampjes branden en de
meeste elektrische functies werken.Motor af en contact uit
Druk in elke modus kort op
Start/Stop of wanneer de motor draait
en de auto stilstaat. Sommige func‐
ties blijven actief totdat het bestuur‐
dersportier wordt geopend, mits het contact van tevoren aan was.Uitschakelen in noodsituatie tijdens
het rijden
Druk op Start/Stop gedurende onge‐
veer 3 seconden 3 158 . Het stuurslot
is actief, zodra de auto stilstaat.
Page 160 of 297

158Rijden en bedieningStuurslotHet stuurslot werkt automatisch
wanneer:
● De auto stilstaat.
● Het contact uitgeschakeld is.
Hef het stuurslot op door het bestuur‐
dersportier te openen en de sluiten en
zet het contact in de accessoiremo‐
dus of start de motor rechtstreeks.9 Waarschuwing
Bij een lege accu is wegslepen, op
gang slepen of gebruik van hulp‐
startkabels niet toegestaan,
omdat het stuurslot dan niet kan worden ontgrendeld.
Bediening op auto's met
elektronisch sleutelsysteem bij
storing
Als de elektronische sleutel niet werktof de batterij van de elektronische
sleutel bijna leeg is, verschijnt er
mogelijk een melding op het Driver Information Center.
Houd de elektronische sleutel met de
knoppen naar de buitenkant gericht
tegen de stuurkolombekleding zoals
afgebeeld.
Trap op het koppelingspedaal (hand‐
geschakelde versnellingsbak),
bedien het rempedaal en druk op
Start/Stop .
Deze mogelijkheid is alleen bestemd
voor noodgevallen. Vervang de batte‐
rij van de elektronische sleutel zo
spoedig mogelijk 3 24.
Zie voor het ontgrendelen of vergren‐ delen van de portieren Storing in
handzendermodule of elektronisch
sleutelsysteem 3 25.
Motor starten
Auto's met contactschakelaar
Draai de sleutel naar stand 1 om het
stuurslot te ontgrendelen.
Handgeschakelde versnellingsbak: koppelings- en rempedaal intrappen.
Automatische versnellingsbak: trap
het rempedaal in en zet de keuzehen‐
del op P of N.
Geen gas geven.
Dieselmotoren: wacht tot het contro‐
lelampje z dooft.