18Kort en bondigAutomatische versnellingsbakType A
Draai de versnellingshendel.
P:parkeerstand, de voorwielen zijn
geblokkeerd, alleen inschakelen
wanneer de auto stilstaat en de
parkeerrem is aangetrokkenR:achteruitversnelling, alleen
inschakelen wanneer de auto
stilstaatN:neutrale standD:automatische modusM:handgeschakelde modusType B
Draai de versnellingshendel.
R:achteruitversnelling, alleen
inschakelen wanneer de auto
stilstaatN:neutrale standA:automatische modusM:handgeschakelde modus
Automatische versnellingsbak
3 169.
Voordat u wegrijdt
Voor het wegrijden controleren ● bandenspanning 3 246 en -staat
3 280
● motoroliepeil en vloeistofniveaus 3 221
● alle ruiten, spiegels, rijverlichting en kentekenplaat: vrij van vuil,
sneeuw of ijs en gebruiksklaar
● juiste positie van spiegels 3 40, stoelen 3 49 en veilig‐
heidsgordels 3 60
● werking van remsysteem bij lage
snelheid, vooral bij vochtige
remmen
84OpbergenOm de bagageruimte-afdekking aan
te brengen, deze in de houders aan
beide zijden steken.
Sjorogen
De sjorogen dienen om voorwerpen
vast te zetten, bijv. met spanbanden
of een bagagenet.
In de vloer van de auto kunnen sjor‐
ogen zitten. Het aantal en de plaats
van de sjorogen variëren al naar
gelang de auto.
FlexOrganizer
Klep achter de passagiersstoelAfhankelijk van de versie beschermt
een scheidingswand achter de voor‐
stoelen de bestuurder en passagiers
voorin tegen het risico van bewe‐
gende lading.
Mogelijk zit er in de scheidingswand
achter de passagiersstoel een klep
die kan worden verwijderd om ruimte voor lange voorwerpen te bieden.
Als de buitenste zitplaats passagier is
opgeklapt en de klep open is, moet de centrale zitplaats leeg blijven.
Klep verwijderen1. Maak de borging los, laat de klep zakken en verwijder deze.
2. Berg de klep achter de bestuur‐ dersstoel op.
Draai de borging omhoog. Zet de
scharnieren van de klep in de
behuizing, til de klep op en sluit de borging.
Opbergen87Veiligheidsnet
Veiligheidsnet achter de
zitplaatsen
Afhankelijk van de versie kan het
veiligheidsnet worden aangebracht
achter de zitplaatsen tweede zitrij, de
zitplaatsen derde zitrij of achter de
voorstoelen.
Voor meer laadvermogen kunnen de
zitplaatsen achter het veiligheidsnet
worden ingeklapt of verwijderd.
Zitplaatsen achterin 3 55.
De rugleuningen vóór het veiligheids‐ net moeten opgeklapt zijn.
Het is niet toegestaan om personen achter het veiligheidsnet te vervoe‐
ren.Aanbrengen in het dakframe
1. Het veiligheidsnet kan in openin‐ gen aan beide zijden in het
dakframe worden aangebracht.
Open de afdekkingen, mits
aanwezig.
2. Hang de stang van het net aan één kant op en klik deze vast, drukde andere kant van de stang in
elkaar hang deze aan de andere
kant op en klik deze vast.
Aanbrengen op de vloer
1. a) Aanbrengen met sjorogen
Bevestig de haken van de veilig‐
heidsnetbanden in de sjorogen.
Sjorogen 3 84.
b) Aanbrengen met zitplaatsen
achterin op rails
88Opbergen
Steek de bevestigingen in de
vloerverankeringen aan beide
zijden. Vergrendel de bevestigin‐
gen door deze een kwartslag
rechtsom te draaien. Plaats ze zo dicht mogelijk bij het uiteinde van
de rail.
c) Aanbrengen met vaste zitplaat‐
sen achterinSteek de bevestigingen in de
vloerverankeringen aan beide
zijden.
Het veiligheidsnet kan samen met ingeklapte zitplaatsen worden
aangebracht.
Neergeklapte zitplaatsen 3 55.
2. Beide banden spannen door aan het losse eind te trekken.
Veiligheidsnet op de vloer
Bevestigd aan de sjorogen op de
vloer achter blijven voorwerpen op de vloer liggen.
Sjorogen 3 84.
94OpbergenBeladingsinformatie
●Zware voorwerpen in de bagage‐
ruimte tegen de rugleuningen
leggen. Controleer of de rugleu‐
ningen naar behoren zijn
vergrendeld. Bij stapelbare voor‐
werpen de zwaarste voorwerpen
onderop leggen.
● Voorkom dat losse voorwerpen gaan schuiven door ze met
banden vast te zetten aan de
sjorogen.
Sjorogen 3 84.
● Bagage niet boven de rugleunin‐ gen laten uitsteken.
●Leg niets op de bagageafdekking
achter of op het instrumentenpa‐
neel en dek de sensor boven op
het instrumentenpaneel niet af.
● De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakel‐
hendel en de bewegingsvrijheid
van de bestuurder niet belemme‐ ren. Geen losse voorwerpen inhet interieur leggen.
● Niet met een geopende achter‐ klep rijden.9Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen er voor‐
werpen in het voertuig rondslinge‐
ren en letsel of schade aan de
lading of de auto veroorzaken.
● Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal
toelaatbare totaalgewicht van de
auto (zie typeplaatje) en het EU-
leeggewicht van de auto.
Typeplaatje 3 273.
U berekent het nuttige draagver‐
mogen door de gegevens van uw auto in de tabel Gewichten voorin deze handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook
het gewicht van de bestuurder
(68 kg), de bagage (7 kg) en alle
vloeistoffen (brandstoftank voor
90% gevuld).
Extra uitrusting en accessoires verhogen het leeggewicht.
● Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de
auto en verslechtert het rijgedrag
door het hogere zwaartepunt.
Lading gelijkmatig verdelen en
goed met spanbanden vastzet‐
ten. Bandenspanning en rijsnel‐
heid aan de beladingstoestand
aanpassen. Spanbanden regel‐
matig controleren en bijspannen.
Niet sneller rijden dan 120 km/u.
116Instrumenten en bedieningsorganenUitlaatfilter 3 164.
AdBlue
B knippert of brandt geel.
Brandt geel
De resterende actieradius ligt tussen
100 km en 2400 km.
Knippert geel De resterende actieradius ligt tussen0 km en 100 km.
Het AdBlue-peil is te laag. Vul AdBlue
spoedig bij om te voorkomen dat de
motor niet start.
AdBlue 3 165.
Drukverliesdetectiesysteem
q brandt of knippert geel.
Brandt
Bandenspanningsverlies bij een of meer wielen. Meteen stoppen en
bandenspanning controleren.Knippert
Storing in het systeem. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Drukverliesdetectiesysteem 3 247.
Motoroliedruk
T brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering kan worden onder‐
broken. Hierdoor kan de motor
beschadigd raken/kunnen de
wielen blokkeren.
1. Neutraalstand selecteren.
2. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
3. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Laat de auto met de motor uitgescha‐
keld naar een werkplaats slepen.
Te laag brandstofpeil
r of 2 brandt geel.
Peil in brandstoftank is te laag.
Tanken 3 211.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 226.
Autostop ñ brandt of knippert groen.
128Instrumenten en bedieningsorganenWelkomstverlichting: Activeert of
deactiveert de functie en past de
duur aan.
Meesturende koplampen : Acti‐
veert of deactiveert de functie.
● Comfort
Sfeerverlichting : Past de helder‐
heid van de sfeerverlichting aan.
Achterruitwisser bij
achteruitversnelling : Activeert of
deactiveert automatische inscha‐ keling achterruitwisser bij inscha‐
kelen achteruitversnelling.
● Auto
Alleen bagageruimte
ontgrendelen : Activering/deacti‐
vering.
Alleen bestuurdersportier
ontgrendelen : Bestuurderspor‐
tier / alle portieren.
● Beveiliging
Vermoeidheidsdetectie : Acti‐
veert of deactiveert de vermoei‐ dheidsdetectie.
● Bestuurdersondersteuning
Snelheidsadvisering : Activeert of
deactiveert de functie.Multimedia
Druk op : om het menu Instellingen
te openen.
Eenheidsinstellingen
Selecteer Systeemconfiguratie .
Verander de eenheden voor Afstand
en verbruik en Temperatuur .
Taalinstellingen
Selecteer Taal.
Wijzig de taal door de optie van uw
keuze aan te raken.
Snelkoppelingen
_ indrukken.
Selecteer Snelkoppelingen .
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
● Parkeerhulp : Activeert of deacti‐
veert de parkeerhulpsensoren.
● Dodehoekbewaking : Activeert of
deactiveert de dodehoekdetec‐
tie.
● Bandenspan.contr. : Initialiseert
het detectiesysteem voor
bandenspanningsverlies.
● Diagnose : Toont waarschu‐
wingsberichten voor het diagno‐
sesysteem.
Vooraf ingestelde snelheden opslaan
in geheugen
Met deze functies kunt u maar liefst
zes snelheidsinstellingen voor de
cruisecontrol en de snelheidsbegren‐
zer instellen. Er zijn standaard al
enkele snelheden in het geheugen
opgeslagen.
● _ indrukken.
● Selecteer Snelheden
aanpassen .
● Selecteer Cruisecontrol of
Snelheidsbegrenzer .
130Instrumenten en bedieningsorganenBesturingsfuncties
_ indrukken.
Selecteer Besturingsfuncties .
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
● Automatic headlamp dipping :
Activeert of deactiveert de groot‐ lichtassistentie.
● Lane departure warning system :
Activeert of deactiveert de Lane
Departure Warning.
● Stop and start : Activeert of deac‐
tiveert het Stop/Start-systeem
● Cruise control active : Activeert of
deactiveert de adaptieve cruise‐
control.
● Parkeerhulp : Activeert of deacti‐
veert de parkeerhulpsensoren.
● Dodehoekbewaking : Activeert of
deactiveert de dodehoekdetec‐
tie.
● Traction control : Activeert of
deactiveert het Traction Control-
systeem.● Bandenspan.contr. : Initialiseert
het detectiesysteem voor
bandenspanningsverlies.
● Diagnose : Toont waarschu‐
wingsberichten voor het diagno‐ sesysteem.
Vooraf ingestelde snelheden opslaan
in geheugen
Met deze functies kunt u maar liefst zes snelheidsinstellingen voor decruisecontrol en de snelheidsbegren‐
zer instellen. Er zijn standaard al
enkele snelheden in het geheugen
opgeslagen.
● _ indrukken.
● Selecteer Snelheden
aanpassen .
● Selecteer Cruisecontrol of
Snelheidsbegrenzer .
● Selecteer de te wijzigen snel‐
heidsinstelling.
● Voer de nieuwe snelheidswaarde
in via het toetsenblok en bevestig deze met A/OK .
● Bevestig nogmaals met A/OK
om het menu af te sluiten.
Instellingen van de auto.
_ indrukken.
Selecteer Instellingen van de auto. .
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
● Parkeren
Ruitenwisser achter bij
inschakelen achteruit : Activeert