Page 209 of 297

Rijden en bediening207●de cameralenzen zijn bedekt met
sneeuw, ijs, sneeuwbrij, modder,vuil. Reinig de lens, spoel deze
met water en veeg deze met een
zachte doek af
● de achterklep wordt geopend
● de auto trekt elektrisch aangeslo‐
ten aanhangwagen, fietsdrager
enz. trekt
● de auto een aanrijding aan de achterzijde heeft gehad
● bij extreme temperatuurwisselin‐ gen
Lane Departure Warning
Het Lane Departure Warning-
systeem houdt via een frontcamera
de belijning in het oog van de rijstrook
waarin u rijdt. Het systeem detecteert veranderingen van rijstrook en waar‐
schuwt u met visuele en akoestische signalen wanneer u onbedoeld van
rijstrook verandert.De criteria voor een onbedoelde verandering van rijstrook zijn:
● geen bediening van de richting‐ aanwijzers
● geen gebruik van het rempedaal
● geen actieve acceleratie
Wanneer de bestuurder actief is,
waarschuwt het systeem niet.
InschakelenInfo-Display zonder aanraakscherm
Druk op Q om het systeem in te scha‐
kelen.
Het systeem is ingeschakeld
wanneer het ledje in de toets brandt.
Info-Display met aanraakscherm
Het systeem kan worden ingescha‐
keld in de Persoonlijke instellingen
3 127.
Het systeem werkt alleen bij snelhe‐
den boven 60 km/h en wanneer rijst‐ rookmarkeringen aanwezig zijn.
Wanneer het systeem een onbe‐
doelde verandering van rijstrook
detecteert, dan knippert het controle‐
lampje ) geel. Tegelijkertijd klinkt er
een geluidssignaal.
Uitschakelen
Info-Display zonder aanraakscherm
Druk op Q om het systeem uit te
schakelen. Het led-lampje in de toets
Q dooft.Info-Display met aanraakscherm
Het systeem kan worden uitgescha‐
keld in de Persoonlijke instellingen
3 127.
Page 210 of 297

208Rijden en bedieningBij snelheden lager dan 60 km/h
werkt het systeem niet.
StoringInfo-Display zonder aanraakschermDe led van de Q knippert.Info-Display met aanraakscherm
De controlelamp Q knippert en er
verschijnt een foutmelding.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Het systeem werkt niet als geen
wegbelijning wordt gedetecteerd.
Systeembeperkingen
Het systeem werkt wellicht niet goed
wanneer:
● de rijsnelheid lager is dan 60 km/u
● bij ritten op bochtige of heuvel‐ achtige wegen
● bij rijden in het donker
● bij een beperkt zicht door weers‐ omstandigheden, zoals bij mist,
regen of sneeuw
● de camera bedekt is met sneeuw, ijs, slijk, modder, vuil,
schade aan de voorruit of slech‐
ter werkt door vreemde voorwer‐
pen, bijv. stickers
● de zon rechtstreeks in de lens van de camera valt
● voorliggers vlakbij
● overhellende wegen
● bermen
● wegen met slechte rijstrookmar‐ keringen
● plotselinge veranderingen in de lichtsterkte
Vermoeidheidsdetectie Het vermoeidheidsdetectiesysteem
bewaakt de reistijd en de waakzaam‐ heid van de bestuurder. Het systeem
bewaakt de waakzaamheid van de
bestuurder door de trajectvariaties
van de auto te vergelijken met de rijst‐
rookmarkeringen.
Het systeem omvat een reistijdwaar‐
schuwing in combinatie met een
bestuurdersvermoeidheidsdetectie.9 Waarschuwing
Het systeem vormt geen excuus
voor de bestuurder om niet alert te
blijven. Het wordt geadviseerd om bij de eerste tekenen van
vermoeidheid of eens in de 2 uur
even te pauzeren. Neem niet
achter het stuur plaats wanneer u
moe bent.
Activeren of deactiveren
Het systeem is te activeren of te deac‐ tiveren in de Persoonlijke instellingen
3 127.
De stand van het systeem blijft bij
uitschakeling van het contact in het geheugen staan.
Rijtijdwaarschuwing
U krijgt het waarschuwingssymbool Y op het Driver Information Center
te zien in combinatie met een geluids‐ signaal, als u 2 uur lang non-stop op
een snelheid hoger dan 65 km/h hebt
gereden. De waarschuwing wordt
Page 211 of 297

Rijden en bediening209ieder uur herhaald totdat de auto stil‐
staat, ongeacht hoe de rijsnelheid
zich verder ontwikkelt.
De telling van de rijtijdwaarschuwing
wordt teruggezet als aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan:
● De auto heeft meer dan 15 minu‐
ten met een lopende motor stil‐
gestaan.
● Het contact is enkele minuten uitgeschakeld.
● De veiligheidsgordel bestuur‐ dersstoel is losgemaakt en het
bestuurdersportier is open.
Let op
Als de rijsnelheid tot onder 65 km/u
daalt, werkt het systeem even niet.
De rijtijd gaat weer tellen zodra de
snelheid weer hoger dan 65 km/u is.
Bestuurdersvermoeidheidsdetec‐
tie
Het systeem bewaakt het waakzaam‐ heidsniveau van de bestuurder. Een
camera boven aan de voorruit detec‐
teert trajectvariaties ten opzichte van de rijstrookmarkeringen. Dit systeemis met name geschikt voor wegen
waar snel mag worden gereden (snel‐
heid meer dan 65 km/h).
Als het traject een bepaalde mate van vermoeidheid of onoplettendheid vande bestuurder doet vermoeden, acti‐
veert het systeem het eerste waar‐
schuwingsniveau. De bestuurder
ontvangt een bericht en er klinkt een
geluidssignaal.
Na drie waarschuwingen op het
eerste niveau activeert het systeem
een nieuwe waarschuwing met een
bericht en een doordringender
geluidssignaal.
In bepaalde omstandigheden (slecht wegdek of harde wind) geeft het systeem ongeacht het waakzaam‐heidsniveau van de bestuurder
mogelijk waarschuwingen af.
De bestuurdersvermoeidheidsdetec‐
tie wordt opnieuw geïnitialiseerd als
het contact enkele minuten uitge‐
schakeld is geweest of als de snel‐ heid enkele minuten lager dan 65 km/
h is.Systeembeperkingen
In de volgende situaties werkt het
systeem mogelijk niet goed of hele‐
maal niet:
● slecht zicht als gevolg van onvol‐
doende verlichting van het
wegdek, sneeuwval, zware
regenval, dichte mist enz.
● verblinding door koplampen van tegenliggers, laagstaande zon,
weerkaatsingen op een vochtig
wegdek, uitrijden van een tunnel, afwisselend schaduw en licht
enz.
● voorruitgedeelte vóór de camera bedekt met vuil, sneeuw, stickersenz.
● geen rijstrookmarkeringen gede‐ tecteerd of meerdere rijstrook‐
markeringen door wegwerk‐
zaamheden
● voorliggers vlakbij
● slingerende wegen of smalle wegen
Page 212 of 297

210Rijden en bedieningBrandstof
Brandstof voor dieselmotoren
De dieselmotoren zijn compatibel met biobrandstoffen die voldoen aan dehuidige en komende Europese
normen en verkrijgbaar zijn op tank‐
stations:
Dieselbrandstof die voldoet aan de
norm EN590 gemengd met een
biodiesel die voldoet aan de norm
EN14214 (met tot 7% vetzuurmethy‐ lester)
Dieselolie die voldoet aan de norm
EN16734 gemengd met een biodiesel
die voldoet aan de norm EN14214
(met tot 10% Fatty Acid Methyl Ester)
Paraffinediesel die voldoet aan de
norm EN15940 gemengd met een
biodiesel die voldoet aan de norm
EN14214 (met tot 7% Fatty Acid
Methyl Ester).
Gebruik van de brandstofsoort B20 of
B30 die voldoet aan de norm
EN16709 is mogelijk. Bij gebruik van
een dergelijke brandstofkwaliteit, ook kortstondig, is het zaak om de speci‐
ale onderhoudsinstructies onder
"Zware omstandigheden" nauwgezet
op te volgen.
Neem voor meer informatie contact
op met een dealer of een erkende
werkplaats.Voorzichtig
Het gebruik van andere soorten
(bio-)brandstoffen (pure of
verdunde plantaardige of dierlijke
oliën, stookolie etc.) is streng
verboden (vanwege het gevaar
voor schade aan motor en brand‐
stofsysteem).
Let op
De enige toegestane diesel-additie‐ ven zijn additieven die voldoen aan
de norm B715000.
Rijden bij lage temperaturen
Bij temperaturen onder 0 °C kunnen
sommige dieselproducten met bijge‐
mengde biodiesel aankoeken, bevrie‐
zen of gelvormig worden, waardoor
het brandstoftoevoersysteem moge‐ lijk minder goed werkt. Starten en
Page 213 of 297

Rijden en bediening211draaien van de motor werken
mogelijk niet goed. Tank bij tempera‐
turen onder 0 °C altijd winterdiesel.
Bij temperaturen onder -20 °C kan
dieselbrandstof met een kwaliteit voor
zeer lage temperaturen worden
gebruikt. Gebruik deze brandstofkwa‐
liteit bij voorkeur niet in warme of
tropische klimaten, omdat hierdoor de
motor kan afslaan of slecht start en
het brandstofinspuitsysteem schade
kan oplopen.
Tanken9 Gevaar
Schakel het contact en externe
verwarmingen met verbrandings‐ kamers uit alvorens te beginnenmet tanken.
Volg de bedienings- en veilig‐
heidsinstructies van het tanksta‐
tion tijdens het tanken.
9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Als er een brandstofgeur in de
auto hangt, moet u de oorzaak
hiervan onmiddellijk laten verhel‐
pen door een werkplaats.
Een label met symbolen aan de
binnenkant van de tankvulklep geeft
de toegestane brandstofsoorten aan.
In Europa zijn de vulpistolen op de tankstations voorzien van dezelfde
symbolen. Tank alleen de toegestane
brandstofsoort.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
De tankvulklep zit achteraan aan de
linkerzijde van de auto.
Als de auto is uitgerust met een elek‐
tronisch sleutelsysteem, kan de tank‐
klep alleen worden geopend als de
auto ontgrendeld is. Ontgrendel
afhankelijk van de versie de tankklep
door tegen de klep te duwen of door
aan de hoek rechtsonder ervan te
trekken.
Steek afhankelijk van de versie de
sleutel in het slot en ontgrendel de
dop.
Open de dop door deze langzaam
linksom te draaien.
Page 214 of 297

212Rijden en bediening
Hang tijdens het tanken de tankdop
aan de haak aan de binnenzijde van
de tankvulklep.
Plaats het pistool recht op de vulpijp
en druk het met iets kracht erin.
Schakel om te tanken het vulpistool in.
Na het automatisch afslaan kunt de
tank nog maximaal twee keer door
drukken op het pistool helemaal vol
maken.
Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Om hem te sluiten, draait u de tank‐
dop rechtsom tot hij vastklikt.
Klepje sluiten en vastklikken.
Tankdop Gebruik uitsluitend originele tankdop‐pen.
Auto's met een dieselmotor hebben
een speciale tankdop.Trekhaak
Algemene informatie
Alleen trekhaken gebruiken die voor
de auto zijn goedgekeurd.
Het achteraf monteren van een trek‐
haak door een werkplaats laten
uitvoeren. Zo nodig wijzigingen in de
auto aanbrengen, zoals in het koel‐
systeem, de hitteschilden of andere
uitrusting.
Rijgedrag en aanhangertips
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐
demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel
inwerkt, mag de kogel niet worden
gesmeerd.
Rijd niet sneller dan 80 km/h bij het
trekken van een aanhanger. Een
maximumsnelheid van 100 km/h is
alleen mogelijk als een trillingsdem‐
per wordt gebruikt en het toegestane
maximale aanhangergewicht niet
boven het leeggewicht van het voer‐
tuig komt.
Page 215 of 297

Rijden en bediening213Gebruik van een trillingsdemper
wordt sterk aanbevolen bij aanhan‐
gers met een geringe rijstabiliteit en
caravans.
Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐
ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling
inschakelen als bergopwaarts en
ongeveer dezelfde snelheid aanhou‐
den.
Als de buitentemperatuur hoger wordt
dan 37 °C , moet u de belasting op de
aanhanger verminderen om de motor
van de auto te beschermen.
Bij hoge buitentemperaturen advise‐
ren we om de motor na het tot stil‐
stand komen van de auto nog één of
twee minuten te laten lopen om deze
te laten afkoelen.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 280.
Bij het trekken van een aanhanger
wordt de remweg van de auto langer. Om oververhitting van de remmen te
beperken, adviseren we u om op de
motor te remmen.Bij heuvelopwaarts rijden loopt de
temperatuur van de koelvloeistof op.
Om overmatige warmte te voorko‐
men, langzamer rijden en de koel‐
vloeistoftemperatuur in de gaten
houden. Als de controlelamp 2 van
de thermometer motorkoelvloeistof
oplicht, moet u stoppen en de motor
zo snel mogelijk uitschakelen.
Aanhanger trekken
Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de
motor en mag niet worden overschre‐
den. Het werkelijke trekgewicht is het verschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐ pelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren
vermeld. Dit geldt over het algemeen
voor hellingspercentages tot max.
12%.
De toelaatbare aanhangerbelasting
geldt voor de vermelde hellingshoek
en op zeeniveau. Omdat het motor‐vermogen bij toenemende hoogte
door de lagere luchtdichtheid daalt en
het klimvermogen daardoor afneemt,
moet het maximaal toelaatbare trein‐
gewicht voor elke 1000 meter hoog‐ tetoename met 10% worden vermin‐
derd. Bij het rijden op wegen met een
gering hellingspercentage (minder
dan 8%, bijv. snelwegen) hoeft het
maximaal toelaatbare treingewicht
niet te worden verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 273
vermeld.
Bij het verdelen van de lading in de
aanhanger moeten zware voorwer‐
pen zo dicht mogelijk bij de as worden gelegd.
Kogeldruk De kogeldruk is de kracht waarmee
de aanhanger op de koppelingskogel
drukt. De gewichtsverdeling bij het
laden van de aanhanger is van
invloed op de kogeldruk.
Page 216 of 297
214Rijden en bedieningDe maximaal toelaatbare kogeldruk
staat op het typeplaatje van de trek‐
haak en in de autopapieren vermeld.
Streef altijd de maximale verticale
kogeldruk na, vooral bij zware
aanhangers. Nooit rijden met een
kogeldruk lager dan 25 kg.
Achterasbelasting
Bij een aangekoppelde aanhanger en een maximale belading van de auto,mag de toelaatbare achterasbelas‐
ting (zie typeplaatje of autopapieren)
worden verhoogd met 60 kg, maar het toelaatbare totaalgewicht mag niet
worden overschreden. Wordt de
toelaatbare achterasbelasting over‐
schreden, dan geldt een maximum‐ snelheid van 100 km/u.
Trekhaak
Afhankelijk van de versie kan de auto
worden uitgerust met een kogelstang
met een afneembare of vaste koppe‐
ling.Type AVoorzichtig
Bij het rijden zonder aanhanger, de kogelstang demonteren.
Kogelstang monteren
1. Klap de aanhangeraansluiting omlaag. Neem de kap weg.
2. Steek de kogelstang in de opening en druk deze stevig tot
aan de aanslag.