12Kort en bondigInstellen koplampreikwijdte . 135
Grootlichtassistentie ............ 134RijverlichtingAUTO:automatische verlichting
schakelt automatisch
tussen dagrijlicht en
koplampF:zijmarkeringslichtenD:koplamp
Automatische verlichting 3 134.
Mistlampen 3 137.
Mistachterlicht 3 137.
Grootlichtsignalen en groot licht
Groot licht 3 134.
Grootlichtassistentie 3 134.
Lichtsignaal 3 135.
Instrumenten en bedieningsorganen95Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................96
Stuurwielverstelling ...................96
Stuurbedieningsknoppen ...........96
Claxon ....................................... 97
Knoppen op stuurkolom ............97
Wis- en wasinstallatie voorruit ...97
Wis- en wasinstallatie achterruit .................................. 99
Buitentemperatuur ...................100
Klok ......................................... 100
Elektrische aansluitingen .........100
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .....................103
Instrumentengroep ..................103
Snelheidsmeter .......................107
Kilometerteller ......................... 108
Dagteller .................................. 108
Toerenteller ............................. 109
Brandstofmeter ........................109
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ........................................... 110
Peilsensor motorolie ................111
Service-display ........................ 111
Controlelampen .......................112Richtingaanwijzers ..................112
Gordelverklikker ......................112
Airbag en gordelspanners .......113
Airbag-deactivering .................113
Laadsysteem ........................... 113
Storingsindicatielamp ..............113
Service-indicatie ......................114
Schakel motor uit .....................114
Systeemcontrole ......................114
Remsysteem ........................... 114
Handrem .................................. 114
Antiblokkeersysteem (ABS) .....114
Schakelen ................................ 114
Lane Departure Warning .........115
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ..115
Koelvloeistoftemperatuur .........115
Voorverwarming ......................115
Uitlaatfilter ............................... 115
AdBlue ..................................... 116
Drukverliesdetectiesysteem ....116
Motoroliedruk ........................... 116
Te laag brandstofpeil ...............116
Autostop .................................. 116
Rijverlichting ............................ 117
Dimlicht .................................... 117
Grootlicht ................................. 117
Grootlichtassistentie ................117
LED-koplampen .......................117
Mistlampen voor ......................117Mistachterlicht ......................... 117
Regensensor ........................... 117
Cruise control .......................... 117
Adaptieve cruise control ..........117
Voorligger gedetecteerd ..........117
Dodehoeksysteem ...................118
Actieve noodrem .....................118
Snelheidsbegrenzer ................118
Portier open ............................. 118
Displays ..................................... 119
Driver Information Center ........119
Info-Display ............................. 123
Head-updisplay .......................124
Boordinformatie ......................... 126
Geluidssignalen .......................126
Persoonlijke instellingen ............127
Telematicaservices ....................131
Opel Connect .......................... 131
Instrumenten en bedieningsorganen107Overzicht1Richtingaanwijzers 3 112aGordelwaarschuwing
3 112dAirbags en gordelspanners
3 113eAirbag deactiveren 3 113SLaadsysteem 3 113WStoringsindicatielampje
3 113CLaat auto spoedig nakijken
3 114
LED-koplampen 3 117STOPSchakel motor uit 3 114XSysteemcontrole 3 114hParkeerrem 3 114iAntiblokkeersysteem (ABS)
3 114,Schakelen 3 114QLane Departure Warning
3 115JElektronische stabiliteitsre‐
geling en Traction Control-
systeem 3 115zVoorverwarmen 3 115+Uitlaatfilter 3 115BAdBlue 3 116qSpanningsverliesdetectie‐
systeem 3 116TMotoroliedruk 3 116r 2Te laag brandstofpeil
3 116V 2Koelvloeistoftemperatuur te
hoog 3 115ñAutostop 3 1161Rijverlichting 3 117DDimlicht 3 117AGroot licht 3 117BGrootlichtassistentie 3 117GMistlampen voor 3 117HMistachterlicht 3 117yRegensensor 3 117V ,Voorligger gedetecteerd
3 117,Dodehoeksysteem 3 118vCruisecontrol 3 117QAdaptieve cruise control
3 1175Snelheidsbegrenzer 3 118mActieve noodrem 3 195ODeur open 3 118
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Instrumenten en bedieningsorganen117Brandt groenDe motor is een Autostop.
Knippert groen
Autostop is tijdelijk niet beschikbaar
of de Autostop-modus wordt automa‐ tisch opgeroepen.
Stop-startsysteem 3 160.
Rijverlichting
F brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 133.
Dimlicht
D brandt groen.
Brandt bij ingeschakeld groot licht.
Grootlicht A brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht of
bij lichtsignaal 3 134.Grootlichtassistentie
B brandt groen.
De grootlichtassistentie is geacti‐
veerd 3 134.
LED-koplampen
C licht op en er verschijnt een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Mistlampen voor
G brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐
keld 3 137.
Mistachterlicht
H brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld 3 137.
Regensensor y brandt groen.Brandt bij inschakeling van de regen‐
sensorstand van de ruitenwisserhen‐
del.
Cruise control
v brandt op het Driver Information
Center wanneer de snelheidsbegren‐ zer actief is. De ingestelde snelheid
wordt in het Driver Information Center
aangegeven.
Cruisecontrol 3 178.
Adaptieve cruise control
Q brandt op het Driver Information
Center wanneer de adaptieve cruise‐ control actief is.
Adaptieve cruise control 3 185.
Voorligger gedetecteerd
Afhankelijk van de versie verschijnt
V of I op het Driver Information
Center.
Verlichting133VerlichtingRijverlichting.............................. 133
Lichtschakelaar .......................133
Automatische verlichting .........134
Grootlicht ................................. 134
Grootlichtassistentie ................134
Lichtsignaal ............................. 135
Koplampverstelling ..................135
Koplampinstelling in het buitenland ............................... 136
Dagrijlicht ................................. 136
Bochtverlichting .......................136
Alarmknipperlichten .................136
Richtingaanwijzers ..................137
Mistlampen voor ......................137
Mistachterlicht ......................... 137
Achteruitrijlichten .....................138
Beslagen lampglazen ..............138
Binnenverlichting .......................138
Regelbare instrumentenverlichting .........138
Leeslampen ............................. 139
Verlichting zonneklep ..............140
Verlichtingsfuncties ....................140
Verlichting middenconsole ......140
Instapverlichting ......................140Uitstapverlichting .....................140
Autozoekverlichting .................141
Wegverlichting ......................... 141
Ontlaadbeveiliging accu ..........141Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
AUTO:automatische verlichting
schakelt automatisch
tussen dagrijlicht en
koplampF:zijmarkeringslichtenD:koplamp
Wanneer u het contact inschakelt, is
de automatische verlichting actief.
Controlelamp F 3 117.
134VerlichtingAchterlichtenDe achterlichten branden samen met
het dimlicht / groot licht en de zijmar‐
keringslichten.
Automatische verlichting
Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld
tussen dagrijlicht en automatische
verlichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het wissersysteem.
Dagrijlicht 3 136.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is, worden de koplampen ingeschakeld.
Bovendien worden de koplampen
ingeschakeld als de ruitenwissers
enkele slagen geactiveerd zijn.
Grootlicht
Om het grootlicht in te schakelen, de
hendel tot voorbij het weerstandspunt
trekken.
Grootlichtassistentie
De camera in de voorruit de lichten
van tegemoetkomende voertuigen of
voorliggers detecteert. De grootlicht‐
assistentie blijft geactiveerd en scha‐
kelt het grootlicht automatisch in en
uit. De laatste instelling van de groot‐ lichtassistentie blijft gehandhaafd
wanneer het contact weer wordt inge‐ schakeld.
Deze functie activeert 's nachts auto‐
matisch het groot licht bij een rijsnel‐ heid van meer dan 25 km/u.
Het systeem schakelt automatisch
terug op dimlicht wanneer:
● Een sensor de lichten van voor- of tegenliggers detecteert.
● In stadsverkeer wordt gereden.
● De snelheid minder dan 15 km/u is.
● Het mistig is of sneeuwt.
● De mistlampen voor of achter zijn
ingeschakeld.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het grootlicht weer in.
136VerlichtingKoplampinstelling in hetbuitenland
Bij het rijden in landen waar het
verkeer aan de tegenovergelegen
richting rijdt, moeten de koplampen
anders worden afgesteld om verblin‐
ding van tegenliggers te voorkomen.
Neem contact op met uw dealer of
een erkende werkplaats.
Dagrijlicht Dagrijlichten maken de auto overdag
beter zichtbaar.
Ze worden automatisch ingeschakeld
wanneer de motor loopt of door 0 of
AUTO aan te passen.
Het systeem schakelt automatisch tussen dagrijlicht en dimlicht, afhan‐
kelijk van het lichtomstandigheden.Bochtverlichting
Geactiveerd bij snelheden tot 40 km/
h tijdens het afslaan. Afhankelijk van
de stuuruitslag of het inschakelen van de richtingaanwijzers schijnen de
mistlampen voor in de rijrichting.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen 3 127.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ç indrukken.
De alarmknipperlichten worden auto‐
matisch ingeschakeld in de volgende
situaties:
● Bij het remmen in een noodgeval
(afhankelijk van de vertragings‐
kracht).
● Bij een ongeluk.
Ze worden uitgeschakeld zodra u
weer accelereert of als u op ç drukt.
Verlichting137Richtingaanwijzersomhoog:richtingaanwijzer rechtsomlaag:richtingaanwijzer rechts
Bij het verplaatsen van de rich‐
tingaanwijzerhendel voelt u een
weerstandspunt.
De richtingaanwijzer knippert onon‐
derbroken wanneer de richtingaan‐
wijzerhendel tot voorbij het weer‐
standspunt wordt verplaatst. Het
knipperen stopt wanneer het stuur‐
wiel in tegengestelde richting wordt
gedraaid of wanneer de richtingaan‐
wijzerhendel met de hand wordt
teruggezet in de neutraalstand.
Druk kort op de richtingaanwijzerhen‐ del zonder het weerstandspunt te
passeren om drie knippersignalen te
geven.
Mistlampen voor
Eén keer aan de draaiknop draaien
om de mistlamp voor in of uit te scha‐
kelen.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van de mistlampen
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Mistachterlicht
Eén keer aan de draaiknop draaien
om het mistachterlicht in of uit te
schakelen.