Page 113 of 297

Instrumenten en bedieningsorganen111Peilsensor motorolieNa inschakeling van het contact en deweergave van de service-informatie
verschijnt enkele seconden lang het
motoroliepeil op het Driver Informa‐
tion Center.
Het systeem controleert of de motor‐
olie op peil is.
Als het motoroliepeil te laag is, knip‐
pert T en verschijnt er een waar‐
schuwingsbericht op het Driver Infor‐
mation Center. Afhankelijk van de
versie verschijnt D op het Driver
Information Center. Meet het motoro‐
liepeil met behulp van de oliepeilstaaf
en vul zo nodig motorolie bij.
Motorolie 3 221.
Een meetfout wordt aangegeven door E of een bericht op het Driver
Information Center samen met T.
Meet het motoroliepeil handmatig met
behulp van de peilstaaf.
Service-display
Het servicesysteem geeft aan
wanneer verversing/vervanging van
de motorolie en het oliefilter vereist isof als de auto toe is aan een service‐
beurt. Afhankelijk van de rijomstan‐
digheden, kan het vereiste verver‐
sings-/vervangingsinterval van de
motorolie en het oliefilter aanzienlijk
variëren.
Service-informatie 3 268.
Het bericht voor geplande service
blijft bij inschakeling van het contact
enkele seconden op het Driver Infor‐
mation Center staan.
Als de komende 3000 km of meer
geen service vereist is verschijnt er
geen service-informatie op het
display.
Als er service vereist is binnen de komende 3000 km, licht A even op
ter herinnering. Tegelijkertijd blijft de
resterende afstand of tijd enkele
seconden lang staan. Afhankelijk van
de versie verschijnt de afgelegde
afstand sinds de aangegeven datum
op het Driver Information Center.
Als de service binnen minder dan
1000 km vereist is, gaat A eerst
knipperen en vervolgens continu
branden. De resterende afstand of tijd blijven meerdere seconden langstaan. Tegelijkertijd blijft de reste‐rende afstand of tijd enkele seconden
lang staan. Afhankelijk van de versie verschijnt de afgelegde afstand sinds
de aangegeven datum op het Driver
Information Center.
Achterstallige service wordt aange‐
duid met een bericht op het Driver
Information Center dat de overschre‐
den afstand aangeeft. A knippert
eerst en blijft vervolgens continu
branden totdat de service is verricht.
Ook licht de controlelamp C of
SERVICE op.
Service-interval resetten
Na iedere servicebeurt moet de
service-indicator voor de beste
werking worden gereset. Het wordt
geadviseerd daarvoor de hulp van
een werkplaats in te roepen.
Doe het volgende, als u de service
zelf verricht:
● schakel het contact uit
● houd F, G of
CHECK ingedrukt
Page 114 of 297

112Instrumenten en bedieningsorganen● schakel het contact in, deafstandsaanduiding telt af
● laat de knop los wanneer =0 op
het display staat en
A verdwijnt
Service-informatie oproepen
U kunt op ieder gewenst moment
actuele service-informatie oproepen
door te drukken op F,G of
CHECK te drukken.
De service-informatie blijft enkele
seconden op het display staan.
Instrumentengroep 3 103.
Service-informatie 3 268.
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instru‐mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de plaats van de
controlelampjes variëren. Bij het
inschakelen van de ontsteking lichten de meeste controlelampen korte tijd
op bij wijze van functietest.Betekenis kleuren controlelampen:Rood:gevaar, belangrijke herinne‐ ringGeel:waarschuwing, aanwijzing,
storingGroen:inschakelbevestigingBlauw:inschakelbevestigingWit:inschakelbevestiging
Kijk naar alle controlelampjes op de
verschillende instrumentengroepen
3 103.
Richtingaanwijzers 1 knippert groen.
Knipperen
De richtingaanwijzers of alarmknip‐
perlichten worden geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Vervangen van lampen 3 228.
Richtingaanwijzers 3 137.
Gordelverklikker
a brandt of knippert op de instrumen‐
tengroep en in de dakconsole.
Na het inschakelen van de ontsteking
brandt a totdat de veiligheidsgordel
is omgedaan.
Wanneer er bij een snelheid van meer dan 20 km/u een veiligheidsgordel
wordt losgeklikt, gaat a in de dakcon‐
sole knipperen voor de betreffende
zitplaats en klinkt er een geluidssig‐
naal.
Ook brandt a op de instrumenten‐
groep.
Page 115 of 297

Instrumenten en bedieningsorganen113Na twee minuten stopt het geluidssig‐
naal en brandt a continu in de
dakconsole totdat de veiligheidsgor‐
del van de betreffende zitplaats is
omgedaan.
Airbag en gordelspanners
d brandt geel.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp enkele secon‐ den. Brandt deze niet, dooft deze niet
na enkele seconden of licht deze
onderweg op, dan is er een storing in
het airbagsysteem. De hulp van een
werkplaats inroepen. De airbags en
gordelspanners gaan mogelijkerwijs
niet af tijdens een ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van d.9Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners 3 59.
Airbagsysteem 3 63.
Airbag-deactivering
H ON brandt geel.
De passagiersairbag voor is geacti‐
veerd.
g OFF brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd.
Airbag deactiveren 3 68.
Laadsysteem S brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp W brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Page 116 of 297

114Instrumenten en bedieningsorganenKnippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Service-indicatie
C of SERVICE brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Kan samen met andere controlelam‐
pen en een bijbehorend bericht op het
Driver Information Center branden.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Schakel motor uit
STOP brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt samen met andere controle‐
lampjes, in combinatie met een
akoestisch waarschuwingssignaal en
een bericht op het Driver Information
Center.Schakel de motor onmiddellijk uit en
raadpleeg een werkplaats.
Systeemcontrole
W brandt geel.
Brandt samen met STOP.
Er is een ernstige motorstoring gede‐ tecteerd.
Stop de motor zo spoedig mogelijk en
roep de hulp van een werkplaats in.
Remsysteem
h brandt rood.
Het remvloeistofpeil is te laag.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Handrem
h brandt rood.
Licht op wanneer de handmatige
handrem is geactiveerd en het
contact is ingeschakeld 3 174.
Antiblokkeersysteem (ABS)
i brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking enkele seconden. Het
systeem is na het doven van het
controlelampje klaar voor gebruik.
Als i na enkele seconden niet dooft
of als deze onderweg gaat branden,
dan zit er een storing in het ABS. Het remsysteem blijft normaal werken,
maar zonder ABS-regeling.
Als i samen met h oplicht, neemt
het systeem een storing in de elek‐ tronische remkrachtverdeling waar.
Schakel de motor onmiddellijk uit en
raadpleeg een werkplaats.
Antiblokkeerremsysteem (ABS)
3 174.
Schakelen , met het getal van een hogere
versnelling verschijnt wanneer wordt aanbevolen om vanwege de brand‐
stofbesparing op te schakelen.
Bij sommige auto's met handgescha‐
kelde versnellingsbak stelt het
systeem voor de Neutraalstand in te
Page 117 of 297

Instrumenten en bedieningsorganen115schakelen, wanneer het inschakelen
van het Stop/Start-systeem wordt
geadviseerd.
Lane Departure Warning
Q knippert groen.
Systeem herkent een onbedoelde
verandering van rijstrook.
Lane Departure Warning 3 207.
Elektronische stabiliteitsre‐
geling en Traction Control- systeem
J brandt of knippert geel.
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Verder rijden is mogelijk. De rijstabili‐ teit kan echter afhankelijk van de
staat van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.Knippert
Het systeem grijpt actief in. Het
motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling en
Traction Control-systeem 3 175.
Selective Ride Control 3 176.
Koelvloeistoftemperatuur
V of 2 licht rood op.
Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil meteen controleren
3 222.
Werkplaats raadplegen als er
voldoende koelvloeistof is.
Voorverwarming
z brandt geel.
Het voorverwarmen van de dieselmo‐
tor is geactiveerd. Werkt alleen bij
lage buitentemperaturen. Start de
motor wanneer het controlelampje
dooft.
Uitlaatfilter + of C licht geel op in combina‐
tie met een bericht op het Driver Infor‐ mation Center en een geluidssignaal.
Het uitlaatfilter moet worden gerei‐
nigd.
Blijf rijden totdat het controlelampje
dooft.
Brandt tijdelijk Uitlaatfilter begint verzadigd te raken.Start het reinigingsproces zo spoedig
mogelijk door te gaan rijden op een
snelheid van minstens 60 km/h.
Brandt continu
Aanduiding voor een gering additie‐
fpeil. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Page 118 of 297

116Instrumenten en bedieningsorganenUitlaatfilter 3 164.
AdBlue
B knippert of brandt geel.
Brandt geel
De resterende actieradius ligt tussen
100 km en 2400 km.
Knippert geel De resterende actieradius ligt tussen0 km en 100 km.
Het AdBlue-peil is te laag. Vul AdBlue
spoedig bij om te voorkomen dat de
motor niet start.
AdBlue 3 165.
Drukverliesdetectiesysteem
q brandt of knippert geel.
Brandt
Bandenspanningsverlies bij een of meer wielen. Meteen stoppen en
bandenspanning controleren.Knippert
Storing in het systeem. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Drukverliesdetectiesysteem 3 247.
Motoroliedruk
T brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering kan worden onder‐
broken. Hierdoor kan de motor
beschadigd raken/kunnen de
wielen blokkeren.
1. Neutraalstand selecteren.
2. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
3. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Laat de auto met de motor uitgescha‐
keld naar een werkplaats slepen.
Te laag brandstofpeil
r of 2 brandt geel.
Peil in brandstoftank is te laag.
Tanken 3 211.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 226.
Autostop ñ brandt of knippert groen.
Page 119 of 297

Instrumenten en bedieningsorganen117Brandt groenDe motor is een Autostop.
Knippert groen
Autostop is tijdelijk niet beschikbaar
of de Autostop-modus wordt automa‐ tisch opgeroepen.
Stop-startsysteem 3 160.
Rijverlichting
F brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 133.
Dimlicht
D brandt groen.
Brandt bij ingeschakeld groot licht.
Grootlicht A brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht of
bij lichtsignaal 3 134.Grootlichtassistentie
B brandt groen.
De grootlichtassistentie is geacti‐
veerd 3 134.
LED-koplampen
C licht op en er verschijnt een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Mistlampen voor
G brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐
keld 3 137.
Mistachterlicht
H brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld 3 137.
Regensensor y brandt groen.Brandt bij inschakeling van de regen‐
sensorstand van de ruitenwisserhen‐
del.
Cruise control
v brandt op het Driver Information
Center wanneer de snelheidsbegren‐ zer actief is. De ingestelde snelheid
wordt in het Driver Information Center
aangegeven.
Cruisecontrol 3 178.
Adaptieve cruise control
Q brandt op het Driver Information
Center wanneer de adaptieve cruise‐ control actief is.
Adaptieve cruise control 3 185.
Voorligger gedetecteerd
Afhankelijk van de versie verschijnt
V of I op het Driver Information
Center.
Page 120 of 297

118Instrumenten en bedieningsorganenAdaptieve cruise control
V verschijnt op het Driver Informa‐
tion Center wanneer het systeem een voorligger in dezelfde rijstrook waar‐
neemt.
Adaptieve cruise control 3 185.
Frontaanrijdingswaarschuwing
I verschijnt op het Driver Informa‐
tion Center wanneer u te dicht bij de voorligger komt.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 193.
Dodehoeksysteem T brandt groen.
Het systeem is actief 3 201.
Actieve noodrem
m brandt of knippert geel.
Brandt
Het systeem is gedeactiveerd of er is
een fout gedetecteerd.Ook verschijnt er een waarschu‐ wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Controleer de reden van deactivering 3 195 en roep bij een systeemfout de
hulp van een werkplaats in.
Knippert
Het systeem grijpt actief in.
Afhankelijk van de situatie kan de
auto automatisch iets of krachtig
afremmen.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 193.
Voetgangersbescherming vóór
3 197.
Actieve noodrem 3 195.
Snelheidsbegrenzer
5 brandt op het Driver Information
Center wanneer de snelheidsbegren‐
zer actief is. Ingestelde snelheid
wordt aangegeven naast symbool
5 .
Snelheidsbegrenzer 3 182.Portier open
O brandt rood.
Een portier/deur, de achterklep of de
achterklepruit is open.
Als de auto is uitgerust met scharnie‐ rdeuren, brandt O niet wanneer deze
open zijn.