Page 177 of 297

Rijden en bediening1759Waarschuwing
Handrem altijd zonder indrukken
van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken, op op- of aflopende
hellingen altijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets optillen, de
ontgrendelingsknop indrukken en
de hendel helemaal omlaagzet‐
ten.
Om minder kracht te hoeven uitoe‐ fenen bij het aantrekken van de
handrem, tegelijkertijd het rempe‐ daal intrappen.
Remassistentie
Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal remt het systeem
automatisch met maximale kracht.
Het werken van de remassistentie
blijkt mogelijk uit het pulseren van het rempedaal en een grotere weerstand
bij het intrappen van het rempedaal.
Blijf het rempedaal voor het maken
van een noodstop gelijkmatig intrap‐
pen. Bij het loslaten van het rempe‐
daal neemt de maximale remkracht
automatisch af.
Hellingrem Het systeem helpt ongewilde bewe‐
ging te voorkomen wanneer u vanop
een helling vertrekt.
Wanneer u het rempedaal loslaat
nadat u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog 2 seconden lang
ingeschakeld. Bij het optrekken van de auto worden de remmen automa‐
tisch gelost.Rijregelsystemen
Elektronische stabiliteitsre‐geling en Traction Control-systeem
De elektronische stabiliteitsregeling (ESC) verbetert indien nodig de rijsta‐
biliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden.
Zodra de auto dreigt uit te breken
(onderstuur / overstuur) wordt het
motorvermogen verminderd en
worden de wielen afzonderlijk afge‐
remd.
ESC werkt in combinatie met het
Traction Control-systeem (TC). Het
voorkomt dat de aangedreven wielen doorslaan.
TC is een onderdeel van ESC.
De Traction Control verhoogt indien
nodig de stabiliteit, ongeacht het type wegdek of de grip van de banden,door te voorkomen dat de aangedre‐
ven wielen doorslaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
Page 178 of 297

176Rijden en bedieningwiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
ESC en TC werken na elke motorstart zodra controlelampje J dooft.
Wanneer ESC en TC werken, knip‐ pert J.
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelamp J 3 115.
Uitschakelen
ESC en TC zijn op ieder gewenst
moment te deactiveren: druk op 9.
Het led-lampje in de toets 9 brandt.
Bij het deactiveren van ESC en TC verschijnt er een statusbericht op het
Driver Information Center.
ESC en IC zijn opnieuw te activeren
door nogmaals op de knop 9 te druk‐
ken of door sneller te rijden dan
50 km/u.
Het led-lampje in de knop 9 dooft
wanneer ESC en TC opnieuw worden
geactiveerd.
ESC en TC worden ook opnieuw
geactiveerd wanneer u het contact de volgende keer opnieuw inschakelt.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het controlelampje J ononderbroken op
en verschijnt er een bericht op het
Driver Information Center. Het
systeem buiten werking is.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Selective Ride ControlVoorzichtig
De auto is voornamelijk bestemd
voor ritten over verharde wegen,
met af en toe een terreinrit.
Rijd echter niet in terrein waar de
auto beschadigd kan raken door obstakels, zoals stenen, en in
terrein met steile hellingen en een
slechte grip.
Doorwaad geen waterpartijen met
de auto.
Page 179 of 297

Rijden en bediening177Voorzichtig
Bij ritten in het terrein kunnen plot‐selinge bewegingen en manoeu‐
vres ertoe leiden dat er een
botsing ontstaat of dat u de
controle verliest.
Selective Ride Control biedt meer
tractie in situaties met weinig grip
(sneeuw, modder en zand).
Het systeem past zich aan het terrein aan door aansturen van de voorwie‐
len en bespaart daarbij het gewicht dat normaal bij een conventionele
vierwielaandrijving hoort.
Met Selective Ride Control kunt u
kiezen tussen vijf rijmodi:
● modus ESC uit 9
● standaardmodus 2
● sneeuwmodus 3
● moddermodus 4
● zandmodus 1
U schakelt de diverse modi in door
aan de knop te draaien.
Er licht een led op en er verschijnt een statusbericht op het Driver Informa‐
tion Center om de gekozen modus te
bevestigen.
modus ESC uit 9
In deze modus werken de ESC en
Traction Control niet.
Een led in de toets 9 brandt.
De ESC en Traction Control worden
vanaf 50 km/h automatisch of elke
keer dat u het contact inschakelt
opnieuw geactiveerd.Standaardmodus 2
Deze modus is gekalibreerd voor weinig wielspin, op basis van de
verschillende soorten grip die bij
dagelijkse ritten aan de orde zijn.
Elke keer bij uitschakelen van het
contact, wordt het systeem automa‐
tisch teruggezet naar deze modus.
Sneeuwmodus 3
Deze modus past zich aan op de grip van elk wiel tijdens het starten.
Bij het vooruitrijden optimaliseert het
systeem de wielspin om de beste
acceleratie op basis van de beschik‐
bare tractie te waarborgen. Aanbevo‐ len bij een dikke laag sneeuw en
steile hellingen.
Deze modus is actief bij snelheden tot 50 km/h.
Moddermodus 4
Deze modus staat veel wielspin toe voor het wiel met de minste grip bij het starten. Dit verwijdert de modder en
herstelt de tractie.
Page 180 of 297

178Rijden en bedieningTegelijkertijd wordt aan het wiel metde meeste grip het meest mogelijke
koppel geleverd.
Deze modus is actief bij snelheden tot 80 km/h.
Zandmodus 1
In deze modus wordt er iets gelijktij‐
dige wielspin op de twee aandrijfwie‐
len toegestaan, waardoor de auto
vooruitkomt en minder snel zal
wegzakken.
Deze modus is actief bij snelheden tot
120 km/h.Voorzichtig
Gebruik de andere modi niet op
zand, omdat de auto vast zou
kunnen komen te zitten.
Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid
wanneer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De cruisecontrol kan snelheden
hoger dan 40 km/u opslaan en
aanhouden. Bovendien moet bij een
handgeschakelde versnelling mini‐
maal de derde versnelling zijn inge‐
schakeld en bij een automatische
versnellingsbak minimaal stand D/A
of, in stand M, de tweede of een
hogere versnelling.
Tijdens het bergop- en bergafwaarts
rijden kan van de opgeslagen snelhe‐ den worden afgeweken.
Het systeem hanteert de ingestelde
snelheid als rijsnelheid, zonder acht
te geven op de stand van het gaspe‐
daal.
U kunt de ingestelde snelheid tijdelijk
overschrijden door stevig op het
gaspedaal te trappen.
De status en de ingestelde snelheid
staan op het Driver Information
Center.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een constante snelheid onverstandig is.
Controlelampje v 3 117.
Page 181 of 297
Rijden en bediening179Systeem inschakelen
Draai naar Cruise, waarna het
symbool v en een bericht verschij‐
nen op het Driver Information Center.
Het systeem is nog steeds niet actief.
Functie activeren
De snelheid handmatig instellen
Naar de gewenste snelheid optrek‐
ken en SET/+ of SET/- indrukken. De
huidige snelheid wordt opgeslagen
en gehandhaafd. U kunt het gaspe‐
daal loslaten.
De vooraf ingestelde snelheid is
vervolgens aan te passen door op
SET/+ te drukken om de snelheid te
verhogen of op SET/- om de snelheid
te verlagen. Bij kort indrukken wijzigt u de snelheid in kleine stapjes en bij lang indrukken in grote stappen.
De ingestelde snelheid verschijnt op
het Driver Information Center.
Page 182 of 297

180Rijden en bedieningEen vooraf ingestelde snelheid
selecteren
U kunt een vooraf ingestelde snelheid
selecteren vanuit een lijst op het Info- Display.
Druk op MEM om de vooraf inge‐
stelde snelheden weer te geven op
het Info-Display.
Selecteer de gewenste snelheid door het betreffende pictogram aan te
raken. Deze snelheid geldt als de
nieuwe waarde voor de cruisecontrol.
Vooraf ingestelde snelheden opslaan
in geheugen 3 127
De snelheid van de
snelheidslimietdetectie overnemen
De intelligente snelheidsadaptatie
informeert u wanneer de snelheidsli‐
mietdetectie een snelheidslimiet
heeft gedetecteerd. De gedetec‐
teerde maximumsnelheid kan worden gebruikt als een nieuwe waarde voor
de cruisecontrol.
Met behulp van een camera boven
aan de voorruit detecteert en leest dit
systeem de maximumsnelheid en de
borden einde maximumsnelheid. Het
systeem houdt ook rekening met
maximumsnelheden in de navigatie‐
kaartgegevens.
De functie kan worden gedeactiveerd of geactiveerd in het menu Persoon‐
lijke instellingen 3 127.
Bij een actieve cruisecontrol
verschijnt de gedetecteerde maxi‐
mumsnelheid op het Driver Informa‐
tion Center en MEM licht op.
De weergegeven informatie hangt af
van de versie van het Driver Informa‐
tion Center.Op het Driver Information Center
verschijnt het maximumsnelheids‐
bord op het display en licht MEM
gedurende enkele seconden op.
Druk op MEM om de voorgestelde
snelheid op te slaan.
Druk nogmaals op MEM om de
nieuwe ingestelde snelheid te beves‐ tigen en op te slaan.
Deze snelheid geldt als de nieuwe
waarde voor de cruisecontrol.
Ingestelde snelheid overschrijden
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het
gaspedaal wordt opnieuw de opge‐ slagen snelheid aangehouden.
Page 183 of 297
Rijden en bediening181Functie deactiveren
Druk op de knop om de functie te
deactiveren. De cruisecontrol staat in de pauzemodus en er verschijnt een
bericht. U rijdt in de auto zonder crui‐
secontrol.
De cruise control wordt gedeacti‐ veerd, maar niet uitgeschakeld. De laatst opgeslagen snelheid blijft in het geheugen voor het later hervatten
van de snelheid.
De cruisecontrol wordt automatisch gedeactiveerd in de volgende geval‐
len:
● Het rempedaal wordt bediend.
● Het koppelingspedaal wordt ingetrapt.
● De rijsnelheid is lager dan 40 km/h.
● Het Traction Control-systeem of elektronische stabiliteitsregeling
is actief.
● De keuzehendel staat in de stand
N (automatische versnellings‐
bak) / de eerste of tweede
versnelling (handgeschakelde
versnellingsbak).Opgeslagen snelheid hervatten
Druk bij een snelheid van meer dan
40 km/u op de knop om terug te gaan
naar de opgeslagen snelheid.
Page 184 of 297

182Rijden en bedieningSysteem uitschakelen
Draai de knop naar 0 om het systeem
uit te schakelen.
Storing
Bij een storing in de cruisecontrol
wordt de ingestelde snelheid gewist,
waarbij de streepjes gaan knipperen.
De cruisecontrol werkt mogelijk niet
goed, als de verkeersborden niet
voldoen aan het Verdrag van Wenen
inzake verkeersborden en verkeers‐
tekens.
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
De snelheidslimiet kan worden inge‐
steld op een snelheid hoger dan
30 km/u.
U kunt accelereren tot de ingestelde snelheid. Bij het afrijden van hellingen
zijn afwijkingen van de snelheidsli‐
miet mogelijk.
U kunt de ingestelde snelheid tijdelijk
overschrijden door stevig op het
gaspedaal te trappen.
De actuele snelheid en de ingestelde snelheidslimiet staan op het Driver
Information Center.Systeem inschakelen
Draai naar Limit, waarna het symbool
5 en een bericht verschijnen op het
Driver Information Center. Het
systeem is nog steeds niet actief.