Instrumenten en bedieningsorganen111Peilsensor motorolieNa inschakeling van het contact en deweergave van de service-informatie
verschijnt enkele seconden lang het
motoroliepeil op het Driver Informa‐
tion Center.
Het systeem controleert of de motor‐
olie op peil is.
Als het motoroliepeil te laag is, knip‐
pert T en verschijnt er een waar‐
schuwingsbericht op het Driver Infor‐
mation Center. Afhankelijk van de
versie verschijnt D op het Driver
Information Center. Meet het motoro‐
liepeil met behulp van de oliepeilstaaf
en vul zo nodig motorolie bij.
Motorolie 3 221.
Een meetfout wordt aangegeven door E of een bericht op het Driver
Information Center samen met T.
Meet het motoroliepeil handmatig met
behulp van de peilstaaf.
Service-display
Het servicesysteem geeft aan
wanneer verversing/vervanging van
de motorolie en het oliefilter vereist isof als de auto toe is aan een service‐
beurt. Afhankelijk van de rijomstan‐
digheden, kan het vereiste verver‐
sings-/vervangingsinterval van de
motorolie en het oliefilter aanzienlijk
variëren.
Service-informatie 3 268.
Het bericht voor geplande service
blijft bij inschakeling van het contact
enkele seconden op het Driver Infor‐
mation Center staan.
Als de komende 3000 km of meer
geen service vereist is verschijnt er
geen service-informatie op het
display.
Als er service vereist is binnen de komende 3000 km, licht A even op
ter herinnering. Tegelijkertijd blijft de
resterende afstand of tijd enkele
seconden lang staan. Afhankelijk van
de versie verschijnt de afgelegde
afstand sinds de aangegeven datum
op het Driver Information Center.
Als de service binnen minder dan
1000 km vereist is, gaat A eerst
knipperen en vervolgens continu
branden. De resterende afstand of tijd blijven meerdere seconden langstaan. Tegelijkertijd blijft de reste‐rende afstand of tijd enkele seconden
lang staan. Afhankelijk van de versie verschijnt de afgelegde afstand sinds
de aangegeven datum op het Driver
Information Center.
Achterstallige service wordt aange‐
duid met een bericht op het Driver
Information Center dat de overschre‐
den afstand aangeeft. A knippert
eerst en blijft vervolgens continu
branden totdat de service is verricht.
Ook licht de controlelamp C of
SERVICE op.
Service-interval resetten
Na iedere servicebeurt moet de
service-indicator voor de beste
werking worden gereset. Het wordt
geadviseerd daarvoor de hulp van
een werkplaats in te roepen.
Doe het volgende, als u de service
zelf verricht:
● schakel het contact uit
● houd F, G of
CHECK ingedrukt
120Instrumenten en bedieningsorganenSET 000 indrukken.Instrumentengroep Uplevel
000 indrukken.
Eventueel verschijnt er boord- en
onderhoudsinformatie op het Driver Information Center. Blader door deze informatie met de bovengenoemde
bedieningselementen of knoppen.
Boordinformatie 3 126.
Menu Rit-/verbruiksinformatie,
Baselevel-display
U hebt de keuze uit verschillende
pagina's met diverse informatie.
Selecteer de gewenste pagina:
Trippagina's:
Dagteller
De gemeten afstand weer sinds de
reset.
Voor het resetten drukt u F
enkele seconden in.
Gemiddeld brandstofverbruik
Weergave van het gemiddelde
verbruik. De meting kan altijd
opnieuw worden ingesteld en begint
met een standaardwaarde.
Voor het resetten drukt u F
enkele seconden in.
Gemiddelde snelheid
Weergave van de gemiddelde snel‐ heid. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Voor het resetten drukt u F
enkele seconden in.
Informatiepagina's:
Actieradius brandstof
De actieradius wordt berekend op basis van het huidige brandstofpeil en het momentane verbruik. Op het
display verschijnen gemiddelde
waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐
radius na korte tijd automatisch bijge‐ werkt.
Wanneer het brandstofpeil laag is,
verschijnt er een bericht op het
display en gaat de controlelamp 2
op de brandstofmeter branden
3 116.
Instrumenten en bedieningsorganen121Actueel brandstofverbruik
Weergave van het actuele verbruik.
Digitale snelheid
Digitale weergave van de huidige snelheid.
Teller stop- en starttijden
Een teller houdt de Autostop-tijd bij
tijdens een rit.
Bij inschakeling van het contact wordt
de teller weer op nul gezet.
Kompas
Geeft de geografische rijrichting aan.
Actieradius AdBlue
Druk net zolang op F totdat het
AdBlue-menu verschijnt.
Geeft een schatting van het AdBlue- peil. Een melding geeft aan of het peil in orde of te laag is.
AdBlue 3 165.Menu Rit-/verbruiksinformatie,
Midlevel-display
U hebt de keuze uit verschillende
pagina's met diverse informatie.
Selecteer de gewenste pagina:
Trippagina's:
Dagteller
De gemeten afstand weer sinds de
reset.
Voor het resetten drukt u SET 000
enkele seconden in.
Gemiddeld brandstofverbruik
Weergave van het gemiddelde
verbruik. De meting kan altijd
opnieuw worden ingesteld en begint
met een standaardwaarde.
Voor het resetten drukt u SET 000
enkele seconden in.
Gemiddelde snelheid
Weergave van de gemiddelde snel‐
heid. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Voor het resetten drukt u SET 000
enkele seconden in.
Informatiepagina's:
Actieradius brandstof
De actieradius wordt berekend op
basis van het huidige brandstofpeil en het momentane verbruik. Op het
display verschijnen gemiddelde
waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐
radius na korte tijd automatisch bijge‐ werkt.
Wanneer het brandstofpeil laag is,
verschijnt er een bericht op het
display en gaat de controlelamp 2
op de brandstofmeter branden
3 116.
122Instrumenten en bedieningsorganenActueel brandstofverbruik
Weergave van het actuele verbruik.
Digitale snelheid
Digitale weergave van de huidige snelheid.
Teller stop- en starttijden
Een teller houdt de Autostop-tijd bij
tijdens een rit.
Bij inschakeling van het contact wordt de teller weer op nul gezet.
Kompas
Geeft de geografische rijrichting aan. Actieradius AdBlue
Druk net zolang op SET 000 totdat het
AdBlue-menu verschijnt.
Geeft een schatting van het AdBlue-
peil. Een melding geeft aan of het peil in orde of te laag is.
AdBlue 3 165.
Actieradius AdBlue
Druk net zolang op CHECK totdat het
AdBlue-menu verschijnt.Actieradius AdBlue
Geeft een schatting van het AdBlue-
peil. Een melding geeft aan of het peil in orde of te laag is.
Menu Rit-/verbruiksinformatie,
Uplevel-display
U hebt de keuze uit verschillende
pagina's met diverse informatie.
Selecteer de gewenste pagina:
Trippagina's:
Dagteller
De gemeten afstand weer sinds de
reset.
Voor het resetten drukt u 000 enkele
seconden in.
Gemiddeld brandstofverbruik
Weergave van het gemiddelde
verbruik. De meting kan altijd
opnieuw worden ingesteld en begint
met een standaardwaarde.
Voor het resetten drukt u 000 enkele
seconden in.
Gemiddelde snelheid
Weergave van de gemiddelde snel‐
heid. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Voor het resetten drukt u 000 enkele
seconden in.
Informatiepagina's:
Actieradius brandstof
De actieradius wordt berekend op
basis van het huidige brandstofpeil en het momentane verbruik. Op het
display verschijnen gemiddelde
waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐
radius na korte tijd automatisch bijge‐ werkt.
248Verzorging van de autob) Auto's met Infotainmentsys‐
teem: Initialiseer het drukverlies‐
detectiesysteem in de Persoon‐
lijke instellingen 3 127.
4. Na het resetten verschijnt een pop-upmelding.
Na initialisatie vindt tijdens het rijden
automatisch kalibratie plaats van de
nieuwe bandenspanningswaarden.
Na enige tijd rijden slaat het systeem
de nieuwe waarden op.
Controleer altijd de koude banden‐
spanning.
Het systeem moet opnieuw worden
geïnitialiseerd, wanneer:
● De bandenspanning is gewijzigd
● De belading is gewijzigd
● De wielen zijn verwisseld of vervangen
Het systeem waarschuwt niet meteen bij een klapband of een snelle vorm
van spanningsverlies. Dit komt door‐
dat de vereiste berekeningen enige
tijd vergen.Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen is het aan te
bevelen dat de profieldiepte van de banden op één as niet meer dan
2 mm verschilt.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De locatie hier‐van is met markeringen op de zijkant
van de band weergegeven.
Is de slijtage voor groter dan achter,
dan de voorbanden regelmatig
omwisselen met de achterbanden. De draairichting van de wielen moet
dezelfde blijven.
Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de zes jaar te vervangen.
Van banden- en velgmaatveranderen
Bij het gebruik van banden met een
andere bandenmaat dan af fabriek
gemonteerd, moet mogelijk het
bandenspanningsverliesdetectiesys‐
teem opnieuw worden geprogram‐
meerd en moeten er eventueel
andere aanpassingen aan de auto
worden verricht.
Drukverliesdetectiesysteem 3 247.
Laat de sticker met de bandenspan‐
ningswaarden vervangen.
Klantinformatie287de onderhoudsvereisten en
technische gebeurtenissen en storin‐
gen.
Afhankelijk van het technische uitrus‐
tingsniveau worden de volgende
gegevens opgeslagen:
● bedieningsstatus van systeem‐ componenten (bijv. vloeistofpeil,
bandenspanning, accustatus)
● storingen en gebreken in belang‐
rijke systeemcomponenten (bijv.
verlichting, remmen)
● systeemreacties in bepaalde rijs‐
ituaties (bijv. triggering van een
airbag, activering van de stabili‐
teitsregelingen)
● informatie over gebeurtenissen die tot schade aan de auto
hebben geleid
● bij elektrische voertuigen het oplaadniveau in de hoogvol‐
taccu, geschatte actieradius
In speciale gevallen (bijv. als de auto
een storing heeft gedetecteerd),
moeten mogelijk gegevens worden
opgeslagen die anders vluchtig van
aard zijn.Wanneer u gebruikmaakt van dien‐
sten (bijv. reparaties, onderhoud),
kunnen de bedieningsgegevens
samen met het chassisnummer
worden uitgelezen en wanneer nodig worden gebruikt. Personeel werk‐zaam binnen het servicenetwerk
(bijv. garages, fabrikanten) of derden
(bijv. pechhulpverleners) kunnen de
gegevens uitlezen aan de auto.
Hetzelfde geldt voor garantiewerk‐
zaamheden en kwaliteitsborgings‐
maatregelen.
Gegevens worden doorgaans uitge‐
lezen in de auto via de OBD-aanslui‐
ting (On-Board Diagnostics) zoals
wettelijk voorgeschreven. De uitgele‐
zen bedieningsgegevens documen‐ teren de technische conditie van de
auto of afzonderlijke componenten en
helpen om storingen op te sporen, te
voldoen aan garantievoorwaarden en
de kwaliteit te verhogen. Deze gege‐ vens, in het bijzonder informatie over
de belasting van componenten, tech‐ nische gebeurtenissen, bedienings‐fouten en andere storingen, worden
samen met het chassisnummer door‐ gegeven aan de fabrikant, als dat
nodig mocht zijn. De fabrikant istevens onderworpen aan produc‐
taansprakelijkheid. De fabrikant
gebruikt mogelijk ook bedieningsge‐
gevens van auto's nodig voor terug‐
roepacties. Deze gegevens kunnen
ook worden gebruikt ter controle van
garantieclaims van klanten.
Storingscodegeheugens in de auto
kunnen worden gereset door een
servicebedrijf in het kader van onder‐
houd of reparatie of op uw verzoek.
Comfort- en Infotainmentfuncties Comfortinstellingen en persoonlijke
instellingen kunnen worden opgesla‐
gen in de auto en te allen tijde worden
gewijzigd of gereset.
Afhankelijk van het desbetreffende
uitrustingsniveau, zijn dergelijke
gegevens:
● instellingen voor de positie van stoelen en stuurwiel
● instelling van het chassis en de airconditioning
● persoonlijke instellingen zoals die voor de interieurverlichting