14Kort en bondigWis-/wasinstallatie
Voorruitwissers2:snel1:langzaamINT:intervalwissen0:uitAUTO:automatische wisfunctie met regensensor
Hendel omlaag duwen om wissers
één slag te laten maken wanneer de
voorruitwisser uitgeschakeld is.
Voorruitwissers 3 97.
Voorruitsproeiers
Wis-/wasinstallatie voor 3 97.
Sproeiervloeistof 3 223.
Wisserblad vervangen 3 227.
Achterruitwisser0:uitS:achterruitwisserR:achterruitsproeier
Sleutels, portieren en ruiten33Houd de bewegende deuren goedin de gaten wanneer u deze
bedient. Zorg ervoor dat er niets
beklemd raakt tijdens de bedie‐
ning en dat er niemand in de
bewegingszone staat.
U kunt de elektrische schuifdeuren
als volgt bedienen:
● door op N of M op de handzender
te drukken
● door op N of M op de elektroni‐
sche sleutel te drukken
● door op P of O op het instru‐
mentenpaneel te drukken
● door op P of O op het portier‐
frame te drukken
● handsfree bediening met behulp van de bewegingssensoren
onder de achterbumper
● door aan de betreffende deur‐ handgreep te trekken.
Bediening met de elektronische
sleutel
Druk iets langer op N of M om de
betreffende elektrische schuifdeur te
openen of te sluiten.
Handsfree bediening
Afhankelijk van de configuratie van
de auto kan de auto één of twee
handsfree bediende schuifdeuren
hebben.
Om een schuifdeur te openen of te
sluiten, de voet onder de achterbum‐
per aan de betreffende zijde naar
achteren en naar voren bewegen.
34Sleutels, portieren en ruitenDe elektronische sleutel moet zich
binnen een bereik van ongeveer
1 meter van de bewegingssensoren
buiten de auto bevinden. Afhankelijk
van de configuratie van de auto moet
de elektronische sleutel zich in de
betreffende zone bevinden. Houd uw voet niet langer onder de bumper en
beweeg niet te langzaam.
U kunt de handsfree bediening in- of
uitschakelen op het Info-Display
3 123.
Bagageruimte
Achterklep
Achterklepruit 3 45.Openen
Druk, na ontgrendeling, op de achter‐
klepknop en open de achterklep.
Druk afhankelijk van de versie op
' om de achterklep van binnen te
ontgrendelen.
Sluiten
Gebruik om de achterklep te sluiten
de binnenhandgreep. Duw van boven
op de achterklep totdat deze geheel
gesloten is.
Duw niet op de achterklepknop
tijdens het sluiten, omdat de achter‐
klep dan weer wordt ontgrendeld.
Sleutels, portieren en ruiten43Kindertoezichtspiegel
Via de kindertoezichtspiegel kunt u
de zitplaatsen achterin in de gaten
houden. De spiegel is verstelbaar.
Ruiten
Voorruit
Stickers op de voorruit Plak rondom de achteruitkijkspiegel
geen stickers, zoals tolvignetten of
soortgelijke stickers, op de voorruit.
Anders kunnen de detectiezone van
de sensor en het zichtveld van de
camera in de spiegelbehuizing kleiner worden.
Vervanging van voorruitVoorzichtig
Als de auto met een vooruitzicht‐
camera voor de bestuurderson‐
dersteuningssystemen uitgevoerd is, is het zeer belangrijk dat een
eventuele vervanging van de voor‐ ruit precies volgens de specifica‐
ties van Opel plaatsvindt. Anders
werken deze systemen wellicht
niet goed en bestaat het risico van
onverwacht gedrag en / of berich‐
ten van deze systemen.
Elektrisch bediende ruiten9 Waarschuwing
Wees voorzichtig bij het gebruik
van de elektrische ruitbediening.
Er bestaat verwondingsgevaar,
met name voor kinderen.
Als er achterin kinderen zitten,
moet u de kinderbeveiliging van
de elektrische ruitbediening
inschakelen.
Ruiten tijdens het sluiten goed in
de gaten houden. Ervoor zorgen dat niets of niemand bekneld
raakt.
Schakel het contact in om de elek‐
trisch bediende ruiten te bedienen.
Stoelen, veiligheidssystemen63Airbagsysteem
Het airbagsysteem bestaat uit meer‐
dere afzonderlijke systemen afhanke‐
lijk van de omvang van de uitrusting.
Bij het afgaan worden de airbags
binnen enkele milliseconden gevuld.
Ook het leeglopen van de airbags
verloopt zo snel, dat dit tijdens een
aanrijding vaak niet eens wordt opge‐
merkt.9 Waarschuwing
Het airbagsysteem ontplooit
explosief, laat reparaties alleen
door deskundig personeel verrich‐ ten.
9 Waarschuwing
Bij het aanbouwen van accessoi‐
res die het frame van de auto, het
bumpersysteem, de hoogte, de
voorkant of de zijbeplating veran‐ deren werkt het airbagsysteem
mogelijk niet goed. De werking
van het airbagsysteem kan ook
nadelig worden beïnvloed door het wijzigen van onderdelen van de
voorstoelen, de veiligheidsgor‐
dels, de airbagsensor- en diagno‐
semodule, het stuurwiel, het
instrumentenpaneel, de portier‐
rubbers aan de binnenkant, waar‐
onder de luidsprekers, een van de
airbagmodules, de hemel- of stijl‐
bekleding, de frontsensoren, de
zij-impactsensoren of de airbag‐
bedrading.
Let op
Ter hoogte van de middenconsole
zitten de regelelektronica van het
airbagsysteem en de gordelspan‐
ners. In dit gebied geen magneti‐
sche voorwerpen plaatsen.
Bevestig geen voorwerpen op de
afdekkingen van de airbags en
bedek ze niet met andere materia‐
len. Laat beschadigde afdekkingen
vervangen door een werkplaats.
Elke airbag treedt slechts eenmaal
in werking. Geactiveerde airbags
onmiddellijk laten vervangen door
een werkplaats. Ook moeten even‐
tueel het stuurwiel, het instrumen‐
tenbord, plaatwerk, de portierafdich‐ tingen, handgrepen en de stoelen
worden vervangen.
Geen aanpassingen in het airbag‐
systeem aanbrengen, anders
vervalt de typegoedkeuring van de
auto.
Controlelamp d voor airbagsyste‐
men 3 113.
Kinderveiligheidssystemen op de
passagiersstoel met
airbagsystemen
Waarschuwing conform ECE R94.02 :
94OpbergenBeladingsinformatie
●Zware voorwerpen in de bagage‐
ruimte tegen de rugleuningen
leggen. Controleer of de rugleu‐
ningen naar behoren zijn
vergrendeld. Bij stapelbare voor‐
werpen de zwaarste voorwerpen
onderop leggen.
● Voorkom dat losse voorwerpen gaan schuiven door ze met
banden vast te zetten aan de
sjorogen.
Sjorogen 3 84.
● Bagage niet boven de rugleunin‐ gen laten uitsteken.
●Leg niets op de bagageafdekking
achter of op het instrumentenpa‐
neel en dek de sensor boven op
het instrumentenpaneel niet af.
● De bagage mag de bediening van pedalen, handrem, schakel‐
hendel en de bewegingsvrijheid
van de bestuurder niet belemme‐ ren. Geen losse voorwerpen inhet interieur leggen.
● Niet met een geopende achter‐ klep rijden.9Waarschuwing
Controleer altijd of de lading in het
voertuig goed vastgezet is. Als datniet het geval is, kunnen er voor‐
werpen in het voertuig rondslinge‐
ren en letsel of schade aan de
lading of de auto veroorzaken.
● Het nuttig draagvermogen is het verschil tussen het maximaal
toelaatbare totaalgewicht van de
auto (zie typeplaatje) en het EU-
leeggewicht van de auto.
Typeplaatje 3 273.
U berekent het nuttige draagver‐
mogen door de gegevens van uw auto in de tabel Gewichten voorin deze handleiding in te voeren.
Het EU-leeggewicht omvat ook
het gewicht van de bestuurder
(68 kg), de bagage (7 kg) en alle
vloeistoffen (brandstoftank voor
90% gevuld).
Extra uitrusting en accessoires verhogen het leeggewicht.
● Rijden met daklading verhoogt de zijwindgevoeligheid van de
auto en verslechtert het rijgedrag
door het hogere zwaartepunt.
Lading gelijkmatig verdelen en
goed met spanbanden vastzet‐
ten. Bandenspanning en rijsnel‐
heid aan de beladingstoestand
aanpassen. Spanbanden regel‐
matig controleren en bijspannen.
Niet sneller rijden dan 120 km/u.
Instrumenten en bedieningsorganen95Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................96
Stuurwielverstelling ...................96
Stuurbedieningsknoppen ...........96
Claxon ....................................... 97
Knoppen op stuurkolom ............97
Wis- en wasinstallatie voorruit ...97
Wis- en wasinstallatie achterruit .................................. 99
Buitentemperatuur ...................100
Klok ......................................... 100
Elektrische aansluitingen .........100
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .....................103
Instrumentengroep ..................103
Snelheidsmeter .......................107
Kilometerteller ......................... 108
Dagteller .................................. 108
Toerenteller ............................. 109
Brandstofmeter ........................109
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ........................................... 110
Peilsensor motorolie ................111
Service-display ........................ 111
Controlelampen .......................112Richtingaanwijzers ..................112
Gordelverklikker ......................112
Airbag en gordelspanners .......113
Airbag-deactivering .................113
Laadsysteem ........................... 113
Storingsindicatielamp ..............113
Service-indicatie ......................114
Schakel motor uit .....................114
Systeemcontrole ......................114
Remsysteem ........................... 114
Handrem .................................. 114
Antiblokkeersysteem (ABS) .....114
Schakelen ................................ 114
Lane Departure Warning .........115
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ..115
Koelvloeistoftemperatuur .........115
Voorverwarming ......................115
Uitlaatfilter ............................... 115
AdBlue ..................................... 116
Drukverliesdetectiesysteem ....116
Motoroliedruk ........................... 116
Te laag brandstofpeil ...............116
Autostop .................................. 116
Rijverlichting ............................ 117
Dimlicht .................................... 117
Grootlicht ................................. 117
Grootlichtassistentie ................117
LED-koplampen .......................117
Mistlampen voor ......................117Mistachterlicht ......................... 117
Regensensor ........................... 117
Cruise control .......................... 117
Adaptieve cruise control ..........117
Voorligger gedetecteerd ..........117
Dodehoeksysteem ...................118
Actieve noodrem .....................118
Snelheidsbegrenzer ................118
Portier open ............................. 118
Displays ..................................... 119
Driver Information Center ........119
Info-Display ............................. 123
Head-updisplay .......................124
Boordinformatie ......................... 126
Geluidssignalen .......................126
Persoonlijke instellingen ............127
Telematicaservices ....................131
Opel Connect .......................... 131
98Instrumenten en bedieningsorganenOm de intervalwisfunctie te activeren
de volgende keer dat u het contact
inschakelt, moet u de hendel omlaag
in de stand 0 duwen en terughalen
naar INT.
Voorruitwisser met regensensor2:snel1:langzaamINT:intervalwissen0:uitAUTO:automatische wisfunctie met regensensor
In de stand AUTO registreert de
regensensor de hoeveelheid neer‐ slag op de voorruit en stuurt automa‐
tisch de wissnelheid van de voorrui‐
twisser aan. Om de automatische
wisfunctie te deactiveren, de hendel
weer omlaag naar AUTO drukken.
Als het contact gedurende meer dan
een minuut uit is, wordt de automati‐
sche wisfunctie gedeactiveerd. Om
de automatische wisfunctie te active‐
ren de volgende keer dat u het
contact inschakelt, de hendel weer
omlaag naar AUTO drukken.
Hendel even naar u toe trekken om
wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐ keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit
bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.Voorruitsproeiers
Er wordt sproeiervloeistof op de voor‐ ruit gespoten en de ruitenwisser
maakt enkele slagen.
Sproeiervloeistof 3 223.