Page 321 of 760
3214-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
RAV4_OM_OM42A21E_(EE)■
Detectiebereik sensoren
Ongeveer 150 cm
Ongeveer 50 cm
Het schema toont het detectie-
bereik van de sensoren. Houd
er rekening mee dat de senso-
ren obstakels die zich extreem
dicht bij de auto bevinden,
mogelijk niet kunnen signaleren.
Het bereik van de sensoren kan
verschillend zijn, afhankelijk van
bijvoorbeeld de vorm van het
object.
■De Toyota Parking Assist-sensor kan worden gebruikt als
Auto's zonder Smart Entry-systeem en startknop
Het contact AAN is en de selectiehendel in stand R staat.
Auto's met Smart Entry-systeem en startknop
Het contact AAN is en de selectiehendel in stand R staat.
1
2
Page 322 of 760

3224-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
RAV4_OM_OM42A21E_(EE)■Detectie-informatie sensoren
●Het detectiegebied van de sensoren is beperkt tot het gebied rond de ach-
terbumper van de auto.
●De staat van de auto en de omgeving kunnen van invloed zijn op de capaci-
teit van de sensor om een obstakel correct te signaleren. Specifieke situa-
ties waarin dit voor kan komen ziet u hieronder.
• De sensor is bedekt met vuil, sneeuw of ijs. (Het reinigen van de senso-
ren zal het probleem oplossen.)
• De sensor is bevroren. (Het ontdooien van de sensor zal het probleem
oplossen.)
• Een sensor wordt ergens door afgedekt.
• De auto helt sterk over naar één zijde.
• De auto rijdt op een bijzonder hobbelige weg, op een helling, op grind of
op gras.
• Er is veel omgevingslawaai rond de auto van claxons, motorfietsmotoren,
luchtremmen van vrachtwagens of andere geluidsbronnen die ultrasone
geluidsgolven produceren.
• Er is een andere auto uitgerust met Parking Assist-sensoren in de nabije
omgeving.
• Een sensor is bedekt met een waterfilm of er is sprake van zware regen-
val.
• De auto is uitgerust met een staafantenne of een radioantenne.
• Een bumper of sensor krijgt een harde klap.
• De auto nadert een hoge of rechthoekige stoeprand.
• In fel zonlicht of zeer koud weer.
• Objecten direct onder de bumper worden niet gesignaleerd.
• Als het obstakel zich te dicht bij de sensor bevindt.
• Als er geen originele Toyota-wielophanging is gemonteerd (verlaagde
wielophanging, enz.).
• Mogelijk worden mensen die bepaalde soorten kleding dragen niet gesig-
naleerd.
Naast bovenstaande voorbeelden zijn er situaties waarin verkeersborden en
andere objecten vanwege hun vorm door de sensor dichterbij worden gezien
dan ze in werkelijkheid zijn.
Page 323 of 760

3234-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
RAV4_OM_OM42A21E_(EE)●De vorm van een obstakel kan ervoor zorgen dat een sensor het obstakel
niet signaleert. Let goed op bij de volgende obstakels:
• Kabels, hekken, touwen, enz.
• Katoen, sneeuw en andere materialen die geluidsgolven absorberen
• Zeer hoekige objecten
• Lage obstakels
• Hoge obstakels waarbij het bovenste deel uitsteekt in de richting van uw
auto
●Tijdens het gebruik kunnen zich de volgende situaties voordoen:
• Afhankelijk van de vorm van het obstakel en andere factoren kan de
detectieafstand korter worden of kan detectie onmogelijk zijn.
• Mogelijk worden obstakels niet gesignaleerd als deze zich te dicht bij de
sensor bevinden.
• Tussen het signaleren van een object en de weergave zit een kleine ver-
traging. Ook als er met lage snelheid wordt gereden, bestaat de mogelijk-
heid dat het obstakel binnen het detectiegebied van de sensoren komt
voordat het controlelampje gaat branden en het waarschuwingssignaal
hoorbaar is.
• Smalle paaltjes of objecten die lager zijn dan de sensor worden mogelijk
niet gesignaleerd vóór een aanrijding wanneer u ze nadert, zelfs als ze
eenmaal zijn gesignaleerd.
• Het kan moeilijk zijn om de geluidssignalen te horen als de audio-installa-
tie hard staat of als de luchtcirculatie van de airconditioning veel geluid
produceert.
■Wanneer een storing in het systeem optreedt
●Het controlelampje voor een storing van de sensor gaat branden en het
controlelampje auto dooft terwijl de zoemer gedurende ongeveer 7 secon-
den klinkt.
Controleer eerst de staat van de sensor als de controlelampjes van de hoek
en het midden daarna gaan branden en aan blijven. Als de controlelampjes
blijven branden hoewel er geen modder, ijs of sneeuw op de sensor zitten,
zit er mogelijk een storing in de sensor. Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
●Het controlelampje voor een storing van de sensor knippert en het controle-
lampje auto dooft terwijl de zoemer gedurende ongeveer 7 seconden klinkt.
Als de controlelampjes van de hoek en het midden daarna gaan knipperen,
zit er mogelijk een storing in de sensor. Laat de auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste deskundige.
Page 324 of 760

3244-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
RAV4_OM_OM42A21E_(EE)
WAARSCHUWING
■Waarschuwing bij het gebruik van de Toyota Parking Assist-sensor
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht.
Anders kan een ongeval het gevolg zijn.
●Rijd als het systeem is ingeschakeld niet harder dan 10 km/h.
●Het detectiegebied van de sensoren en de reactietijden zijn beperkt. Con-
troleer tijdens achteruitrijden of de omgeving (vooral naast de auto) veilig
is en rijd langzaam. Regel de snelheid met het rempedaal.
●Monteer geen accessoires binnen het bereik van de sensor.
OPMERKING
■Bij gebruik van de Toyota Parking Assist-sensor
In onderstaande situaties werkt het systeem mogelijk niet goed vanwege
een storing in een sensor, enz. Laat uw auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of een andere naar behoren gekwalifi-
ceerde en uitgeruste deskundige.
●Er klinkt geen piepsignaal als u de hoofdschakelaar AAN zet.
●De controlelampjes voor de hoeken en het midden knipperen en er klinkt
een pieptoon terwijl er geen obstakel is gesignaleerd.
●Als het gedeelte rond de sensor in aanraking komt met iets of wordt bloot-
gesteld aan een krachtige schok.
●Als de bumper ergens tegenaan komt.
●Als de controlelampjes voor de hoeken en het midden continu branden en
er geen piepsignaal klinkt.
●Controleer eerst de sensor als er een signaleringsfout optreedt.
Als de fout zich voordoet terwijl er geen ijs, sneeuw of modder op de sen-
sor zit, is de sensor waarschijnlijk defect.
■Opmerkingen bij het wassen van de auto
Stel de omgeving van de sensoren niet bloot aan sterke waterstralen of
stoom.
Hierdoor kan de sensor defect raken.
Page 325 of 760

325
4
4-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
Rijden
RAV4_OM_OM42A21E_(EE)
Schakelaar permanente
vierwielaandrijving (AWD-uitvoeringen)
Druk op de schakelaar.
Het motorkoppel wordt, afhankelijk
van de rijomstandigheden, zo veel
mogelijk verdeeld over de achter-
wielen.
Door nogmaals op de schakelaar
te drukken wordt de permanente
vierwielaandrijving uitgeschakeld
en keert de Dynamic Active Torque
Control (AWD-systeem) terug naar
de normale stand. (Blz. 334)
■De stand permanente vierwielaandrijving kan worden gebruikt als
Auto's zonder Smart Entry-systeem en startknop
Het contact AAN staat.
Auto's met Smart Entry-systeem en startknop
Het contact AAN staat.
■Modus permanente vierwielaandrijving
●De modus permanente vierwielaandrijving wordt uitgeschakeld als het rem-
pedaal wordt ingetrapt om ervoor te zorgen dat het ABS en de VSC correct
werken.
●De modus permanente vierwielaandrijving wordt uitgeschakeld als de rij-
snelheid hoger wordt dan 40 km/h.
De stand permanente vierwielaandrijving kan worden gebruikt
als er veel aandrijfkracht nodig is op alle wielen, bijvoorbeeld als
de auto vast komt te zitten in de modder en u hem vrij moet krij-
gen.
Page 326 of 760
3264-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
RAV4_OM_OM42A21E_(EE)
Stop & Star t-systeem
Breng de auto tot stilstand terwijl het koppelingspedaal geheel inge-
trapt is. Zet vervolgens de selectiehendel in stand N.
Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt uitgezet en het
controlelampje van het Stop &
Start-systeem gaat branden.
Controleer of de selectiehendel in stand N staat en trap het koppe-
lingspedaal in.
De motor wordt weer gestart.
Het controlelampje van het Stop & Start-systeem dooft.
(In dit geval wordt de motor niet uitgezet als het koppelingspedaal wordt
losgelaten.)
: Indien aanwezig
Het Stop & Start-systeem zet bij het tot stilstand brengen van de
auto de motor uit als het koppelingspedaal wordt ingetrapt en
start de motor weer zodra de bestuurder het koppelingspedaal
laat opkomen.
Uitzetten van de motor
1
2
Opnieuw starten van de motor
Page 327 of 760

3274-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
4
Rijden
RAV4_OM_OM42A21E_(EE)
Druk op de uitschakeltoets van
het Stop & Start-systeem om het
Stop & Start-systeem uit te scha-
kelen.
Het controlelampje voor het uit-
schakelen van het Stop & Start-
systeem gaat branden.
Wanneer het koppelingspedaal
wordt ingetrapt, zal de motor niet
elke keer dat de auto tot stilstand
komt, worden uitgeschakeld
(Blz. 326).
Druk nogmaals op de toets om het
Stop & Start-systeem weer in te
schakelen.
■
Als op de uitschakeltoets van het Stop & Start-systeem wordt
gedrukt terwijl de auto stilstaat
●Als de motor is uitgezet door het Stop & Start-systeem, kunt u de
motor weer starten door op de uitschakeltoets van het Stop &
Start-systeem te drukken.
Vanaf de volgende keer dat de auto tot stilstand wordt gebracht
(nadat het Stop & Start-systeem is uitgeschakeld), zal de motor
niet worden uitgezet.
●Als het Stop & Start-systeem is uitgeschakeld en op de uitscha-
keltoets van het Stop & Start-systeem wordt gedrukt, wordt het
systeem weer ingeschakeld, maar zal de motor blijven draaien.
Vanaf de volgende keer dat de auto tot stilstand wordt gebracht
(nadat het Stop & Start-systeem is ingeschakeld), zal de motor
worden uitgezet.
Uitschakelen van het Stop & Start-systeem
Page 328 of 760

3284-5. Gebruik van de ondersteunende systemen
RAV4_OM_OM42A21E_(EE)
■Voorwaarden voor inschakelen van systeem
●Het Stop & Start-systeem werkt als aan de volgende voorwaarden wordt vol-
daan:
• De motor is op bedrijfstemperatuur.
• De laadtoestand van de accu is voldoende.
• Het bestuurdersportier is gesloten.
• De motorkap is gesloten.
• De veiligheidsgordel van de bestuurder is vastgemaakt.
• Het gaspedaal wordt niet ingetrapt.
●Onder de volgende omstandigheden wordt de motor mogelijk niet uitge-
schakeld door het Stop & Start-systeem. Dit wijst niet op een storing van het
Stop & Start-systeem.
• De koelvloeistoftemperatuur is extreem hoog of laag.
• Er verschijnt een waarschuwingsmelding voor het roetfilter/DPNR-sys-
teem. (Blz. 635)
• De buitentemperatuur is zeer laag.
• De airconditioning wordt gebruikt om het interieur af te koelen als de tem-
peratuur in het interieur extreem hoog is, bijvoorbeeld nadat de auto in de
brandende zon stond geparkeerd.
• De airconditioning wordt gebruikt wanneer de buitentemperatuur hoog of
laag is.
• Alleen auto's met een automatische airconditioning: De voorruitverwar-
ming wordt gebruikt.
• De accu is niet voldoende opgeladen of wordt opgeladen.
• Door verkeersdrukte of andere omstandigheden komt de auto veelvuldig
tot stilstand, waardoor de hoeveelheid tijd dat de motor is uitgezet door
het Stop & Start-systeem extreem oploopt.
• Het vacuüm van de rembekrachtiger is te laag.
• Er wordt een grote hoeveelheid elektriciteit verbruikt.
• Op grote hoogte.
Als de bovenstaande omstandigheden zich niet meer voordoen, zal het Stop
& Start-systeem de volgende keer dat de auto tot stilstand komt de motor
weer uitzetten en starten.