Page 129 of 400

127
4
Rijden
308_nl_Chap04_conduite_ed02-2013
Selecteer de stand M om sequentieel te schakelen in de zes versnellingen. Trek de selectiehendel naar het symbool +om één versnelling op te schakelen. Duw de selectiehendel naar het symbool - om één versnelling terug te schakelen. Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische bediening.
Op het instrumentenpaneel verdwijnt de aanduiding D en verschijnen achtereenvolgens de ingeschakelde versnellingen. Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnelling enkele
seconden en vervolgens wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven. Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand) naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld. Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de automatische transmissie automatisch de stand M1 . De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet worden ingeschakeld in de handbediende stand.
Handmatig schakelen
Onjuiste waarde bij handmatige bediening
Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in).
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of N bewegen om de neutraalstand te selecteren. Trek in beide gevallen de parkeerrem aan om de auto te blokkeren (als de parkeerrem niet in
de automatische stand staat).
Als de selectiehendel niet in de stand P staat, klinkt bij het openen van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een geluidssignaal en verschijnt een melding op het display. Zet de selectiehendel in de stand P ; het geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt.
Bij aangezet contact wordt een melding op het display van het instrumentenpaneel weergegeven die duidt op een storing in de transmissie.
Storing
In dit geval werkt de transmissie met een noodprogramma en blijft de 3e versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok waarnemen bij het selecteren van R vanuit R vanuit Rde stand P , of P , of PR vanuit de stand R vanuit de stand RN . Dit is niet gevaarlijk voor de transmissie. Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet). Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
De automatische transmissie kan beschadigd raken: - als u het gaspedaal en het rempedaal gelijktijdig intrapt, - als u, indien de accu geen stroom levert, de selectiehendel vanuit de stand P geforceerd naar een andere stand schakelt.
Zet, om het brandstofverbruik tijdens langdurig stilstaan met draaiende motor (file...) te beperken, de selectiehendel in
de stand N en trek de parkeerrem aan, behalve als deze in de automatische stand staat.
Page 130 of 400

128
Rijden
308_nl_Chap04_conduite_ed02-2013
Dynamische functie
In de stand Sport (bij uitvoeringen met automatische transmissie) beïnvloedt deze functie: - de visuele sfeer met een specifieke achtergrondverlichting van het instrumentenpaneel, - het motorgeluid, - de stuurbekrachtiging, - de acceleratie, - de automatische transmissie, - de informatie voor de bestuurder over dynamische parameters, op het instrumentenpaneel.
Deze functie is uitsluitend beschikbaar als de Park Assist en de stand Sneeuw van de automatische transmissie niet zijn geselecteerd. Als de Park Assist wordt ingeschakeld, wordt deze functie automatisch uitgeschakeld.
Inschakelen
Druk op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de verschillende gegevens van de dynamische parameters op het instrumentenpaneel weer te geven.
Deze telemetrische gegevens (versnelling in lengte- en dwarsrichting, geleverd vermogen, vuldruk, ...) dienen uitsluitend ter informatie.
Houd de knop ingedrukt tot de achtergrondverlichting van het instrumentenpaneel verandert. Het lampje van de toets blijft branden.
Weergave
Druk herhaaldelijk op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om naar een volgend scherm te gaan.
Als het lampje knippert, kan de functie niet worden ingeschakeld (bijvoorbeeld als de Park Assist of de stand Sneeuw is geselecteerd) en gaat de achtergrondverlichting weer over naar de normale modus. Als het lampje langdurig blijft knipperen, neem dan contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Page 131 of 400

129
4
Rijden
308_nl_Chap04_conduite_ed02-2013
Stop & Start
Werking
Overgang naar
de STOP-stand
Het verklikkerlampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor wordt automatisch in de STOP-stand gezet:
- Als u bij een auto met handgeschakelde versnellingsbak bij een snelheid lager dan 20 km/h of bij stilstaande auto (afhankelijk van de motoruitvoering) de versnellingshendel in de neutraalstand zet en het koppelingspedaal loslaat.
Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem in de STOP-stand is gezet. Zet in dat geval altijd het contact af.
Het systeem werkt de eerste 10 seconden na het inschakelen van de achteruitversnelling niet. Als de motor door het systeem in de STOP-stand wordt gezet, blijven alle andere componenten zoals de remmen en de stuurbekrachtiging normaal functioneren.
Bijzonderheden: STOP-stand niet beschikbaar
De belangrijkste redenen waarom de STOP-stand niet wordt geactiveerd zijn: - de auto bevindt zich op een steile helling (bergopwaarts of bergafwaarts), - het bestuurderportier is geopend, - de veiligheidsgordel van de bestuurder is losgemaakt, - de auto heeft sinds de laatste start door de bestuurder niet sneller dan 10 km/h gereden, - de elektrische parkeerrem wordt /is aangetrokken, - de klimaatregeling in het interieur laat het niet toe, - de voorruitontwaseming is ingeschakeld, - er zijn bepaalde bijzondere omstandigheden (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur...). Deze werking van het systeem is volkomen normaal. Als uw auto is uitgerust met het Stop & Start-systeem, registreert een teller hoelang de STOP-stand tijdens een traject is geactiveerd.
In dit geval knippert het verklikkerlampje "ECO" een paar seconden, waarna het uitgaat. Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil. Het Stop & Start-systeem is per fect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.
Stop & Start-teller (minuten/seconden of uren/minuten)
- Bij een automatische transmissie , als u bij stilstaande auto het rempedaal intrapt of de selectiehendel in de stand N zet.
De teller wordt elke keer als u het contact aanzet weer op nul gezet.
Page 132 of 400

130
Rijden
308_nl_Chap04_conduite_ed02-2013
Overgang naar de S TA R T- s t a n d
Het verklikkerlampje "ECO" gaat uit en de motor wordt automatisch gestart: - Als u bij een auto met handgeschakelde versnellingsbak het koppelingspedaal volledig intrapt.
De START-stand wordt automatisch geactiveerd als:
Bijzonderheden: automatisch activeren van de START-stand
- het bestuurderportier wordt geopend, - de veiligheidsgordel van de bestuurder wordt losgemaakt, - de snelheid van de auto hoger is dan 25 km/h of 3 km/h (afhankelijk van de motoruitvoering) bij een handgeschakelde versnellingsbak, - de snelheid van de auto hoger is dan 3 km/h bij een automatische transmissie, - de elektrische parkeerrem wordt aangetrokken, - er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling airconditioning...). Als het systeem in de STOP-stand wordt uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer gestart.
U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken. Het controlelampje in de schakelaar gaat branden en er verschijnt een melding.
Uitschakelen
Het verklikkerlampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat dan uit.
Dat onder deze omstandigheden de START-stand wordt geactiveerd, is volkomen normaal.
- Bij een automatische transmissie : ● als u, met de selectiehendel in de stand D of M , het rempedaal loslaat, ● als u, met de selectiehendel in de stand N en het rempedaal niet ingetrapt, de selectiehendel in de stand D of M zet, ● of als u de achteruitversnelling selecteert.
Page 133 of 400

131
4
Rijden
308_nl_Chap04_conduite_ed02-2013
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra de motor door de bestuurder wordt gestart.
Inschakelen
Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF" . Het systeem is dan weer ingeschakeld; het controlelampje in de schakelaar gaat uit en er wordt een melding op het display weergegeven.
Storing
Bij een storing in het systeem gaat dit verklikkerlampje permanent branden. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle verklikkerlampjes gaan branden. Afhankelijk van de uitvoering kan er daarnaast een waarschuwingsmelding verschijnen, waarbij verzocht wordt om de selectiehendel in de stand N te zetten en opnieuw het rempedaal in te trappen. U moet het contact uitzetten en de motor opnieuw starten.
Schakel omwille van de veiligheid het Stop & Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren.
Dit systeem heeft specifieke kenmerken en maakt gebruik van een speciale 12V-accu (raadpleeg voor meer informatie het PEUGEOT-netwerk). Het gebruik van een andere dan de door PEUGEOT voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in het systeem. Maak voor het opladen van de 12V-accu gebruik van een 12V-acculader. De polariteiten mogen hierbij niet worden omgekeerd.
Onderhoud
Het Stop & Start-systeem maakt gebruik van geavanceerde technologie. Laat eventuele werkzaamheden uitvoeren bij een gekwalificeerde werkplaats, bijvoorbeeld een servicepunt van het PEUGEOT-netwerk, die over alle deskundigheid en speciale gereedschappen beschikt.
Page 134 of 400
132
Rijden
308_nl_Chap04_conduite_ed02-2013
Snelheden opslaan
Opslaan
Met behulp van deze functie kunt u snelheden opslaan die u vervolgens kunt gebruiken voor de configuratie van de twee functies snelheidsbegrenzer (maximumsnelheid) en snelheidsregelaar (kruissnelheid). U kunt voor beide functies zes snelheden opslaan in het geheugen van het systeem. Er zijn standaard al snelheden opgeslagen.
Selecteer "Inst. snelheden".
Voer deze handelingen omwille van de veiligheid alleen uit als de auto stilstaat.
Selecteer de functie waarvoor u de snelheden wilt opslaan:
Open het menu " Rijhulpsystemen ".
Voer de nieuwe waarde in met de nummertoetsen en bevestig. Bevestig om de wijzigingen op te slaan en sluit het menu af. ● s n e l h e i d s b e g r e n z e r o f
● s n e l h e i d s r e g e l a a r .
Kies de snelheid die u wilt wijzigen.
Met deze toets zet u de configuratie terug op de fabrieksinstellingen.
Touchscreen
Page 135 of 400

133
4
Rijden
308_nl_Chap04_conduite_ed02-2013
Bediening op het stuurwiel
De informatie wordt weergegeven op het instrumentenpaneel. 6. Snelheidsbegrenzer ingeschakeld/onderbroken. 7. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
Snelheidsbegrenzer
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en verantwoord rijden.
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt.
De bedieningselementen van de snelheidsbegrenzer bevinden zich op het stuurwiel. 1. Knop voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer. 2. Toets voor het verlagen van de waarde. 3. Toets voor het verhogen van de waarde. 4. Toets voor het inschakelen/onderbreken van de snelheidsbegrenzing. 5. Toets voor een overzicht van de opgeslagen snelheden.
Weergave op het instrumentenpaneel
Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen. Het onderbreken van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens via de toets. Trap het gaspedaal voorbij de weerstand in om de ingestelde snelheid tijdelijk te overschrijden. Laat om terug te keren naar de ingestelde maximumsnelheid het gaspedaal los tot de wagensnelheid weer beneden de ingestelde snelheid ligt.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact De ingestelde maximumsnelheid
opgeslagen in het geheugen.
Raadpleeg de rubriek "Opslaan van snelheden" voor meer informatie over het overzicht van de opgeslagen snelheden.
Page 136 of 400

134
Rijden
308_nl_Chap04_conduite_ed02-2013
Inschakelen / Pause
Draai de rolknop 1 in de stand "LIMIT" : de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). Schakel de snelheidsbegrenzer in door op de toets 4 te drukken, als de gewenste snelheid wordt weergegeven (standaard de laatste geprogrammeerde snelheid). U kunt de werking van de snelheidsbegrenzer tijdelijk onderbreken door nogmaals op de toets 4 te drukken: het onderbreken wordt bevestigd op het display (Pause).
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen. Als de functie is geselecteerd, kunt u als volgt de waarde van de snelheid wijzigen: - druk op de toets 2 of 3 om de weergegeven snelheid te verhogen of te verlagen: herhaaldelijk kort indrukken om te wijzigen in stappen van + of - 1 km/h, ingedrukt houden om te wijzigen in stappen van + of - 5 km/h.
- door op de toets 5 te drukken: de zes opgeslagen snelheden worden weergegeven op het touchscreen, selecteer een waarde: deze verschijnt op het instrumentenpaneel. Het selectiescherm wordt na enkele seconden gesloten.
Instellen van de
maximumsnelheid (instelling)