Page 209 of 420

de schakelhendel in de stand PARK of NEU-
TRAL staat en het bestuurdersportier wordt
geopend. Kies de schermtoets Auto Unlock On
Exit (portieren ontgrendelen bij uitstappen) tot
een vinkje naast de instelling verschijnt, dat
aangeeft dat de instelling is gekozen. Kies de
schermtoets met de pijl naar links om naar het
vorige menu terug te keren.
•Claxonsignaal bij vergrendelen
Wanneer deze functie is geselecteerd, klinkt
een claxonsignaal wanneer de portiersloten
worden geactiveerd. Kies de schermtoets
Sound Horn With Lock (Claxonsignaal bij ver-
grendelen) tot een vinkje naast de instelling
verschijnt, dat aangeeft dat de instelling is ge-
kozen. Kies de schermtoets met de pijl naar
links om naar het vorige menu terug te keren.
• Sound Horn With Remote Start (Claxon-
signaal bij starten met afstandsbediening)
Wanneer deze functie is geselecteerd, klinkt de
claxon wanneer de motor met de afstandsbe-
diening wordt gestart. Kies de schermtoets
Sound Horn With Remote Start (Claxonsignaal
bij starten met afstandsbediening) tot een vinkje naast de instelling verschijnt, dat aangeeft dat
de instelling is gekozen. Kies de schermtoets
met de pijl naar links om naar het vorige menu
terug te keren.
•
1st Press of Key Fob Unlocks (Ontgren-
delen door eenmaal te drukken op de sleu-
telhouder)
Wanneer de optie 1st Press Of Key Fob Un-
locks (ontgrendelen met één druk op de ont-
grendelknop) is geselecteerd, wordt alleen het
bestuurdersportier ontgrendeld bij de eerste
druk op de ontgrendelknop van de afstandsbe-
diening. Wanneer de optie 1st Press Of Key
Fob Unlocks (ontgrendelen met één druk op de
ontgrendelknop) is geselecteerd, moet u twee
keer op ontgrendelknop van de afstandsbedie-
ning drukken om de andere portieren te ont-
grendelen. Wanneer u All Doors 1st Press se-
lecteert, ontgrendelen alle portieren bij de
eerste keer indrukken op de UNLOCK-toets op
de afstandsbediening.
OPMERKING:
Als de instelling 1st Press Of Key Fob Un-
locks (ontgrendelen met één druk op de ontgrendelknop) is geprogrammeerd, wor-
den alle portieren ontgrendeld, ongeacht
welke portiergreep met Passive Entry wordt
vastgepakt. Als de instelling 1st Press Of
Key Fob Unlocks (ontgrendelen met één
druk op de ontgrendelknop) is geprogram-
meerd, wordt alleen het bestuurdersportier
ontgrendeld wanneer de greep van deze
portier wordt vastgepakt. Wanneer de instel-
ling 1st Press Of Key Fob Unlocks (ontgren-
delen met één druk op de ontgrendelknop)
met Passive Entry is geprogrammeerd en de
portiergreep meer dan één keer wordt aan-
geraakt, wordt alleen het bestuurdersportier
geopend. Als eerst de bestuurdersportier is
geopend, dan kunnen de overige portieren
ontgrendeld worden met behulp van de
ontgrendel-/vergrendelschakelaar in de auto
(of met de afstandsbediening).
•
Passive Entry
Met deze functie kunt u portieren van uw auto
vergrendelen en ontgrendelen zonder dat u op
de vergrendel- en ontgrendelknoppen van de
205
Page 210 of 420

afstandsbediening hoeft te drukken. Kies de
schermtoets Passive Entry tot een vinkje naast
de instelling verschijnt, dat aangeeft dat de
instelling is gekozen. Kies de schermtoets met
de pijl naar links om naar het vorige menu terug
te keren. Raadpleeg voor meer informatie de
paragraaf"Keyless Enter-N-Go™" in het hoofd-
stuk "Uw auto" .
• Memory To FOB (geheugen naar sleutel-
houder) — Indien aanwezig
Deze functie verstelt automatisch de bestuur-
dersstoel, zodat de bestuurder gemakkelijker
kan in- en uitstappen. Kies de schermtoets
Memory Linked To FOB (geheugen koppelen
aan sleutelhouder) tot een vinkje naast de in-
stelling verschijnt, dat aangeeft dat de instelling
is gekozen. Kies de schermtoets met de pijl
naar links om naar het vorige menu terug te
keren.
OPMERKING:
De stoel keert terug naar de geheugenstand
(als het oproepen van het geheugen met de
ontgrendelknop van de afstandsbediening
is ingeschakeld) zodra de afstandsbedie- ning wordt gebruikt om het portier te ont-
grendelen. Raadpleeg de paragraaf
Geheu-
genstoel in het hoofdstuk De functies van
uw auto voor meer informatie hierover.
Auto-On Comfort & Remote Start (comfort
automatisch aan & starten met
afstandsbediening)
Nadat de schermtoets Auto-On Comfort & Re-
mote Start (comfort automatisch aan & starten
met afstandsbediening) is ingedrukt, zijn de
volgende instellingen mogelijk.
• Sound Horn With Remote Start (claxon-
signaal bij starten met afstandsbediening)
Wanneer deze functie is geselecteerd, klinkt de
claxon wanneer de motor met de afstandsbe-
diening wordt gestart. Kies de schermtoets
Sound Horn With Remote Start (claxonsignaal
bij starten met afstandsbediening) tot een vinkje
naast de instelling verschijnt, dat aangeeft dat
de instelling is gekozen. Kies de schermtoets
met de pijl naar links om naar het vorige menu
terug te keren. •
Verwarmde/geventileerde bestuurders-
stoel en stuurwiel automatisch inschakelen
bij starten voertuig — Indien aanwezig
Wanneer deze functie is geselecteerd, wordt de
verwarming in de bestuurdersstoel en het stuur-
wiel automatisch ingeschakeld bij temperaturen
lager dan 4,4 °C (40 °F). Bij temperaturen
boven 26,7 °C (80 °F) wordt het ventilatiesys-
teem in de bestuurdersstoel ingeschakeld. Kies
de schermtoets Auto Heated Seats (Automati-
sche stoelverwarming) tot een vinkje naast de
instelling verschijnt, dat aangeeft dat de instel-
ling is gekozen. Kies de schermtoets met de pijl
naar links om naar het vorige menu terug te
keren.
Engine Off Options (opties voor
uitgeschakelde motor)
Nadat u de schermtoets Engine Off Options
(opties voor uitgeschakelde motor) hebt geko-
zen, zijn de volgende instellingen mogelijk.
• Engine Off Power Delay (vertraging voe-
dingsspanning bij uitgeschakelde motor)
Wanneer deze functie is geselecteerd, blijven
de schakelaars voor elektrische raambedie-
206
Page 211 of 420

ning, de radio, het Uconnect® Phone systeem
(indien aanwezig), het DVD-videosysteem (in-
dien aanwezig), het elektrisch bedienbare
schuifdak (indien aanwezig) en de aansluitcon-
tacten nog maximaal 10 minuten werken nadat
de contactschakelaar in de stand OFF is gezet.
Door het openen van een voorportier wordt
deze functie uitgeschakeld. Om de instelling
van Engine Off Power Delay (vertraging voe-
dingsspanning bij uitgeschakelde motor) te wij-
zigen kiest u de schermtoets 0 seconds (secon-
den), 45 seconds, 5 minutes (minuten) of 10
minutes. Kies vervolgens de schermtoets met
de pijl naar links.
•Uitschakelvertraging koplampen
Als u deze functie selecteert, kunt u kiezen of bij
uitstappen de koplampen nog 0, 30, 60 of 90
seconden blijven branden. Kies de schermtoets
+ of - om de status van de uitschakelvertraging
te wijzigen en de gewenste tijd te selecteren.
Kies de schermtoets met de pijl naar links om
naar het vorige menu terug te keren. Compass Settings (instellingen van
kompas) – Indien aanwezig
Nadat u de schermtoets Compass Settings
(instellingen van kompas) hebt gekozen, zijn de
volgende instellingen mogelijk.
•
Variance (afwijking)
De kompasafwijking is het verschil tussen het
magnetische noorden en het geografische
noorden. Ter compensatie van de verschillen
moet de kompasafwijking aan de hand van de
zonekaart worden ingesteld voor de zone
waarin de auto wordt gebruikt. Nadat u het
kompas correct heeft ingesteld, worden de ver-
schillen automatisch gecompenseerd, zodat de
nauwkeurigheid van de kompasrichting opti-
maal is.
OPMERKING:
Houd magnetische voorwerpen, zoals
iPod’s, mobiele telefoons, laptopcomputers
en radardetectoren uit de buurt van het
instrumentenpaneel. Omdat zich hier de
kompasmodule bevindt, zou de sensor van
het kompas gestoord kunnen worden, waar-
door de weergegeven waarden onbetrouw-
baar worden. •
Kompas kalibreren
Kies de schermtoets Calibration (kalibratie) om
deze instelling te wijzigen. Het kompas is zelf-
ijkend, zodat u het niet handmatig hoeft te
resetten. Mogelijk geeft het kompas onjuiste
waarden weer wanneer de auto nieuw is. In dat
geval geeft het EVIC het bericht CAL weer
totdat het kompas is gekalibreerd. U kunt ook
het kompas kalibreren door de schermtoets ON
te kiezen en een of meerdere keren in een cirkel
van 360 graden te rijden (in een gebied zonder
grote metalen of metaalhoudende objecten) tot
de CAL-indicator in het EVIC verdwijnt. Het
kompas werkt dan normaal.
Kaart kompasafwijking
207
Page 212 of 420

Audio
Nadat u de schermtoets Audio hebt gekozen,
zijn de volgende instellingen mogelijk.
•Balans links/rechts - voor/achter
In dit scherm kunt u de balans links/rechts
(Balance) en de balans voor/achter (Fade) in-
stellen.
• Equalizer
In dit scherm kunt u Bass (bas), Mid (midden-
tonen) en Treble (hoge tonen) instellen. Pas de
instellingen aan met de schermtoetsen + en – of
door een punt te kiezen op de schaal tussen de
schermtoetsen + en –. Kies vervolgens de
schermtoets met de pijl naar links.
OPMERKING:
Met Bass/Mid/Treble kunt u door eenvoudig
uw vinger naar boven/beneden te schuiven
de instelling wijzigen. U kunt ook direct op
de gewenste instelling drukken. •
Snelheidsafhankelijke volumeregeling
Deze functie past het volume aan de voertuig-
snelheid aan. Als u de snelheidsafhankelijke
volumeregeling wilt wijzigen, kiest u de scherm-
toets Off (uit), 1, 2 of 3. Kies vervolgens de
schermtoets met de pijl naar links.
• Surround Sound
Met deze functie wordt een ruimtelijke surround
sound gesimuleerd. Kies de schermtoets Sur-
round Sound en selecteer vervolgens On (aan)
of Off (uit). Kies ten slotte de schermtoets met
de pijl naar links.
Telefoon/Bluetooth®
Nadat u de schermtoets Phone/Bluetooth®
(telefoon/Bluetooth®) hebt gekozen, zijn de vol-
gende instellingen mogelijk.
• Gekoppelde apparaten
Deze functie toont welke telefoons zijn gekop-
peld aan het telefoon/Bluetooth®-systeem.
Raadpleeg voor meer informatie uw aanvul-
lende handleiding van Uconnect®.Uconnect® RADIO — INDIEN
AANWEZIG
Voor gedetailleerde informatie over de radio,
raadpleeg uw aanvullende handleiding van
Uconnect®.
BEDIENING iPod®/USB/MP3 —
indien aanwezig
Deze voorziening bevindt zich in het deksel aan
de bovenkant van de middenconsole en maakt
het mogelijk een iPod® of extern USB-apparaat
aan te sluiten op de USB-poort.
iPod® bediening is compatibel met iPod® Mini,
4G, Photo, Nano, 5G en iPhone® apparaten.
Sommige versies van de iPod® software zijn
mogelijk niet volledig compatibel met de func-
ties van de iPod® bediening. Bezoek in dat
geval de website van Apple om de nieuwste
softwareversies te downloaden.
Raadpleeg voor meer informatie de aanvul-
lende handleiding van Uconnect®.
208
Page 213 of 420

AUDIOTOETSEN OP HET
STUURWIEL — INDIEN
AANWEZIG
De knoppen van de afstandsbediening van het
audiosysteem bevinden zich achter op het
stuur. Grijp achter het wiel om toegang te
krijgen tot de schakelaars.
De knop aan de rechterzijde is een tuimelscha-
kelaar met een drukknop in het midden. Hier-
mee kunt u het volume regelen en de modus
van het audiosysteem bepalen. Als u de boven-
zijde van de tuimelschakelaar indrukt, neemthet geluidsvolume toe. Als u de onderzijde
indrukt, wordt het volume verlaagd.
Door op de drukknop in het midden te drukken,
kunt u schakelen tussen de verschillende be-
schikbare modi voor de radio (AM/FM/CD/AUX,
enz.).
De knop aan de linkerzijde is een tuimelscha-
kelaar met een drukknop in het midden. De
functie van de knop aan de linkerzijde is afhan-
kelijk van de actieve modus.
Hier volgt een beschrijving van de functies van
deze knop in de verschillende modi.
Bediening van de radioAls u de bovenzijde van de schakelaar indrukt,
wordt vooruit gezocht naar de volgende be-
schikbare zender. Als u de onderzijde van de
schakelaar indrukt, wordt achteruit gezocht
naar de volgende beschikbare zender.
Als u op de drukknop midden op de tuimelscha-
kelaar aan de linkerzijde drukt, stemt de radio af
op de volgende voorkeurzender die u hebt
geprogrammeerd onder de drukknop voor voor-
keurzenders.
Cd-spelerAls u één keer drukt op de bovenzijde van de
schakelaar, wordt het volgende nummer op de
cd gekozen. Als u één keer op de onderkant van
de schakelaar drukt, wordt het begin van het
huidige nummer of het begin van het vorige
nummer gekozen wanneer het nieuwe nummer
korter dan één seconde is gespeeld.
Wanneer u tweemaal drukt, wordt het tweede
nummer afgespeeld; bij driemaal het derde,
enz.
De drukknop midden op de tuimelschakelaar
aan de linkerzijde heeft geen functie voor een
cd-speler voor één cd. Als de auto echter is
uitgerust met een cd-speler met cd-wisselaar,
kunt u met de middelste drukknop de volgende
beschikbare cd in de speler selecteren.
ONDERHOUD VAN CD’s EN
DVD’s
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om
uw cd’s en dvd’s in goede conditie te houden:
1. Houd de cd aan de rand vast en zorg dat u
het oppervlak niet aanraakt.
Afstandsbediening geluidssysteem
(achteraanzicht stuurwiel)
209
Page 214 of 420

2. Bij vlekken op de cd, maakt u het oppervlak
met een zachte doek schoon, waarbij u van het
midden naar de rand van de cd veegt.
3. Breng geen papier of plakband op de cd
aan; voorkom krassen van de disk.
4. Gebruik geen oplosmiddelen, zoals benzine,
terpentijn, schoonmaakmiddelen of antistati-
sche sprays.
5. Bewaar de disk in de hoes na het afspelen.
6. Stel de disk niet bloot aan direct zonlicht.
7. Bewaar de disk niet op een plaats waar het
te heet kan worden.
OPMERKING:
Als u problemen ondervindt bij het afspelen
van een bepaalde disk, kan er sprake zijn
van een beschadiging (bijvoorbeeld kras-
sen, gedeeltelijke verwijdering van de reflec-
terende laag, een haar, vocht of dauw op de
disk). De disk kan echter ook te groot zijn of
een beveiligingscode hebben. Probeer eerst
een goede disk af te spelen, voordat u de
cd/dvd-speler ter reparatie aanbiedt.WERKING VAN DE RADIO EN
MOBIELE TELEFOONS
Onder bepaalde omstandigheden kan een inge-
schakelde mobiele telefoon in uw auto de radio
storen. Deze situatie kunt u verhelpen door de
antenne van de mobiele telefoon te verplaat-
sen. Dit probleem is niet schadelijk voor de
radio. Wanneer de radio nog steeds niet naar
tevredenheid werkt nadat de antenne is ver-
plaatst, is het raadzaam de radio zachter of uit
te zetten wanneer de mobiele telefoon in ge-
bruik is en geen gebruik wordt gemaakt van
Uconnect® (indien aanwezig).
KLIMAATREGELING
Het systeem voor airconditioning en verwar-
ming is ontworpen voor een optimaal interieur-
comfort onder alle weersomstandigheden. Dit
systeem kan worden bediend met de toetsen
van de automatische klimaatregeling op het
instrumentenpaneel of via het scherm van het
Uconnect® systeem.
Wanneer het Uconnect® systeem in een be-
paalde modus (Radio, Player, Settings, More,
enz.) staat, worden de temperatuurinstellingenvoor de bestuurder en passagier aan de boven-
zijde van het scherm weergegeven.
Algemeen overzichtToetsen
De toetsen bevinden zich onder het Uconnect®
scherm.
Schermtoetsen
Schermtoetsen bevinden zich op het Uconnect®
scherm.
Automatische klimaatregeling — toetsen
210
Page 215 of 420

Beschrijving van de toetsen en schermtoet-
sen
1. Knop MAX A/C
Druk kort op deze knop om de huidige instelling
te wijzigen. Het indicatielampje brandt wanneer
MAX A/C is ingeschakeld. Als u nogmaals op
deze knop drukt, schakelt de functie MAX A/C
naar de handmatige modus en gaat het indica-
tielampje MAX A/C uit.2. A/C-knop
Druk kort op deze knop om de huidige instelling
te wijzigen. Het indicatielampje brandt wanneer
A/C is ingeschakeld. Als u nogmaals op deze
knop drukt, schakelt de functie A/C naar de
handmatige modus en gaat het indicatielampje
A/C uit.
3. Recirculatieknop
Druk kort op deze knop om de huidige instelling
te wijzigen. Het indicatielampje brandt wanneer
de functie is ingeschakeld.
4. Knop AUTO
Regelt automatisch de interieurtemperatuur
door de luchtverdeling en de luchthoeveelheid
in te stellen. Door het inschakelen van deze
functie, wordt van de automatische werking
naar de handmatige modus geschakeld. Raad-
pleeg het hoofdstuk
"Automatische werking"
voor meer informatie hierover. 5. Knop Ontdooien vóór
Druk kort op deze knop om in plaats van de
huidige ingestelde luchtstroom de modus Ont-
dooien in te schakelen. Het indicatielampje
brandt wanneer deze functie is ingeschakeld.
Door het inschakelen van deze functie, wordt
van de automatische werking naar de handma-
tige modus geschakeld. Wanneer de modus
Ontdooien wordt geselecteerd, kan het aanja-
gertoerental toenemen. Als modus Ontdooien
vóór wordt uitgeschakeld, wordt de opnieuw de
vorige instelling van de klimaatregeling actief.
6. Knop Ontdooien achter
Druk kort op deze knop om de achterruitverwar-
ming en de buitenspiegelverwarming (indien
aanwezig) in te schakelen. Een indicatielampje
brandt wanneer de achterruitverwarming is in-
geschakeld. De achterruitverwarming wordt na
ongeveer 10 minuten automatisch uitgescha-
keld.
Uconnect® 8.4 Automatische
temperatuurregeling — Schermtoetsen
211
Page 216 of 420

LET OP!
Het negeren van de volgende waarschuwin-
gen kan leiden tot schade aan de verwar-
mingselementen:
•Wees voorzichtig bij het wassen van de
binnenkant van de achterruit. Gebruik
geen schurende schoonmaakmiddelen om
de binnenzijde van de ruit te reinigen.
Gebruik een zachte doek en een mild
schoonmaakmiddel en wrijf evenwijdig
aan de verwarmingselementen. U kunt
stickers verwijderen met warm water.
•
Gebruik geen schrapers, scherpe voorwer-
pen of schurende schoonmaakmiddelen om
de binnenzijde van de ruit te reinigen.
• Zorg ervoor dat alle voorwerpen zich op
veilige afstand van de ruit bevinden.
7. Knop temperatuurverhoging passagiers
Biedt de passagiers een onafhankelijke tempe-
ratuurregeling. Druk op de knop om de inge-
stelde temperatuur te verhogen of druk op het
aanraakscherm op de schermtoets tempera- tuurbalk en schuif deze naar de schermtoets
met de rode pijl om de ingestelde temperatuur
te verhogen.
OPMERKING:
Als in de modus Sync op deze knop wordt
gedrukt, wordt deze modus automatisch af-
gesloten.
8. Knop temperatuurverlaging passagiers
Biedt de passagiers een onafhankelijke tempe-
ratuurregeling. Druk op de knop om de inge-
stelde temperatuur te verlagen of druk op het
aanraakscherm op de schermtoets tempera-
tuurbalk en schuif deze naar de schermtoets
met de blauwe pijl om de ingestelde tempera-
tuur te verlagen.
OPMERKING:
Als in de modus Sync op deze knop wordt
gedrukt, wordt deze modus automatisch af-
gesloten.
9. SYNC
Druk op de schermtoets Sync om de stand Sync
in of uit te schakelen. Het indicatielampje Sync
brandt wanneer deze functie is ingeschakeld.
Sync wordt gebruikt om de temperatuurinstelling
aan passagierszijde te synchroniseren met die
aan bestuurderszijde. Als de temperatuurinstel-
ling aan passagierszijde wordt gewijzigd terwijl de
functie Sync actief is, zal deze functie automa-
tisch worden uitgeschakeld.
10. Aanjagerschakelaar
De aanjagerschakelaar wordt gebruik om de
hoeveelheid lucht te regelen, die door het kli-
maatsysteem stroomt. De schakelaar heeft ze-
ven standen. Als u het aanjagertoerental wijzigt,
schakelt het systeem van automatische werking
naar handmatige bediening. Het toerental kan
als volgt met de toetsen of schermtoetsen wor-
den ingesteld:
Toets
Het aanjagertoerental neemt toe wanneer u de
schakelaar vanuit de laagste stand rechtsom
draait. Het aanjagertoerental neemt af wanneer
u de schakelaar linksom draait.
212