Page 33 of 420

geopend of wanneer het zonnedak (indien aan-
wezig) geheel of gedeeltelijk is geopend. Dit is
een normaal verschijnsel, dat tot een minimum
kan worden beperkt. Als u last heeft van wind-
geruis bij geopende achterramen, open dan ook
de voorramen om het effect te verminderen.
Wanneer sprake is van windgeruis bij geopend
zonnedak, verstel dan de zonnedakopening om
het effect tot een minimum te beperken.
ACHTERKLEP
Achterklep ontgrendelen/openen
De ontgrendelfunctie voor de achterklep van
Passive Entry is ingebouwd in de elektronische
handgreep van de achterklep. Met een geldige
afstandsbediening met Passive Entry binnen
1,0 m (3 ft) van de achterklep drukt u op de
elektronische handgreep van de achterklep om
deze in één vloeiende beweging te openen.
Achterklep vergrendelen
Met een geldige afstandsbediening met Pas-
sive Entry binnen 1,0 m (3 ft) van de achterklep
drukt u op de vergrendelknop met Passive
Entry die zich rechts naast de elektronische
handgreep van de achterklep bevindt.OPMERKING:
De vergrendelknop op de achterklep met
Passive Entry vergrendelt alleen de achter-
klep, terwijl de functie voor het ontgrende-
len van de achterklep is ingebouwd in de
elektronische handgreep van de achterklep.
WAARSCHUWING!
Wanneer u met een geopende achterklep
rijdt, kunnen giftige uitlaatgassen in de auto
belanden. Deze gassen kunnen schadelijk
zijn voor u en uw passagiers. Rijd alleen met
gesloten achterklep.
Elektrisch bediende achterklep —
indien aanwezig
De elektrisch bediende achterklep
kan worden geopend door de elek-
tronische handgreep van de ach-
terklep in te drukken (raadpleeg de
paragraaf
"Keyless Enter-N-Go" in
het hoofdstuk "Uw auto") of door
op de achterklepknop op de afstandsbediening
te drukken. Druk tweemaal binnen vijf secon-
den op de achterklepknop op de afstandsbedie-
ning om de elektrisch bediende achterklep te
openen. Nadat de achterklep is geopend, kunt u
deze sluiten door nogmaals binnen vijf secon-
den twee keer op de knop te drukken.
Locatie van de Passive Entry/vergrendelknop
1 - Elektronische ont-
grendelschakelaar 2 - Locatie van de ver-
grendelknop
29
Page 34 of 420

De elektrisch bediende achterklep kan ook wor-
den geopend of gesloten door op de achterklep-
knop op de dakconsole voorin te drukken, of
kan worden gesloten door op de achterklep-
knop in het bekledingspaneel linksachter, vlak-
bij de opening van de achterklep, te drukken.
Door eenmaal op de achterklepknop in het
bekledingspaneel linksachter te drukken gaat
alleen de achterklep dicht. Deze knop kan niet
worden gebruikt om de achterklep te openen.
Als u tweemaal op de achterklepknop van de
afstandsbediening drukt, knipperen de richting-
aanwijzers tweemaal om aan te geven dat de
achterklep wordt geopend of gesloten (indien
Flash Lamps with Lock (Verlichting knippert bij
vergrendelen) is ingeschakeld in de EVIC) en
klinken de pieptonen van de achterklep. Raad-
pleeg"Uconnect®" in het hoofdstuk "Het instru-
mentenpaneel" voor meer informatie hierover.
OPMERKING:
• In geval van een onderbreking in de elek-
trische voeding naar de achterklep kan
een noodontgrendeling van de achter-
klepvergrendeling worden gebruikt om de
achterklep te openen. Toegang tot de noodontgrendeling van de achterklepver-
grendeling wordt verkregen via een klikaf-
dekking in het bekledingspaneel van de
achterklep.
• Als de achterklep gedurende een lange
tijd geopend blijft, kan het noodzakelijk
zijn de achterklep handmatig te sluiten
om de werking van de elektrisch bediende
achterklep terug te stellen.
WAARSCHUWING!
Tijdens het elektrisch bedienen bestaat er
risico van letsel of materiële schade. Zorg
ervoor dat de baan van de elektrisch be-
diende achterklep vrij is van obstakels. Con-
troleer voordat u gaat rijden of de achterklep
is gesloten en vergrendeld.
OPMERKING:
• De knoppen voor de elektrisch bediende
achterklep werken niet wanneer het voer-
tuig in een versnelling staat of de rijsnel-
heid hoger is dan 0 km/u (0 mph). •
De elektrische bediening van de achter-
klep werkt niet bij temperaturen onder
30 °C ( 22 °F) of boven 65 °C (150 °F).
Verwijder eventueel sneeuw of ijs vanaf
de achterklep voordat u op een schake-
laar voor de elektrisch bediende achter-
klep drukt.
• Wanneer een of ander obstakel de elek-
trisch bediende achterklep hindert bij het
openen of sluiten, beweegt de klep auto-
matisch in de omgekeerde richting, als
het obstakel voldoende weerstand biedt.
• Aan de zijkanten van de achterklep zijn
beknellingsensoren aangebracht. Wan-
neer er lichte druk op deze strips wordt
uitgeoefend, beweegt de achterklep terug
naar de geopende stand.
• De elektrisch bediende achterklep moet in
de volledig geopende stand staan om de
sluitknop voor de achterklep in het
bekledingspaneel linksachter, vlakbij de
opening van de achterklep, te laten wer-
ken. Als de achterklep niet volledig ge-
opend is, drukt u op de achterklepknop
op de sleutelhouder om de achterklep
30
Page 35 of 420

volledig te openen, en druk er daarna
nogmaals op om de achterklep te sluiten.
• Als aan de handgreep van de achterklep
wordt getrokken terwijl de elektrisch be-
diende achterklep wordt gesloten, be-
weegt de achterklep terug naar de volle-
dig geopende stand.
• Als aan de handgreep van de achterklep
wordt getrokken terwijl de elektrisch be-
diende achterklep wordt geopend, wordt
de achterklepmotor uitgeschakeld zodat
de achterklep handmatig kan worden
bediend.
• Als de elektrisch bediende achterklep tij-
dens eenzelfde beweging op meerdere
obstakels stuit, stopt het systeem auto-
matisch en moet de achterklep handmatig
worden geopend of gesloten.
• Als de elektrisch bediende achterklep
wordt gesloten en u het voertuig in een
versnelling zet, gaat de achterklep door
met elektrisch sluiten. De beweging van
het voertuig kan echter leiden tot de de-
tectie van een obstakel.WAARSCHUWING!
•Wanneer u met een geopende achterklep
rijdt, kunnen giftige uitlaatgassen in de
auto belanden. Deze gassen kunnen
schadelijk zijn voor u en uw passagiers.
Rijd alleen met gesloten achterklep.
• Wanneer u met open achterklep moet rij-
den, zorg er dan voor dat alle ramen
gesloten zijn en dat de aanjager van de
klimaatregeling in een hoge stand staat.
Schakel de recirculatiestand niet in.
BEVEILIGINGSSYSTEMEN
VOOR INZITTENDEN
Een zeer belangrijke veiligheidsvoorziening in
uw auto zijn de beveiligingssystemen voor inzit-
tenden:
• Driepuntsgordels voor de bestuurder en alle
passagiers
• Geavanceerde frontairbags voor de bestuur-
der en voorpassagier •
Extra actieve hoofdsteunen op de voorstoe-
len (geïntegreerd in de hoofdsteun)
• Extra knieairbag aan bestuurderszijde
• Aanvullende gordijn-zijairbags (SABIC) voor
de bestuurder en de passagiers die naast
een raam zitten
• Aanvullende zijairbags in de stoelen (SAB)
• Krachtabsorberende stuurkolom en stuur.
• Kniebeschermers voor inzittenden voorin
• De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
gordelspanners, die de inzittenden betere
bescherming bieden, doordat tijdens aanrij-
dingen de door inzittenden uitgeoefende
krachten gecontroleerd worden opgevangen.
• Alle veiligheidsgordelsystemen (behalve die
van de bestuurder en voorpassagier) hebben
een automatisch blokkerend oprolmecha-
nisme dat de veiligheidsgordel op zijn plaats
vergrendelt door de gordel helemaal uit te
trekken en vervolgens op de gewenste
lengte aan te passen om een kinderzitje te
bevestigen of een groot voorwerp op een
stoel vast te zetten — indien aanwezig.
31
Page 36 of 420

Lees de informatie in dit hoofdstuk aandachtig
door. Hierin wordt uitgelegd hoe u het beveili-
gingssysteem voor inzittenden op de juiste
wijze gebruikt om uw passagiers en uzelf opti-
maal te beschermen.
Als u kinderen vervoert die te klein zijn voor de
normale veiligheidsgordels, kunt u de veiligheids-
gordels of de ISOFIX-voorziening ook gebruiken
om baby- en kinderzitjes te bevestigen. Raad-
pleeg voor meer informatie de paragraaf"ISOFIX
— Bevestigingssysteem voor kinderzitjes ".
OPMERKING:
Het opblaasmechanisme van de geavan-
ceerde frontairbags heeft verschillende sta-
dia. De airbag kan zo meer of minder krach-
tig worden opgeblazen, afhankelijk van
factoren zoals de soort aanrijding en de
ernst ervan.
Hier volgen enkele eenvoudige adviezen om
het risico op letsel door een geactiveerde airbag
te verminderen:
1.
Kinderen van 12 jaar en jonger moeten
altijd goed vastgegespt op de achterbank zit-
ten.
WAARSCHUWING!
• Plaats nooit een kinderzitje tegen de rij-
richting in voor een airbag. Als de geavan-
ceerde frontairbag aan de passagierszijde
wordt opgeblazen, kan een kind van 12 of
jonger, maar ook een kind in een kinder-
zitje tegen de rijrichting in, ernstig of zelfs
dodelijk letsel oplopen.
• Kinderzitjes mogen alleen op de achter-
bank tegen de rijrichting in worden ge-
bruikt.
Kinderen die niet groot genoeg zijn om de
veiligheidsgordel op de juiste wijze te dragen
(zie het hoofdstuk over kinderzitjes) moeten
veilig op de achterbank worden vervoerd in een
kinderzitje of op een zitverhoger. Oudere kinde-
ren die geen kinderzitje of zitverhoger gebrui-
ken, horen op de achterbank te zitten en de
veiligheidsgordel te dragen. Sta nooit toe dat
kinderen de schoudergordel onder de arm door
dragen of achter de rug langs laten lopen. Wanneer een kind van 1 tot 12 jaar (niet in een
tegen de rijrichting geplaatst kinderzitje) op de
passagiersstoel moet worden vervoerd, schuif
dan de stoel zo ver mogelijk naar achteren en
gebruik het geschikte type kinderzitje. (Raad-
pleeg
"Kinderzitjes")
Lees de instructies bij het kinderzitje, om er
zeker van te zijn dat u het zitje op de juiste
manier gebruikt.
2. Alle inzittenden moeten te allen tijde hun
driepuntsveiligheidsgordel op de juiste
wijze dragen.
3. Schuif de stoelen van bestuurder en
voorpassagier zo ver naar achteren als prak-
tisch mogelijk is, zodat de geavanceerde
frontairbags ruimte hebben om te kunnen
worden opgeblazen.
4. Leun niet tegen het portier of het raam.
Als de auto is uitgerust met zijairbags, wor-
den die tijdens een aanrijding krachtig op-
geblazen in de ruimte tussen uzelf en het
portier.
32
Page 37 of 420

5.Indien het airbagsysteem in deze auto
aangepast moet worden aan een invalide,
neem dan contact op met klantenservice. De
telefoonnummers worden vermeld in het
hoofdstuk Als u gebruik wilt maken van
klantenservice.
WAARSCHUWING!
• Als u alleen op de airbags vertrouwt, kan
dit bij een aanrijding leiden tot ernstig
letsel. De airbags werken in combinatie
met uw veiligheidsgordel om u op de juiste
wijze te beschermen. Bij sommige aanrij-
dingen worden de airbags niet opgebla-
zen. Draag uw veiligheidsgordels altijd,
ook als uw auto is uitgerust met airbags.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Als u tijdens het activeren van de geavan-
ceerde frontairbag te dicht op het stuur of
bij het instrumentenpaneel zit, kunt u ern-
stig of zelfs dodelijk letsel oplopen. Airbags
hebben ruimte nodig om te worden opge-
blazen. Ga achterover zitten en strek uw
armen zodanig dat u comfortabel het stuur
en het instrumentenpaneel kunt bedienen.
• Aanvullende gordijn-zijairbags (SABIC) en
zijairbags in de stoelen (SAB) hebben ook
ruimte nodig om te worden opgeblazen.
Leun niet tegen het portier of het raam. Zit
rechtop op het midden van de stoel.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Bij een aanrijding bestaat het risico dat u
en uw passagiers aanmerkelijk ernstiger
letsel oplopen wanneer de veiligheidsgor-
dels niet op de juiste wijze worden gedra-
gen. U kunt in aanraking komen met de
binnenkant van uw auto of met andere
passagiers of uit de auto worden geslin-
gerd. Zorg altijd dat u en uw passagiers in
de auto de veiligheidsgordels op de juiste
wijze dragen.
• Als u zich tijdens het activeren te dicht bij
de aanvullende gordijn-zijairbags (SABIC)
en/of de zijairbags in de stoelen (SAB)
bevindt, kunt u ernstig of dodelijk letsel
oplopen.
Draag altijd de veiligheidsgordels, ook tijdens
korte ritten, ook al bent u een ervaren bestuur-
der. Een andere bestuurder kan fouten maken
en een aanrijding veroorzaken waarbij u betrok-
ken raakt. Dit kan ver van huis gebeuren, maar
ook in uw eigen straat.
33
Page 38 of 420

Onderzoek heeft aangetoond dat veiligheids-
gordels levens redden en bij ongevallen de
ernst van het letsel kunnen verminderen. Zeer
ernstig letsel komt voor als personen uit de auto
worden geslingerd. Veiligheidsgordels voorko-
men dit en verminderen de kans op letsel door
aanraking met de binnenkant van de auto.
Iedere inzittende van een motorvoertuig hoort
te allen tijde een veiligheidsgordel te dragen.
DriepuntsgordelsAlle zitplaatsen in uw auto zijn uitgerust met
driepuntsgordels. Het oprolmechanisme van de
veiligheidsgordels blokkeert alleen bij plotseling
stoppen of bij een aanrijding. Daardoor kan het
schouderdeel van de gordel onder normale
omstandigheden vrij bewegen. Bij een aanrij-
ding wordt de gordel geblokkeerd om het risico
te beperken dat u in aanraking komt met de
binnenzijde van de auto of uit de auto wordt
geslingerd.
WAARSCHUWING!
•Het onjuist dragen van veiligheidsgordels
is gevaarlijk. Veiligheidsgordels zijn zo ont-
worpen dat ze over het zwaardere been-
dergestel van het lichaam gedragen wor-
den. Dit zijn de sterkste lichaamsdelen, die
het beste de vrijkomende krachten bij een
aanrijding kunnen opvangen.
• Een veiligheidsgordel mag nooit door twee
personen tegelijk worden gebruikt. De
twee personen kunnen dan tijdens een
aanrijding met een klap tegen elkaar ko-
men en elkaar zo ernstig verwonden. Ge-
bruik nooit een driepuntsgordel of een
heupgordel voor meer dan één persoon,
ongeacht de lengte van de personen.
• Het is gevaarlijk om tijdens het rijden per-
sonen te vervoeren in de laadruimte. Bij
een ongeval lopen personen in deze
ruimte een groter risico op ernstig of dode-
lijk letsel.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Vervoer geen personen in een ruimte van
de auto die niet is voorzien van stoelen en
veiligheidsgordels.
• Zorg dat iedereen in uw auto op een stoel
zit en op de juiste wijze de veiligheidsgor-
del draagt.
• Als uw veiligheidsgordel niet op de juiste
plaatsen om uw lichaam sluit, kan dit lei-
den tot zwaarder letsel bij aanrijdingen. U
kunt inwendig letsel oplopen of gedeeltelijk
onder de gordel door glijden. Volg deze
instructies om uw gordel veilig te dragen
en uw passagiers te beschermen.
Gebruiksinstructies voor
driepuntsgordels
1. Stap in de auto en sluit het portier. Ga tegen
de leuning zitten en stel de stoel in.
34
Page 39 of 420

2. De gesp van de autogordel bevindt zich
boven de rugleuning van uw stoel. Pak de gesp
en trek de gordel uit. Schuif de gesp zo ver als
nodig is over de gordelband, zodat de gordel
over uw heupen valt.
3. Wanneer de gordel lang genoeg is, plaatst u
de gesp in de gespsluiting tot u een ’klik’ hoort.
WAARSCHUWING!
•Een veiligheidsgordel waarvan de gesp in
de verkeerde sluiting is bevestigd, biedt
onvoldoende bescherming. Het heupge-
deelte valt dan mogelijk te hoog over uw
lichaam, waardoor inwendig letsel kan
worden veroorzaakt. Gesp uw gordel altijd
vast in de gespsluiting direct naast u.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Een te losse veiligheidsgordel biedt onvol-
doende bescherming. Tijdens een nood-
stop kunt u te ver naar voren bewegen,
waardoor er een grotere kans is op letsel.
Zorg dat de gordel nauw aansluit.
• Het is gevaarlijk een veiligheidsgordel on-
der de arm door te dragen. Uw lichaam
kan bij een aanrijding dan hard in aanra-
king komen met de binnenzijde van de
auto, waardoor het risico van hoofd- en
nekletsel toeneemt. Als de gordel onder de
arm wordt gedragen, neemt het risico op
inwendig letsel toe. De ribbenkast is min-
der sterk dan de schouders. Draag de
gordel altijd over uw schouder, zodat het
sterkste beendergestel van uw lichaam de
klap opvangt bij een aanrijding.
(Vervolgd)
Vergrendelingsplaat
Gesp in gespsluiting
35
Page 40 of 420

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Een schoudergordel die achter uw rug is
geplaatst, biedt geen enkele bescherming
bij een aanrijding. Als u de schoudergordel
niet draagt, is bij een aanrijding de kans op
hoofdletsel groter. Het heup- en schouder-
gedeelte van de gordel behoren samen te
worden gebruikt.
4. Leg de heupgordel over uw dijen, onder de
buik. Om een losse heupgordel strak te trekken,
moet u het schoudergedeelte van de gordel
aantrekken. Om een te strakke heupgordel los-
ser te maken, kantelt u de gesp en trekt u aan
de heupgordel. Een nauw aansluitende gordel
verkleint het risico dat u onder de gordel door-
glijdt bij een aanrijding.
WAARSCHUWING!
• Een heupgordel die te hoog wordt gedra-
gen, kan het risico van letsel bij een aan-
rijding vergroten. De krachten op de gordel
worden dan niet opgevangen via de sterke
heupbeenderen en het bekken, maar via
de buik. Draag het heupdeel van de gordel
altijd zo laag mogelijk en zorg dat de
gordel strak zit.
• Een verdraaide gordel biedt mogelijk on-
voldoende bescherming. Bij een aanrijding
kan de gordel dan zelfs snijwonden ver-
oorzaken. Controleer of de gordel recht
loopt. Als u een van de gordels in uw auto
niet meer recht krijgt, bezoek dan onmid-
dellijk uw erkende dealer om het defect te
laten verhelpen.
5. Haal de schoudergordel zo over uw borstkas
dat deze comfortabel zit en niet tegen de hals
rust. Het oprolmechanisme spant de gordel
automatisch aan. 6. Om de gordel los te maken drukt u op de
rode knop op de gespsluiting. De gordel wordt
dan automatisch opgerold. Indien nodig schuift
u de gesp over de gordel zodat deze volledig
kan worden opgerold.
WAARSCHUWING!
Een gerafelde of verdraaide gordel kan bij
een aanrijding scheuren, waardoor u niet
langer beschermd bent. Controleer de veilig-
heidsgordels van tijd tot tijd op scheuren,
(Vervolgd)
Losse gordel straktrekken
36