Page 225 of 420

•HANDREM .................................253
• ELEKTRONISCHE REMREGELING ..................254
•ABS-systeem ............................. .255
• Tractieregelsysteem (ASR) ..................... .255
• Remassistent (BAS) ......................... .255
• Electronic Roll Mitigation (ERM) ...................256
• Elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP) ............256
• Antislingerregeling (ASR) ...................... .258
• Hill Start Assist (HSA) ........................ .258
• Ready Alert Braking - Indien aanwezig ...............260
• Rain Brake Support - Indien aanwezig ................260
• Hill Descent Control (HDC) — Alleen modellen met
vierwielaandrijving met MP3023 tussenbak met twee
versnellingen ............................. .260
• Select Speed Control (SSC) — Alleen modellen met
vierwielaandrijving met MP3023 tussenbak met twee
versnellingen ............................. .262
• Controle-/storingslampje ESP en indicatielampje ESP UIT . . .263
•BANDEN — ALGEMENE INFORMATIE ................263•Bandenspanning ........................... .263
• Bandenspanning ........................... .264
• Bandenspanning bij hoge snelheden ................265
• Radiaalbanden ............................. .265
• Type banden .............................. .266
• Run-flat-banden ............................ .266
• Reservebanden ............................ .267
• Doorslippen van de wielen ..................... .268
221
Page 226 of 420

•Bandenslijtage-indicatoren ....................... .268
• Levensduur van banden ......................... .269
• Vervangende banden .......................... .269
•SNEEUWKETTINGEN (TRACTIEHULPMIDDELEN) ...........271
• ROULEREN VAN BANDEN .........................271
• BANDENSPANNINGSCONTROLESYSTEEM ...............272
•Waarschuwingen van het bandenspanningscontrolesysteem . . . .274
• Waarschuwing SERVICE TPM SYSTEM (Onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem) ...................274
• Bandenspanningscontrolesysteem uitschakelen ............276
•BRANDSTOFVEREISTEN ..........................276•3,6-liter motor ............................... .276
• 5,7-litermotor ................................ .277
•BRANDSTOFVEREISTEN — DIESELMOTOR ..............279
• BRANDSTOF TANKEN ............................280
•Noodontgrendeling voor brandstofvulklep ...............281•TREKKEN VAN EEN AANHANGER ....................281•Begrippen voor het trekken van een aanhanger ............282
• Breekkabelbevestiging .......................... .283
• Trekgewichten (maximale aanhangergewichten) ...........285
• Aanhanger- en disselgewicht ...................... .286
• Vereisten voor het trekken van de aanhanger .............286
• Tips voor het trekken van een aanhanger ................290
•DE AUTO SLEPEN ACHTER EEN CAMPER ...............292•Slepen van deze auto achter een ander voertuig............292
• Slepen achter een camper – modellen met tweewielaandrijving . . .292
• Slepen achter een camper – Quadra–Trac II® /Quadra–Drive® II
modellen met vierwielaandrijving .....................293
222
Page 227 of 420

STARTPROCEDURES
Doe het volgende voordat u uw auto start: stel
uw stoel in, stel de binnen- en buitenspiegels in,
doe uw veiligheidsgordel om en verzoek even-
tuele passagiers ook hun veiligheidsgordel om
te doen.
WAARSCHUWING!
•Verwijder altijd uw sleutelhouder bij het
uitstappen en sluit de auto af.
• Laat nooit kinderen alleen in een auto
achter of in de buurt van een auto die niet
is afgesloten. Het achterlaten van kinderen
zonder toezicht in een auto is om verschil-
lende redenen gevaarlijk. Kinderen of der-
den lopen dan het risico op ernstig of zelfs
dodelijk letsel. Waarschuw kinderen dat ze
niet aan de handrem, het rempedaal of de
schakelhendel mogen komen.
•
Laat de sleutelhouder niet achter in of in de
buurt van de auto (of op een voor kinderen
bereikbare plaats) en laat Keyless Enter-N-
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Go™ niet in de stand ACC of ON/RUN
staan. Een kind zou de knoppen van de
elektrische raambediening of andere scha-
kelaars kunnen bedienen of de auto in be-
weging kunnen zetten.
Automatische versnellingsbakDe schakelhendel moet in de stand NEUTRAL
of PARK staan voordat u de motor kunt starten.
Trap het rempedaal in voordat u naar een
rijstand schakelt.
LET OP!
De versnellingsbak kan beschadigd raken
indien de volgende voorzorgsmaatregelen
niet in acht genomen worden:
• Schakel niet vanuit REVERSE, PARK of
NEUTRAL naar een van de rijstanden bij
een hoger motortoerental dan stationair.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
•Schakel alleen naar PARK als de auto
volledig stilstaat.
• Schakel alleen naar of uit REVERSE, als
de auto volledig stilstaat en de motor sta-
tionair draait.
• Voordat u naar een versnelling schakelt,
moet u het rempedaal stevig intrappen.
Houder met ingebouwde sleutel gebruiken
(Tipstart)
OPMERKING:
Bij normaal starten van een koude of warme
motor hoeft u het gaspedaal niet te bedienen.
Druk niet op het gaspedaal. Zet de contact-
schakelaar met de houder met ingebouwde
sleutel even in de stand START en laat deze los
zodra de startmotor aanslaat. De startmotor
blijft draaien en slaat automatisch af als de
motor begint te draaien. Als de motor niet
aanslaat, slaat de startmotor automatisch bin-
223
Page 228 of 420

nen 10 seconden af. Als dit gebeurt, draai dan
de contactschakelaar in de vergrendelstand
(LOCK), wacht 10 tot 15 seconden en herhaal
dan de procedure"Normaal starten".
Keyless Enter-N-Go™
Met deze functie kan de
bestuurder de contact-
schakelaar met een druk
op de knop bedienen,
mits de knop ENGINE
START/STOP aanwezig
is en de Remote Start/
Keyless Enter-N-Go™
FOBIK zich in het passa-
gierscompartiment
bevindt.
Normaal starten
Gebruik van de knop ENGINE START/STOP
(motor aan/uit)
1. De schakelhendel moet in de stand PARK of
NEUTRAL staan. 2. Houd het rempedaal ingetrapt terwijl u één
keer op de knop ENGINE START/STOP drukt.
3. Het systeem neemt het dan over en probeert
de auto te starten. Als de auto niet start, wordt
de startmotor automatisch na 10 seconden uit-
geschakeld.
4. Als u de startpogingen wilt onderbreken
voordat de motor aanslaat, druk dan nogmaals
op de knop.
OPMERKING:
Bij normaal starten van een koude of warme
motor hoeft u het gaspedaal niet te bedie-
nen.
Motor uitschakelen met de knop ENGINE
START/STOP (motor aan/uit)
1. Zet de schakelhendel in de stand PARK en
druk vervolgens kort op de knop ENGINE
START/STOP.
2. De contactschakelaar keert terug naar de
stand OFF.
3. Als de keuzehendel niet in de stand PARK
staat, moet de knop ENGINE START/STOP
twee seconden lang worden ingedrukt en moet
de rijsnelheid meer dan 8 km/u (5 mph) bedra-
gen, voordat de motor afslaat. De contactscha-
kelaar blijft in de stand ACC, totdat de schakel-
hendel in de stand PARK staat en de knop twee
keer wordt ingedrukt naar de stand OFF (uit).
Als de keuzehendel niet in de stand PARK staat
en de ENGINE START/STOP-knop één keer
wordt ingedrukt, verschijnt op het EVIC (indien
aanwezig) de melding
"Vehicle Not In Park"
(auto staat niet in de stand PARK) en blijft de
motor draaien. Verlaat een auto nooit als deze
niet in de stand PARK staat, omdat de auto dan
kan wegrollen.
OPMERKING:
Wanneer de contactschakelaar in de stand
ACC of RUN (motor draait niet) blijft staan
terwijl de schakelhendel in de stand PARK
staat, wordt het systeem, nadat het 30 minu-
ten niet actief is geweest, automatisch uit-
geschakeld en wordt de contactschakelaar
in de stand OFF gezet.
224
Page 229 of 420

Functies van de Keyless Enter-N-Go™ –
rempedaal/koppelingspedaal niet ingedrukt
(in de stand PARK of NEUTRAL)
De werking van Keyless Enter-N-Go™ is ver-
gelijkbaar met die van een contactschakelaar.
Er zijn vier standen: OFF, ACC, RUN en START.
Om de contactschakelaar in een andere stand
te zetten zonder de auto te starten en om de
accessoires te kunnen gebruiken, volgt u de
onderstaande stappen.
•Starten met de contactschakelaar in de stand
OFF:
• Druk één keer op de ENGINE START/STOP-
knop om de contactschakelaar in de stand
ACC te zetten (op het EVIC verschijnt de
melding "IGNITION MODE ACCESSORY"
(contactschakelaar accessoires)),
• Druk nogmaals op de ENGINE START/
STOP-knop om de contactschakelaar in de
stand RUN te zetten (op het EVIC verschijnt
de melding "IGNITION MODE RUN" (con-
tactschakelaar aan)), •
Druk voor de derde keer op de ENGINE
START/STOP-knop om de contactschake-
laar weer in de stand OFF te zetten (op het
EVIC verschijnt de melding "IGNITION
MODE OFF" (contactschakelaar uit)).
Extreem lage temperaturen (lager
dan 29°C of -20°F)
Om te zorgen voor betrouwbaar starten bij deze
temperaturen wordt het gebruik van een van
buitenaf gevoede elektrische motorblokverwar-
ming (verkrijgbaar bij uw erkende dealer) aan-
bevolen.
Als de motor niet start
WAARSCHUWING!
•Giet nooit brandstof of andere brandbare
vloeistoffen in de luchtinlaat van het gas-
klephuis om de auto te starten. Hierdoor
kunnen steekvlammen ontstaan die ern-
stig letsel kunnen veroorzaken.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Probeer niet de auto te starten door middel
van aanduwen of slepen. Auto’s met een
automatische versnellingsbak mogen niet
op die manier worden gestart. Onver-
brande brandstof kan de katalysator bin-
nendringen, na het starten ontbranden en
zo de katalysator en de auto beschadigen.
• Wanneer de accu van de auto leeg is, kunt
u startkabels gebruiken en de auto starten
met een hulpaccu of de accu van een
andere auto. Deze manier van starten kan
gevaarlijk zijn als dit niet op de juiste
manier wordt gedaan. Raadpleeg de para-
graaf "Starten met startkabels" in het
hoofdstuk "Wat doen in geval van nood "
voor meer informatie hierover.
’Verzopen’ motor starten (met de knop
ENGINE START/STOP)
Als de motor niet start nadat u de procedures
voor "Normaal starten" of"Extreem lage tempe-
225
Page 230 of 420

raturen"hebt gevolgd, is het mogelijk dat de
motor is ’verzopen’. Afvoeren van overtollige
brandstof:
1. Houd het rempedaal ingetrapt.
2. Houd het gaspedaal helemaal tot aan de
vloer ingetrapt.
3. Druk kort op de knop ENGINE START/
STOP.
De startmotor wordt automatisch ingeschakeld,
draait gedurende 10 seconden, en wordt dan
uitgeschakeld. Als dit gebeurt, laat dan het gas-
en rempedaal los, wacht 10 tot 15 seconden, en
herhaal dan de procedure voor "Normaal star-
ten".
’Verzopen’ motor starten (met houder met
ingebouwde sleutel)
Als de motor niet start nadat u de procedures
voor "Normaal starten" of"Extreme koude" hebt
gevolgd, kan het zijn dat de motor ’verzopen’ is.
Afvoeren van overtollige brandstof:
1. Houd het gaspedaal helemaal tot aan de
vloer ingetrapt. 2. Draai de contactschakelaar in de stand
"START"
en laat deze los zodra de startmotor
inschakelt.
De startmotor slaat automatisch binnen 10 secon-
den af. Als dit gebeurt, laat dan het gaspedaal los,
draai de contactschakelaar in de vergrendelstand
(LOCK), wacht 10 tot 15 seconden en herhaal
dan de procedure "Normaal starten".
LET OP!
Om schade aan de startmotor te voorkomen,
wacht u 10 tot 15 seconden voordat u het
nogmaals probeert.
Na het startenHet stationaire toerental wordt automatisch gere-
geld en neemt af naarmate de motor warmer wordt.
Normaal starten — dieselmotorLet op de volgende zaken als de motor draait.
•Alle lampjes in de instrumentgroep zijn uit.
• Het storingslampje is uit.
• Het oliedruklampje is uit. Voorzorgsmaatregelen bij koud weer
Bij gebruik in omgevingstemperaturen lager
dan 0°C kunnen speciale voorzorgsmaatrege-
len noodzakelijk zijn. De volgende tabel bevat
enkele aanbevelingen.
*Dieselbrandstof nr. 1 met ultralaag zwavelge-
halte (ULSD) mag uitsluitend worden gebruikt in
gebieden waar langdurig extreem koude weers-
omstandigheden (-23 °C) heersen.
OPMERKING:
•
Bij gebruik van op het klimaat afgestemde
dieselbrandstof met ultralaag zwavelge-
halte of dieselbrandstof nr. 1 met ultra-
laag zwavelgehalte neemt het brandstof-
verbruik aanzienlijk toe.
• Op het klimaat afgestemde dieselbrand-
stof met ultralaag zwavelgehalte is een
226
Page 231 of 420

mengsel van dieselbrandstof nr. 2 met
ultralaag zwavelgehalte en dieselbrand-
stof nr. 1 met ultralaag zwavelgehalte,
waarvoor de temperatuurgrens waarbij
zich waskristallen in de brandstof vormen
lager is.
OPMERKING:
Deze motor vereist dieselbrandstof met ul-
tralaag zwavelgehalte. Het gebruik van ver-
keerde brandstof kan leiden tot schade aan
het uitlaatsysteem. Raadpleeg de paragraaf
Vereiste brandstof – dieselmotor in het
hoofdstuk Starten en rijden voor meer in-
formatie hierover.
Gebruik van accuverwarming
Een accu verliest 60% van zijn startvermogen
als de temperatuur van de accu daalt tot -18°C.
Voor dezelfde temperatuurdaling heeft de motor
tweemaal zoveel vermogen nodig om met het-
zelfde toerental te starten. Door het gebruik van
een accuverwarming wordt het startvermogen
bij lage temperaturen aanzienlijk vergroot. Bij
uw erkende MOPAR®-dealer zijn geschikte ac-
cuverwarmingen verkrijgbaar. Startprocedure motor
WAARSCHUWING!
Giet NOOIT brandstof of een andere ont-
vlambare vloeistof in de luchtinlaat van de
motor om de auto te starten. Hierdoor kun-
nen steekvlammen ontstaan die ernstig let-
sel kunnen veroorzaken.
1. De schakelhendel moet in de stand NEU-
TRAL of PARK staan voordat u de motor kunt
starten.
2. Druk op de knop ENGINE START/STOP,
terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt.
3. Kijk naar het controlelampje "Wachten met
starten" in de instrumentengroep. Raadpleeg
de paragraaf "Instrumentengroep" in het hoofd-
stuk "Het instrumentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover. Afhankelijk van de motortempe-
ratuur brandt dit lampje tot drie seconden lang.
4. Wanneer het lampje "Wachten met starten"
dooft, wordt de automatisch gestart. 5. Laat de motor na het starten nog ca. 30
seconden stationair draaien voordat u gaat rij-
den. Dit zorgt ervoor dat de olie circuleert en de
turbocompressor wordt gesmeerd.
Vermijd langdurig stationair draaien bij omge-
vingstemperaturen lager dan -18°C (0°F). Lang
stationair draaien kan schadelijk zijn voor de
motor omdat de temperatuur in de verbran-
dingsruimte zo ver kan dalen dat de brandstof
niet volledig wordt verbrand. Door onvolledige
verbranding vormt zich koolstof en glazuur op
de zuigerveren en de verstuivers. De niet-
verbrande brandstof kan ook in het carter bin-
nendringen, waardoor de olie wordt verdund en
de motor snel slijt.
Warmdraaien van motor
Geef nooit volgas als de motor koud is. Bij het
starten van een koude motor brengt u de motor
langzaam op het bedrijfstoerental, zodat de
oliedruk wordt gestabiliseerd naarmate de mo-
tor warmdraait.
227
Page 232 of 420

OPMERKING:
Als u een koude motor onbelast laten
draaien met een hoog toerental, kan witte
rook en een afname van het motorvermogen
het gevolg zijn. Onbelaste motortoerentallen
moeten lager zijn dan 1200 omw/min tijdens
het warmdraaien, vooral bij lage temperatu-
ren.
Laat bij temperaturen onder 0°C de motor ge-
durende vijf minuten met matige toerentallen
opwarmen voordat de motor vol wordt belast.
Stationair draaien - bij koud weer
Vermijd langdurig stationair draaien bij omge-
vingstemperaturen lager dan -18°C (0°F). Lang
stationair draaien kan schadelijk zijn voor de
motor omdat de temperatuur in de verbran-
dingsruimte zo ver kan dalen dat de brandstof
niet volledig wordt verbrand. Door onvolledige
verbranding vormt zich koolstof en glazuur op
de zuigerveren en de verstuivers. De niet-
verbrande brandstof kan ook in het carter bin-
nendringen, waardoor de olie wordt verdund en
de motor snel slijt.De motor uitschakelen
Voordat u een turbodieselmotor uitzet, moet u
de motor altijd naar normaal stationair toerental
laten terugkeren en enkele seconden stationair
laten draaien. Op deze manier wordt de turbo-
compressor voldoende gesmeerd. Dit is vooral
van belang na zware ritten.
Laat de motor enkele minuten stationair draaien
voordat u de motor afzet. Laat de motor drie tot
vijf minuten stationair draaien voordat de motor
afzet, wanneer u met volle belasting hebt gere-
den. Tijdens het stationair draaien voeren de
smeerolie en de koelvloeistof de overtollige
warmte af van de verbrandingskamer, lagers,
interne onderdelen en turbocompressor. Dit is
met name belangrijk bij motoren met turbocom-
pressor en interkoeler.AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
LET OP!
De versnellingsbak kan beschadigd raken
indien de volgende voorzorgsmaatregelen
niet in acht genomen worden:
•
Schakel alleen naar PARK als de auto
volledig stilstaat.
• Schakel alleen naar of uit REVERSE, als
de auto volledig stilstaat en de motor sta-
tionair draait.
• Schakel niet tussen PARK, REVERSE,
NEUTRAL of DRIVE bij een hoger motor-
toerental dan stationair.
• Als u naar een versnelling schakelt, moet u
het rempedaal stevig ingetrapt houden.
OPMERKING:
U moet het rempedaal ingetrapt houden
wanneer u uit PARK schakelt.
228