Page 273 of 420

Deze indicatoren zijn in de bodem van het
profiel geperst. Ze worden zichtbaar als de
profieldiepte nog slechts 2 mm (1/16 inch) be-
draagt. Als het loopvlak is versleten tot op de
bandenslijtage-indicatoren, moet de band wor-
den vervangen. Zie de vervangende banden in
dit hoofdstuk voor meer informatie.
Levensduur van bandenDe levensduur van een band is afhankelijk van
verschillende factoren, waaronder, maar niet
beperkt tot:
•Rijstijl
• Bandenspanning
• Gereden afstand
• Prestatiebanden, banden met een snelheids-
aanduiding V of hoger, en zomerbanden,
hebben in de regel een kortere levensduur.
Het wordt ten zeerste aanbevolen deze ban-
den volgens het voertuigonderhoudsschema
te rouleren.
WAARSCHUWING!
De banden en de reserveband dienen na zes
jaar te worden vervangen, ongeacht het reste-
rende profiel op de banden. Als u deze waar-
schuwing niet in acht neemt, kan een klapband
het gevolg zijn. U kunt dan de controle over de
auto verliezen en een ongeval met ernstig of
zelfs dodelijk letsel veroorzaken.
Bewaar banden die niet worden gebruikt op een
koele, droge en donkere plaats. Voorkom dat de
banden in aanraking komen met olie, vet en
benzine.
Vervangende bandenDe banden van uw nieuwe auto bieden een opti-
male balans tussen verschillende eigenschappen.
Controleer daarom de banden regelmatig op de
juiste bandenspanning en op slijtage. De fabrikant
raadt ten zeerste aan dat u, indien nodig, de
oorspronkelijke banden laat vervangen door ban-
den met dezelfde maat, van dezelfde kwaliteit en
met hetzelfde prestatievermogen. Raadpleeg de
paragraaf "Bandenslijtage-indicatoren "voor meer
informatie hierover. Raadpleeg de band- en bela-
dingsinformatiesticker of het voertuigcertificatiela-
bel voor de aanduiding van uw bandenmaat. De
belastingsindex en het snelheidssymbool vindt u
op de wang van de originele band. Raadpleeg de
tabel voor bandenmaten in het hoofdstuk
"Veiligheidsinformatie over banden "in deze hand-
leiding voor meer informatie over de belastingsin-
dex en het snelheidssymbool van een band.
1 — Versleten band
2 — Nieuwe band
269
Page 274 of 420

Wij raden u aan de twee voorbanden of de twee
achterbanden gelijktijdig als paar te laten ver-
vangen. Het vervangen van slechts één band
kan het rijgedrag van uw auto sterk beïnvloe-
den. Wanneer u een wiel vervangt, moet u
ervoor zorgen dat de specificaties van het
nieuwe wiel overeenkomen met die van het
originele wiel.
Wij raden u aan contact op te nemen met de
erkende bandenspecialist of dealer voor alle
vragen omtrent de juiste band. Wanneer u een
ander type band monteert, kan dat de veilig-
heid, de wegligging en het rijgedrag van uw
auto nadelig beïnvloeden.WAARSCHUWING!
•Gebruik geen ander type band of wielmaat
of een band met een andere belastingsin-
dex dan voor uw auto is voorgeschreven.
Door sommige niet-goedgekeurde banden
en wielen gecombineerd te gebruiken ver-
andert u mogelijk de dimensies en eigen-
schappen van de wielophanging, waar-
door de besturing, het weggedrag en de
remwerking veranderen. Dat kan onvoor-
spelbaar weggedrag en extra belasting
van de stuurinrichting en de wielophanging
veroorzaken. U kunt dan de controle over
de auto verliezen en een ongeval met
ernstig of zelfs dodelijk letsel veroorzaken.
Kies daarom uitsluitend banden en wiel-
maten met een belastingsindex die voor
uw auto is goedgekeurd.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
•Gebruik nooit een band met een lagere
belastingsindex of capaciteit dan die van
de banden waarmee uw auto oorspronke-
lijk is uitgerust. Als u een band met een
lagere belastingsindex gebruikt, kan de
band te zwaar worden belast en lek raken.
U zou de macht over het stuur kunnen
verliezen en een aanrijding kunnen veroor-
zaken.
• Wanneer uw banden niet geschikt zijn voor
uw rijsnelheid, kan dat een klapband ver-
oorzaken en kunt u de controle over de
auto verliezen.
LET OP!
Het monteren van een band met een afwij-
kende bandenmaat kan ervoor zorgen dat de
aanduiding van de snelheidsmeter en de
kilometerteller niet langer juist zijn.
270
Page 275 of 420

SNEEUWKETTINGEN
(TRACTIEHULPMIDDELEN)
Het gebruik van sneeuwkettingen vereist vol-
doende ruimte tussen band en wielkast. Volg
deze aanbevelingen op om schade te voorkomen.
•Sneeuwkettingen moeten qua maatvoering
geschikt zijn voor de auto, zoals aanbevolen
door de fabrikant van de sneeuwketting.
• Uitsluitend gebruiken op de achterwielen
• Gebruik vanwege beperkte ruimte sneeuw-
kettingen of tractiehulpmiddelen die maxi-
maal 12 mm boven het bandenprofiel
uitsteken.
WAARSCHUWING!
Het gebruik van verschillende bandenmaten
en -typen (M+S, winterbanden) tussen de
voor- en achteras kan leiden tot onvoorspel-
baar weggedrag. U zou de macht over het
stuur kunnen verliezen en een aanrijding
kunnen veroorzaken.
LET OP!
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in
acht om schade aan de auto of de banden te
voorkomen:
•Door de beperkte ruimte voor sneeuwket-
tingen tussen de banden en andere onder-
delen van de wielophanging, is het belang-
rijk uitsluitend kettingen te gebruiken die in
goede staat verkeren. Gebroken sneeuw-
kettingen kunnen ernstige schade veroor-
zaken. Zet de auto onmiddellijk stil als u
een geluid hoort dat zou kunnen wijzen op
kettingbreuk. Verwijder eerst de bescha-
digde onderdelen van de ketting voordat u
deze weer gebruikt.
• Breng de ketting zo strak mogelijk aan en
trek hem opnieuw strak nadat u 0,8 km
(0,5 mijl) hebt gereden.
• Rijd niet sneller dan 48 km/u (30 mph).
• Rijd voorzichtig en vermijd scherpe boch-
ten en oneffenheden, vooral als de auto
zwaar beladen is.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
•Rijd niet langdurig op een droog wegdek.
• Houd u aan de instructies van de fabrikant
van de sneeuwketting voor de juiste wijze
van installatie, de rijsnelheid en de ge-
bruiksvoorwaarden. Houd u aan de rijsnel-
heid die de fabrikant van de sneeuwkettin-
gen aanbeveelt, mits deze lager is dan
48 km/u (30 mph).
• Gebruik geen sneeuwkettingen op een
compact reservewiel.
ROULEREN VAN BANDEN
De voorbanden en de achterbanden van uw
voertuig werken onder verschillende belastin-
gen en vervullen verschillende stuur-,
stabiliteits- en remfuncties. Hierdoor slijten de
voor- en achterbanden onevenredig.
Dit effect kunt u verminderen door de banden
onderling te rouleren. De voordelen van roule-
271
Page 276 of 420

ren zijn het grootst bij grove profielen, zoals het
profiel van on-/offroadbanden. Rouleren zorgt
voor een langere levensduur van de banden en
geeft langere tijd goede grip in modder, sneeuw
en op een nat wegdek. Bovendien draagt rou-
leren bij aan de rijeigenschappen.
Raadpleeg het hoofdstuk"Onderhouds-
schema" voor de juiste onderhoudsintervallen.
Frequenter rouleren is toegestaan indien dat
gewenst is. De oorzaken van snelle of onge-
wone slijtage moeten verholpen worden voor-
dat u de banden rouleert.
OPMERKING:
Het hoogwaardige bandenspanningscontro-
lesysteem geeft automatisch de banden-
spanningswaarden op de juiste positie op
het voertuig weer nadat de banden gerou-
leerd zijn.
De voorgestelde roulatiemethode is kruislings
naar voren, zoals in de volgende afbeelding is
weergegeven.
BANDENSPANNINGSCONTRO-
LESYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesysteem waar-
schuwt de bestuurder voor te lage bandenspan-
ning op basis van de op de sticker vermelde
bandenspanning voor koude banden.
De bandenspanning varieert met de tempera-
tuur met ongeveer 1 psi (7 kPa) voor elke 6,5
°C. Dat betekent dat de bandenspanning af-
neemt wanneer de buitentemperatuur daalt. De
bandenspanning moet altijd worden gemeten
en ingesteld wanneer de banden "koud"zijn. De
banden zijn "koud"als ten minste drie uur niet met de auto is gereden of als minder dan 1,6 km
is gereden na een periode van drie uur stil-
staan.
Raadpleeg de paragraaf Banden –
Algemene informatie in het hoofdstukStar-
ten en rijden voor informatie over hoe de
banden correct op spanning moeten worden
gebracht. De bandenspanning neemt ook toe
tijdens het rijden. Dit is normaal en betekent niet
dat de spanning moet worden verlaagd.
Het bandenspanningscontrolesysteem waar-
schuwt de bestuurder voor lage bandenspan-
ning als de bandenspanning om welke reden
dan ook tot onder de waarschuwingsgrens
daalt, ook als gevolg van lage temperaturen of
natuurlijk spanningsverlies van de band.
Het bandenspanningscontrolesysteem blijft de
bestuurder waarschuwen zolang er niets aan
de lage spanning gedaan wordt, en schakelt
pas uit als de bandenspanning gelijk is aan of
hoger is dan de aanbevolen waarden voor
koude banden op het bandenspanningsplaatje.
Zodra het bandenspanningslampje gaat bran-
den, dient u de betreffende band(en) op te
pompen tot de aanbevolen spanning voor
koude banden. Als dat is gebeurd, gaat het
bandenspanningslampje uit. Het systeem wordt
Banden rouleren
272
Page 277 of 420

automatisch bijgewerkt en het bandenspan-
ningslampje gaat uit zodra de nieuwe banden-
spanning is doorgegeven. Om deze informatie
te verwerken moet het voertuig 20 minuten
rijden met een minimum snelheid van 24 km/u.
Voor de banden van uw auto wordt bijvoorbeeld
een bandenspanning (koud) geadviseerd van
227 kPa (na drie uur parkeren). Als de omge-
vingstemperatuur 20 °C bedraagt en de geme-
ten bandenspanning 28 psi (193 kPa) is, zal bij
een temperatuurdaling tot -7 °C de banden-
spanning afnemen tot ongeveer 24 psi
(165 kPa). Deze bandenspanning is voldoende
laag om het bandenspanningslampje te laten
branden. Als u met de auto gaat rijden, kan de
bandenspanning naar ongeveer193 kPa stij-
gen, maar het bandenspanningslampje blijft
branden. Onder deze omstandigheden gaat het
bandenspanningslampje pas uit nadat de ban-
den tot de voor het voertuig aanbevolen koude
bandenspanning zijn opgepompt.LET OP!
•Het bandenspanningscontrolesysteem is
geoptimaliseerd voor de originele banden
en wielen. De TPM-spanningswaarden zijn
vastgesteld voor de op uw auto gemon-
teerde bandenmaat. Het gebruik van ver-
vangende onderdelen met een andere
maat of van een ander of type kan leiden
tot een ongewenste werking van het sys-
teem of schade aan de sensoren. Door het
gebruik van niet-originele wielen kunnen
de sensoren beschadigd raken. Gebruik
geen niet-originele bandenafdichtingsmid-
delen of balansgewichten als de auto is
uitgerust met een bandenspanningscon-
trolesysteem, omdat dit schade aan de
sensoren kan veroorzaken.
•
Plaats na het controleren of aanpassen van
de bandenspanning altijd de ventieldop te-
rug. Dit voorkomt het binnentreden van
vocht en vuil in het ventiel, waardoor de
bandenspanning nadelig wordt beïnvloed.
OPMERKING:
• Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet bedoeld als vervanging voor normaal
onderhoud en waarschuwt niet bij andere
problemen met de band.
•
Het bandenspanningscontrolesysteem mag
niet worden gebruikt als bandenspan-
ningsmeter.
• Als u met een veel te lage bandenspan-
ning rijdt, raakt de band oververhit en kan
de band defect raken. Een te lage banden-
spanning verhoogt ook het brandstofver-
bruik, vermindert de levensduur van de
band en kan het rij- en remgedrag van de
auto nadelig beïnvloeden.
•
Het bandenspanningscontrolesysteem is
geen vervanging voor het juiste bandenon-
derhoud en de bestuurder is er verantwoor-
delijk voor om de juiste bandenspanning te
handhaven met gebruik van een nauwkeu-
rige bandenspanningsmeter, zelfs als de on-
derspanning nog niet op het peil is gekomen
waarbij het bandenspanningslampje gaat
branden.
273
Page 278 of 420

•Het bandenspanningscontrolesysteem
registreert altijd de werkelijke banden-
spanning, ook als die spanning onder
invloed van temperatuurverschillen ver-
andert.
Waarschuwingen van het
bandenspanningscontrolesysteem
Het bandenspanningslampje in de in-
strumentengroep gaat branden en er
klinkt een geluidssignaal als de span-
ning in één of meer van de vier gemon-
teerde banden laag is. Bovendien wordt op het
EVIC de melding "LOW TIRE PRESSURE"
(lage bandenspanning) gedurende minimaal vijf
seconden weergegeven, de melding "Inflate
Tire to XXX" (oppompen tot XXX) weergege-
ven, en een grafische weergave van de span-
ningswaarde(n) met de lage band(en) weerge-
geven in een andere kleur. Raadpleeg de
paragraaf "Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)" in het hoofdstuk "Het instrumen-
tenpaneel" voor meer informatie hierover. OPMERKING:
U kunt uw systeem instellen voor weergave
in PSI of KPA.
Als de spanning in één (of meer) van de vier
banden op de auto te laag is, dient u zo snel
mogelijk te stoppen om de band(en) die op het
display in een andere kleur worden weergege-
ven op de aanbevolen koude bandenspanning
te brengen die wordt weergegeven in de mel-
ding
"Inflate to XXX" (oppompen tot XXX). Het
systeem wordt automatisch bijgewerkt, het dis-
play met de spanningswaarde(n) keert terug
naar zijn oorspronkelijke kleur en het banden-
spanningslampje gaat uit zodra de nieuwe ban- denspanningswaarde is ontvangen. Om deze
informatie te verwerken moet het voertuig 20
minuten rijden met een minimum snelheid van
24 km/u.
Waarschuwing SERVICE TPM
SYSTEM (Onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem)
Als een systeemstoring is geconstateerd, knip-
pert het bandenspanningslampje gedurende 75
seconden en blijft daarna continu branden. Bij
een systeemstoring wordt ook een geluidssig-
naal weergegeven. Het EVIC toont gedurende
minimaal vijf seconden het bericht
"SERVICE
TPM SYSTEM" (Onderhoud bandenspannings-
controlesysteem). Dit bericht wordt gevolgd
door de grafische weergave van "--"in plaats
van de spanningswaarde(n) om aan te geven
welke TPMS-sensor(en) niet naar behoren
werkt (werken).
OPMERKING:
U kunt uw systeem instellen voor weergave
in PSI of KPA.
274
Page 279 of 420

Als het contact wordt uitgeschakeld en vervol-
gens weer ingeschakeld, zal deze reeks wor-
den herhaald wanneer de systeemstoring zich
nog steeds voordoet. Als de systeemfout is
verholpen, stopt het bandenspanningslampje
met knipperen, wordt het bericht"SERVICE
TPM SYSTEM" (Onderhoud bandenspannings-
controlesysteem) niet langer weergegeven en
verschijnt in plaats van de streepjes de waarde
van de bandenspanning. Systeemfouten kun-
nen de volgende oorzaken hebben:
1. Storing door elektronische toestellen of als
men langs installaties rijdt die dezelfde radiofre-
quenties uitzenden als de bandenspannings-
sensoren. 2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die
men later aanbrengt waardoor de radiogolfsig-
nalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of in de
wielkasten.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
5. Gebruik van wielen/banden die niet zijn uit-
gerust met bandenspanningssensoren.
Het EVIC toont ook gedurende minimaal vijf se-
conden het bericht
"SERVICE TPM SYSTEM "
(Onderhoud bandenspanningscontrolesysteem)
wanneer zich een systeemfout voordoet die mo-
gelijk verband houdt met een onjuiste sensorpo-
sitie. In dat geval wordt het bericht "SERVICE
TPM SYSTEM" (Onderhoud bandenspannings-
controlesysteem) gevolgd door de weergave van
de bandenspanningswaarden. Dit duidt erop dat
de bandenspanningswaarden nog steeds van de
bandenspanningssensoren worden ontvangen,
maar dat deze sensoren zich mogelijk niet op de
juiste plaats bevinden. Zolang het bericht "SER-
VICE TPM SYSTEM "(Onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) wordt weergegeven, moet
het systeem worden nagekeken.
OPMERKING:
Het reservewiel is niet voorzien van een
bandenspanningssensor. Het bandenspan-
ningscontrolesysteem kan de bandenspan-
ning niet controleren. De eerst volgende
keer dat u de auto start na de montage van
het reservewiel op de plaats van een band
met een te lage spanning, gaat het banden-
spanningslampje branden, klinkt een ge-
luidssignaal, wordt een spanningswaarde in
een andere kleur op het display van het EVIC
weergegeven en wordt de melding Inflate to
XXX kPa (oppompen tot XXX kPa) weerge-
geven. Nadat u maximaal 20 minuten met
een snelheid van meer dan 24 km/u (15 mph)
hebt gereden, gaat het bandenspannings-
lampje gedurende 75 seconden knipperen
en vervolgens continu branden. Verder ver-
schijnt er op het EVIC vijf seconden lang het
bericht SERVICE TPM SYSTEM (Onder-
houd bandenspanningscontrolesysteem) en
worden er streepjes (- -) weergegeven in
plaats van de bandenspanning. Elke vol-
gende keer dat u de auto start, klinkt het
geluidssignaal, knippert het bandenspan-
ningslampje gedurende 75 seconden en
275
Page 280 of 420

blijft daarna continu branden, wordt op het
EVIC gedurende vijf seconden het bericht
SERVICE TPM SYSTEM(Onderhoud ban-
denspanningscontrolesysteem) weergege-
ven en worden vervolgens streepjes (- -) in
plaats van de bandenspanning weergege-
ven. Zodra de oorspronkelijke band is gere-
pareerd of vervangen en op de auto is ge-
monteerd in plaats van het reservewiel,
wordt het bandenspanningscontrolesys-
teem automatisch bijgewerkt.
Bovendien dooft het bandenspanningslampje
en verschijnt op het EVIC in plaats van de
streepjes (- -) een nieuwe spanningswaarde,
tenzij de spanning in een van de vier banden tot
onder de waarschuwingsgrens is gedaald. Het
is mogelijk dat u eerst ongeveer 20 minuten met
een snelheid hoger dan 24 km/u (15 mph) moet
rijden, voordat het bandenspanningscontrole-
systeem deze informatie ontvangt.
Bandenspanningscontrolesysteem
uitschakelen
Het bandenspanningscontrolesysteem kan
worden uitgeschakeld als alle vier de wielen
met banden worden vervangen door wielen met banden die geen bandenspanningssensoren
hebben, bijvoorbeeld wanneer winterbanden op
de auto worden gezet. Om het bandenspan-
ningscontrolesysteem uit te schakelen, moeten
eerst alle vier de wielen met banden worden
vervangen door banden die niet zijn voorzien
van bandenspanningssensoren. Rijd vervol-
gens 20 minuten met een snelheid van meer
dan 24 km/u. Het bandenspanningscontrole-
systeem geeft een geluidssignaal, het banden-
spanningslampje knippert gedurende 75 secon-
den en brandt daarna continu en het
elektronische voertuiginformatiecentrum (EVIC)
geeft het bericht
"SERVICE TPM SYSTEM"
(onderhoud bandenspanningscontrolesysteem)
weer, gevolgd door streepjes (--) in plaats van
de bandenspanningswaarden. De eerstvol-
gende keer dat het contact wordt ingeschakeld,
zal het bandenspanningscontrolesysteem niet
langer een geluidssignaal weergeven en het
bericht "SERVICE TPM SYSTEM" (onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem noodzake-
lijk) niet langer tonen in het EVIC. De streepjes
(--) blijven echter de plaats innemen van de
spanningswaarden. Om het bandenspanningscontrolesysteem
weer in te schakelen, moeten alle vier de ban-
den met wielen weer vervangen worden door
banden die voorzien zijn van bandenspannings-
sensoren. Rijd vervolgens maximaal 20 minu-
ten met een snelheid van meer dan 24 km/u.
Het bandenspanningscontrolesysteem geeft
een geluidssignaal, het bandenspannings-
lampje knippert gedurende 75 seconden en
dooft vervolgens en het elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC) geeft het bericht
"SER-
VICE TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) weer. Het EVIC toont
ook de spanningwaarden in plaats van de
streepjes. Als de auto opnieuw wordt gestart zal
het bericht "SERVICE TPM SYSTEM" (onder-
houd bandenspanningscontrolesysteem) niet
meer verschijnen zolang zich geen systeemsto-
ring voordoet.
BRANDSTOFVEREISTEN
3,6-liter motorAlle motoren voldoen aan alle emissie-eisen,
hebben een laag brandstofverbruik en bieden
optimale rijeigenschappen als u hoogwaardige
276