Page 209 of 340

Rijden
Wagens waarin op het instrumentenpaneel
de v
er
snellingen worden weergegeven, hel-
pen u zuiniger te rijden omdat op het instru-
mentenpaneel aangegeven wordt wanneer u
het beste kunt op- of terugschakelen.
Laten uitrijden
Als u uw voet van het gaspedaal haalt, wordt
de brandstoftoevoer onderbroken en daalt
het brandstofverbruik.
Laat de wagen uitrijden als u ziet dat u bij-
voorbeeld een rood stoplicht nadert. Alleen
als de wagen te langzaam uitrijdt of als de af
te leggen afstand te lang is, wordt aangera-
den het koppelingspedaal in te trappen om
te ontkoppelen. De motor draait vervolgens
stationair.
Als u denkt dat u langere tijd stil zult staan,
dan kunt u de motor afzetten; bijvoorbeeld
bij een spoorwegovergang. In wagens met
een geactiveerd Start-Stop-functie, wordt de
motor automatisch uitgeschakeld wanneer
de wagen stopt.
Anticiperend rijden en met het verkeer "mee-
stromen"
Als u vaak remt en gas geeft, neemt het
brandstofverbruik aanzienlijk toe. Als u anti-
ciperend rijdt en een veilige afstand tot uw
voorliggers aanhoudt, kunt u de verschillen-
de snelheden waarmee u rijdt compenseren
door slechts uw voet van het gaspedaal te halen. Het is dan niet meer nodig om actief
te remmen en g
as te geven.
Rustig en gelijkmatig rijden
Constantheid is belangrijker dan snelheid:
hoe gelijkmatiger er gereden wordt, des te la-
ger het brandstofverbruik.
Als u op de snelweg rijdt, blijkt het effectie-
ver te zijn om met een constante en matige
snelheid te rijden dan wanneer u constant
gas geeft en remt. In het algemeen geldt dat
u even snel op uw eindbestemming aankomt
wanneer u constant rijdt.
Het snelheidsregelsysteem helpt u een con-
stantere rijstijl aan te nemen.
Extra verbruikers matig gebruiken
Het is belangrijk dat u comfortabel reist,
maar u moet de comfortsystemen dan wel
ecologisch gebruiken.
Dit is omdat sommige aangesloten appara-
ten een hoger brandstofverbruik veroorza-
ken; voorbeelden:
● Koelsysteem van airconditioning: als de
airconditionin
g een aanzienlijk temperatuur-
verschil moet creëren, is daarvoor veel door
de motor geproduceerde energie voor nodig.
Daarom wordt aangeraden het verschil tus-
sen de temperatuur in de wagen en de bui-
tentemperatuur niet te veel laten verschillen.
Het is soms nuttig de wagen voor het rijden te ventileren en eerste een korte afstand met
de ruiten open te rijden.
Vervolgens kunt u
de airconditioning met de ruiten gesloten
aanzetten. Houd de ruiten bij hoge snelhe-
den gesloten. Bij geopende ruiten neemt het
brandstofverbruik toe.
● Schakel de stoelverwarming uit wanneer u
uw doel ber
eikt heeft.
● Schakel de achterruit- en de voorruitverwar-
ming uit w
anneer de ruiten vochtvrij zijn en
er geen ijs meer op zit.
● Laat de interieurvoorverwarming niet aan-
staan al
s de wagen in beweging is ››› pag.
184.
Korte ritten mijden
Als de motor koud is, verbruikt de motor di-
rect na het starten veel meer brandstof. U
moet kilometers maken om de motor op te la-
ten warmen en het brandstofverbruik te nor-
maliseren.
Motor en katalysator moeten hun optimale
bedrijfstemperatuur hebben bereikt om ver-
bruik en brandstofemissie doeltreffend te re-
duceren. Van doorslaggevende betekenis is
in dit verband ook de omgevingstempera-
tuur.
Vermijd daarom onnodige korte trajecten en
combineer ritten.
De wagen verbruikt in de winter meer brand-
stof dan in de zomer, zelfs onder gelijke om-
standigheden. »
207
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 210 of 340

Bedienen
Tijdens het stationair draaien duurt het heel
l an
g
voordat de motor op bedrijfstempera-
tuur is. Tijdens het warmdraaien zijn echter
de slijtage en de uitstoot van schadelijke
stoffen bijzonder hoog. Daarom na het star-
ten direct wegrijden. Hoge toerentallen ver-
mijden.
Bandenspanning aanpassen.
Als de banden de juiste bandenspanning
hebben, vermindert dat de weerstand met
het wegdek waardoor het brandstofverbruik
afneemt. Als u de bandenspanning een beet-
je (+0,2 bar (2,9 psi / 20 kPa)) verhoogt, kunt
u brandstof besparen.
Als u genoegen neemt met een beetje minder
comfort, dan kunt u de banden tot de aanbe-
volen bandenspanning voor een volledig be-
laden wagen oppompen. Dit geldt ook wan-
neer u alleen en zonder bagage rijdt.
Let er bij het kopen van nieuwe banden op
dat ze geoptimaliseerd zijn voor het rollen
met de minst mogelijke weerstand.
Onnodige ballast vermijden
Hoe lichter de wagen, des te zuiniger en eco-
logischer u zult rijden. Met een extra gewicht
van bijvoorbeeld 100 kg neemt het brand-
stofverbruik toe met maximaal 0,3 liter/100
km.
Verwijder alle voorwerpen en onnodige bal-
last uit de wagen. Verwijder optionele uitrustingen en onnodi-
ge acc
essoires
Hoe aerodynamischer de wagen, des te min-
der het brandstofverbruik. Accessoires en op-
tionele uitrustingen (zoals dakdragersyste-
men of fietsenrekken) verminderen het aero-
dynamische voordeel.
Daarom wordt aangeraden deze onnodige
optionele uitrustingen en dakdragersyste-
men te verwijderen, en vooral als u met hoge
snelheden wilt rijden.
Andere factoren waardoor het brandstofver-
bruik toeneemt (voorbeelden):
● Storing in motormanagement.
● Rijden in de bergen.
● Rijden met aanhangwagen. ATTENTIE
Pas de snelheid aan en houd een veilige af-
st and aan t
ot uw voorliggers afhankelijk van
het zicht, het klimaat, het wegdek en het ver-
keer. Motormanagement en uitlaat-
g
a
sr
einigingssysteem
Inleiding tot thema ATTENTIE
De onderdelen van het uitlaatsysteem kun-
nen enorm heet w or
den. Hierdoor kan brand
ontstaan.
● Parkeer de wagen zo dat geen enkel onder-
deel v
an het uitlaatsysteem in contact kan
komen met brandbare materialen (zoals
droog gras).
● Breng nooit een bodembeschermingslaag
of corr
osiewerend middel op uitlaten, kataly-
satoren, hitteschilden of dieselroetfilter aan. Controle- en waarschuwingslampjes
Springt aan
Storing in het benzi-
nemotormanage-
ment.Zo snel mogelijk een gespeciali-
seerde werkplaats opzoeken en
de motor laten controleren.
Springt aan
Voorgloeisysteem
(dieselmotoren).
Het voorgloeisysteem van de
motor werd geactiveerd. Wan-
neer het controlelampje uit gaat,
kunt u de motor direct weer star-
ten.
208
Page 211 of 340

Rijden
Knippert
Storing in het die-
selmotormanage-
ment.Indien het lampje knippert tij-
dens het rijden, laat de motor
dan zo snel mogelijk nakijken in
een gespecialiseerde werk-
plaats.
Springt aan
Storing in uitlaat-
gascontrolesys-
teem.Snelheid minderen en voorzich-
tig naar de dichtstbijzijnde ge-
specialiseerde werkplaats rijden
en de motor laten controleren.
Knippert
Door cilinderover-
slag kan de kataly-
sator worden be-
schadigd.Snelheid minderen en voorzich-
tig naar de dichtstbijzijnde ge-
specialiseerde werkplaats rijden
en de motor laten controleren.
Springt aan
Roetfilter verstopt.›››
pag. 210 Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit. ATTENTIE
Houd u aan de verkeersregels als u terwijl u
rijdt het die
selroetfilter reinigt. ●
Rijd al l
een door als het zicht, het klimaat,
het wegdek en het verkeer dat toelaten.
● Breng de veiligheid van de overige wegge-
bruikers
niet in gevaar. VOORZICHTIG
Let altijd op de brandende controlelampjes
en neem de d aarbij behor
ende beschrijvingen
en aanwijzingen in acht om geen schade aan
de wagen te veroorzaken. Let op
Zolang de controlelampjes , , of
b lij
ven branden, kunnen er storingen zijn aan
de motor. Het brandstofverbruik kan toene-
men en mogelijk verliest de motor ook vermo-
gen. Katalysator
De katalysator wordt gebruikt voor nabehan-
delin
g
v
an de uitlaatgassen waardoor de uit-
stoot van schadelijke gassen wordt vermin-
derd. Voor een langere gebruiksduur van het
uitlaatsysteem en de katalysator van de ben-
zinemotor:
● Alleen loodvrije benzine tanken.
● Nooit de tank helemaal leegrijden.
● Nooit te veel motorolie bijvullen ›››
pag.
287. ●
De wag
en niet slepen. Gebruik de startka-
bels ›››
pag. 52.
Als u tijdens het rijden overslaan van de ont-
steking, vermogensverlies en slecht rond-
draaien van de motor constateert, de snel-
heid onmiddellijk verlagen en de wagen door
een gespecialiseerde werkplaats laten con-
troleren. Onverbrande brandstof zou zo in het
uitlaatsysteem en dus in de atmosfeer kun-
nen komen. Bovendien kan de katalysator
door oververhitting ook worden beschadigd. Milieu-aanwijzing
Ook bij een goed werkend uitlaatgasreini-
ging s
systeem kan bij bepaalde bedrijfsfunc-
ties van de motor een zwavelachtige uitlaat-
gaslucht ontstaan. Dit hangt van het percen-
tage zwavel in de brandstof af. Roetfilter
Het dieselroetfilter filtert de roetdeeltjes van
het
uitl
aat
gas, houdt ze vast en verbrandt ze.
Voor een goede werking van het verbran-
dingsproces raadt SEAT af kort achter elkaar
korte ritten te maken.
● Alleen dieselolie met een laag zwavelge-
halte t
anken ›››
pag. 279.
● Nooit benzine of stookolie tanken.
● Nooit biodiesel tanken. Een door de fabri-
kant
van de dieselolie geproduceerd »
209
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 212 of 340

Bedienen
mengsel dat biodiesel bevat, mag gebruikt
w or
den mits
dat mengsel voldoet aan het-
geen beschreven wordt in de norm EN 590
››› pag. 279.
● Nooit de tank helemaal leegrijden.
● Nooit te veel motorolie bijvullen ›››
pag.
287.
● De wagen niet slepen. Gebruik de startka-
bels ›
›› pag. 52.
Om verstopping van het dieselroetfilter terug
te dringen, is het mogelijk dat in wagens met
een automatische versnellingsbak het motor-
toerental licht stijgt om het dieselroetfilter
automatisch te reinigen. In dit geval brandt
het controlelampje echter niet .
Controlelampje
Als het controlelampje gaat branden,
moet u ervoor zorgen dat het filter zichzelf
reinigt door een hiervoor geschikte rijwijze.
Rijd ongeveer 15 minuten in de vierde of vijf-
de versnelling (automatische versnellings-
bak: keuzehendelstand S) met een snelheid
van ten minste 60 km/u (37 mph) en een mo-
tortoerental rond 2.000 tpm. Hierdoor stijgt
de temperatuur en wordt het roet in het filter
verbrand. Wanneer het filter met succes ge-
reinigd is, gaat het controlelampje uit.
Als het controlelampje niet uitgaat of als
de drie controlelampjes gaan branden (roet-
filter , storing in het uitlaatgascontrolesys- teem en voorgloeien
), br
eng uw auto
dan naar een gespecialiseerde werkplaats
om de storing te laten verhelpen. ATTENTIE
● Altijd u w s
nelheid aan de terrein-, weg- en
verkeersomstandigheden aanpassen. On-
danks de rijaanbevelingen dient u altijd de
verkeersvoorschriften in acht te nemen. Milieu-aanwijzing
Ook bij een goed werkend uitlaatgasreini-
ging s
systeem kan bij bepaalde bedrijfsfunc-
ties van de motor een zwavelachtige uitlaat-
gaslucht ontstaan. Dit hangt van het percen-
tage zwavel in de brandstof af. Aanwijzingen voor het rijden
Rijden in het b
uit
enland In sommige landen zijn veiligheidsnormen
en
v
oor
schriften inzake uitlaatgassen van
kracht die kunnen afwijken van de techni-
sche kenmerken van deze wagen. SEAT be-
veelt aan om, alvorens te vertrekken naar het
buitenland, te informeren bij een Technische
Dienst over de wettelijke bepalingen en over
de volgende punten: ●
Moet de wag
en technisch op de rit in het
buitenland worden voorbereid, b.v. door het
aanpassen van de lampen?
● Beschikt men over het nodige gereed-
sch
ap, diagnoseapparatuur en reserveonder-
delen voor inspecties en reparaties?
● Zijn er SEAT-dealers in het land van be-
stemmin
g?
● In wagens met benzinemotor: is er lood-
vrije benz
ine met voldoende hoog octaange-
tal?
● In wagens met dieselmotor: is er zwavelar-
me dieselbr
andstof?
● Zijn in het land van bestemming geschikte
motoro
lie (››› pag. 287) en vloeistoffen van
andere systemen verkrijgbaar die aan de
SEAT-specificaties voldoen?
● Werkt in het land van bestemming het navi-
gatiesy
steem dat af fabriek gemonteerd is
met de beschikbare navigatiegegevens?
● Zijn er speciale banden vereist in het land
van bes
temming? VOORZICHTIG
SEAT kan niet aansprakelijk gesteld worden
voor s c
hade aan de wagen door een brand-
stof van lage kwaliteit, een gebrekkige servi-
ce of de niet-beschikbaarheid van originele
onderdelen. 210
Page 213 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Rijden over ondergelopen wegen Om schade aan de wagen bij het rijden door
wat
er
, bijv. een ondergelopen weg te voorko-
men, let op het volgende:
● Controleer de diepte van het water alvorens
over d
at stuk weg te rijden. Het water mag in
geen geval hoger reiken dan de onderste car-
rosserierand ››› .
● Rij stapvoets.
● Stop niet in het water, schakel niet naar de
acht eruit
versnelling en zet de motor niet af.
● Het tegemoetkomende verkeer kan golven
ver oor
zaken die het waterpeil voor uw auto
verhogen, waardoor deze manier van rijden
door water onmogelijk wordt.
Het start-stopsysteem moet uitgeschakeld
worden bij het rijden door ondergelopen zo-
nes. ATTENTIE
Het rijden door water, modder, gesmolten
sneeu w en
z. kan de remwerking vertragen en
dus de vereiste remweg verhogen, door de
vochtigheid en de bevriezing van de remschij-
ven en -blokken in de winter.
● "Droog ze en verwijder het ijs" door voor-
zichtig t
e remmen. Doe dit zonder andere
weggebruikers in gevaar te brengen en zon-
der verkeersregels te overtreden.
● Voorkom na het rijden door water bruuske
en plotselin
ge manoeuvres. VOORZICHTIG
● Het rijden door onder g
elopen zones kan
ernstige schade veroorzaken aan bepaalde
onderdelen van de wagen zoals de motor,
transmissie, het onderstel of het elektrische
systeem.
● Rijd nooit door zout water, aangezien het
zout c
orrosie kan veroorzaken. Spoel alle de-
len van de wagen die in contact gekomen zijn met zout water af met zoet water. Systemen ter ondersteuning
v
an de be
s
tuurder
Rem- en stabiliseringssyste-
men Remhulpsystemen De remhulpsystemen ESC, ABS, BAS, ASR en
EDS
w
erken alleen bij draaiende motor en
dragen aanzienlijk bij aan het verbeteren van
de actieve veiligheid.
Elektronische stabiliseringscontrole (ESC)
De ESC vermindert het gevaar van slippen en
verbetert de stabiliteit van de wagen door de
wielen in bepaalde rijsituaties afzonderlijk af
te remmen. Rijdynamische grensgevallen,
zoals oversturen en ondersturen van de wa-
gen of doordraaien van de aangedreven wie-
len, worden door de ESC herkend. Door ge-
richte remingrepen en een reductie van het
motorkoppel helpt het systeem de wagen te
stabiliseren.
De ESC heeft zijn beperkingen. Het is belang-
rijk om te weten dat de ESC ook onderhevig
is aan de natuurkundig bepaalde grenzen.
De ESC kan niet in alle situaties waarbij de
bestuurder betrokken is, helpen. Als de on-
dergrond van het wegdek bijvoorbeeld plot-
seling verandert, is de ESC niet in alle »
211
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 214 of 340

Bedienen
gevallen nuttig. Als plotseling een stuk weg-
dek met
w
ater, modder of sneeuw bedekt is,
helpt de ESC niet op dezelfde manier als het
zou doen op een droge ondergrond. Als de
wagen de grip met de ondergrond verliest en
over een laag water rijdt ("aquaplaning"),
dan kan de ESC de bestuurder niet helpen
met remmen en het besturen van de wagen
wanneer de wagen de grip met het wegdek
verliest. Als u met de wagen over kronkelige
wegen rijdt en de bochten met grote snelheid
doorrijdt, dan reageert de ESC niet altijd met
dezelfde effectiviteit: een agressieve rijstijl is
niet hetzelfde als minder hard rijden. Als de
wagen een aanhangwagen trekt, dan kunt u
met de ESC niet zo gemakkelijk de controle
over de wagen houden als wanneer er geen
aanhangwagen aangekoppeld is.
Pas de snelheid en de rijstijl aan het weer,
het wegdek, het verkeer aan. De ESC mag de
natuurkundig bepaalde grenzen niet over-
schrijden. Verbeter de beschikbare transmis-
sie of houd de wagen op de weg als de aan-
dacht van de bestuurder tot onvermijdelijke
situaties leidt. Aan de andere kant zorgt de
ESC ervoor dat u de wagen gemakkelijker on-
der controle kunt houden. De ESC helpt u in
extreme situaties en profiteert maximaal van
de stuurbewegingen van de bestuurder om
de wagen in de gewenste richting te houden.
Als u met een snelheid rijdt die ervoor zorgt
dat de wagen van het wegdek kan raken nog
voordat de ESC kan ingrijpen, dan kan de
ESC geen enkele hulp meer bieden. In de ESC zijn de ABS-, BAS-, ASR- en EDS-
syst
emen geïntegreerd. De ESC is altijd inge-
schakeld. Alleen in die situaties waarin de
aandrijving niet voldoende is, moet de ESC
worden uitgeschakeld door de ASR-toets
››› afb. 205 in te drukken. Let erop de ASR op-
nieuw in te schakelen wanneer de aandrij-
ving van de wagen weer functioneert.
Antiblokkeersysteem (ABS)
Het ABS voorkomt tot net voordat de wagen
helemaal stilstaat dat de wielen tijdens het
remmen blokkeren. Het helpt de bestuurder
de wagen te besturen en de controle over de
wagen te behouden. Dit betekent dat de kans
dat de wagen slipt vermindert, inclusief als
er hard geremd wordt:
● Trap het rempedaal in en houd het inge-
trapt. Haal
uw voet niet van het rempedaal en
verminder de remkracht niet!
● Trap het rempedaal niet "pompend" in en
houd het remped
aal even hard ingetrapt!
● Laat de wagen in dezelfde richting rijden
wanneer u het r
empedaal krachtig intrapt.
● Het ABS wordt uitgeschakeld wanneer u
het remped
aal loslaat of de druk op het rem-
pedaal vermindert.
De ABS-regeling is merkbaar aan het pulse-
ren van het rempedaal en de geluiden. U
mag er niet vanuit gaan dat het ABS onder
elke willekeurige omstandigheid de remweg
verkort. De remweg kan zelfs langer worden als de wagen over grind, verse sneeuw of
over een bevr
oren of gladde ondergrond rijdt.
Als de wagen op losse ondergrond rijdt,
wordt de vierwielconfiguratie van het ABS au-
tomatische ingeschakeld. Wanneer het ABS
ingrijpt, is het mogelijk dat de voorwielen
kort geblokkeerd worden. Op deze wijze
wordt de remweg in het terrein verkort zodat
de wielen zich niet in de losse ondergrond in-
graven. De vierwielconfiguratie van het ABS
grijpt alleen in wanneer de wagen rechtdoor
rijdt. Als de voorwielen zijn gedraaid, is het
normale ABS in werking.
Remkrachtassistent (BAS)
De remkrachtassistent kan de remweg verkor-
ten. De remkrachtassistent versterkt de
kracht die de bestuurder in noodremsituaties
op het rempedaal uitoefent. Als gevolg hier-
van neemt de totale remdruk snel toe, verme-
nigvuldigt de remkracht en daalt de remweg.
Hierdoor wordt het ABS sneller en efficiënter
geactiveerd.
¡Verminder niet de druk op het rempedaal!
Als het rempedaal wordt losgelaten of als de
druk op het rempedaal vermindert wordt,
schakelt de remkrachtassistent automatisch
de rembekrachtiger uit.
Aandrijfslipregeling bij het accelereren (ASR)
De aandrijfslipregeling vermindert de aan-
drijfkracht van de motor bij doordraaiende
212
Page 215 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
wielen en past de kracht aan de rijbaanom-
s t
andigheden aan. M
et de ASR kunt u een-
voudiger starten, gas geven of hellingen op-
rijden, ook in situaties waarin het wegdek
niet in goede staat verkeert.
De ASR kan handmatig worden geactiveerd
of gedeactiveerd ››› pag. 214.
Differentieel elektronisch vergrendelen (EDS)
Het EDS is beschikbaar wanneer de wagen
onder normale omstandigheden rechtuit
rijdt. Het EDS remt een doorslippend wiel af
en brengt de aandrijfkracht over op de ande-
re aangedreven wielen. Opdat de schijfrem
van het afgeremde wiel niet te warm wordt,
wordt het EDS bij buitengewoon sterke belas-
ting automatisch uitgeschakeld. Zodra de
rem is afgekoeld, wordt het EDS automatisch
weer ingeschakeld.
Elektronisch beheer van het aandrijfkoppel
(XDS)
Bij het nemen van een bocht maakt het diffe-
rentieelmechanisme van de aandrijfas het
mogelijk dat het buitenwiel sneller draait dan
het binnenwiel. Op deze wijze ontvangt het
wiel dat sneller draait (buitenwiel) minder
aandrijfkoppel dan het binnenwiel. Dit kan
veroorzaken dat in bepaalde omstandighe-
den het koppel afgeleverd aan het binnen-
wiel te hoog is en dit zou slippen veroorza-
ken. Het buitenwiel ontvangt daarentegen
minder aandrijfkoppel dan wat deze zou kun- nen overbrengen. Dit effect veroorzaakt een
algemeen
verlies van het wegvastheid aan
de zijkant in de vooras, die zich uit in onder-
stuur of "verlenging" van de baan.
Het XDS-systeem kan, via de sensoren en sig-
nalen van de ESC, dit effect waarnemen en
corrigeren.
De XDS remt via de ESC het binnenwiel, zodat
het effect van het teveel aan aandrijfkoppel
van dit wiel wordt opgeheven. Dit zal ertoe
leiden dat de door de bestuurder gekozen
lijn preciezer zal worden uitgevoerd.
Het XDS-systeem werkt in combinatie met de
ESC en blijft altijd actief, hoewel de aandrijfs-
lipregeling ASR uitgeschakeld zou zijn. ATTENTIE
Als u snel over bevroren, gladde of natte on-
dergr ond rijdt, d
an kunt u de controle over de
wagen verliezen, en kunnen u en de inzitten-
den ernstig gewond raken.
● Pas de snelheid en de rijstijl aan het zicht,
het we
gdek, het verkeer en de weersomstan-
digheden aan. Hoewel de remhulpsystemen
ABS, BAS, EDS, ASR en ESC meer veiligheid
bieden, moet u tijdens het rijden geen onno-
dige risico's nemen.
● De remhulpsystemen mogen de natuurkun-
dig bepaal
de grenzen niet overschrijden.
Zelfs met ESC en de andere systemen blijven
gladde en natte wegen gevaarlijk om op te rij-
den. ●
Als
u te snel op een natte ondergrond rijdt,
is het mogelijk dat de wielen het contact met
het wegdek verliezen waardoor "aquapla-
ning" ontstaat. Als de wagen eenmaal de grip
verloren heeft, kunt u de wagen niet meer af-
remmen, besturen of onder controle houden.
● De remhulpsystemen kunnen geen ongeval-
len v
oorkomen als u bijvoorbeeld geen veilige
afstand bewaart of te snel rijdt voor de be-
staande omstandigheden.
● Hoewel de remhulpsystemen zeer effectief
zijn en in moeilijk
e situaties helpen de wagen
onder controle te houden, onthoud altijd dat
de stabiliteit van de wagen afhankelijk is van
de grip van de banden.
● Geef bij het accelereren op een gladde weg
(bijv
oorbeeld bij ijs en sneeuw) voorzichtig
gas. Ondanks de remhulpsystemen kunnen
de wielen nog steeds slippen, waardoor de
bestuurder de controle over de wagen zou
kunnen verliezen. ATTENTIE
De effectiviteit van de ESC neemt aanzienlijk
af a l
s andere onderdelen en systemen die van
invloed zijn op de rijdynamiek niet adequaat
onderhouden worden, of niet correct werken.
Het gaat hierbij met name, maar niet alleen,
om de remmen, de banden en andere al ver-
melde systemen.
● Houd er altijd rekening mee dat het aan-
pas
sen en inbouwen van andere onderdelen » 213
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 216 of 340

Bedienen
in de wagen invloed kan hebben op de werk-
ing
v
an de systemen ABS, BAS, ASL, EDL en
ESC.
● Als u de ophanging van de wagen aanpast,
of comb
inaties van niet-goedgekeurde vel-
gen/banden gebruikt, dan kan dit invloed
hebben op de werking van de systemen ABS,
BAS, ASL, EDL en ESC en de effectiviteit van
die systemen.
● De effectiviteit van de ESC wordt ook be-
paal
d door het gebruik van geschikte banden
››› pag. 300. Let op
● All
een als alle vier de wielen dezelfde ban-
den hebben, kunnen de ESC en de ASR cor-
rect werken. Een verschillende afrolomtrek
van de banden kan tot een niet-gewenste ver-
mindering van het motorvermogen leiden.
● Bij een storing in het ABS vallen ook de
ESC, de ASR en het ED
S uit.
● Het is mogelijk dat u geluiden hoort op het
moment dat
deze systemen in werking zijn. ASR in- en uitschakelen
Afb. 205
Deel van de middenconsole: knop
v oor h
andm
atig in- of uitschakelen van ASR
(wagens met ESC). De Elektronische Stabiliserings Controle
(E
SC) om
v
at de systemen ABS, EDS en ASR
en werkt enkel met ingeschakelde motor.
U kunt de ASR bij draaiende motor uitschake-
len door de knop OFF
› ›
› afb
. 205 in te druk-
ken. De ASR (en andere systemen) worden al-
leen uitgeschakeld wanneer de benodigde
aandrijving niet bereikt wordt:
● Bij het rijden in een dik pak sneeuw of bij
losse onder
grond (grind, etc.).
● Bij het "bevrijden" van een vastzittende wa-
gen.
Sch
akel de ASR vervolgens opnieuw in door
de toets
OFF
› ›
› afb
. 205 in te drukken. Starthulpsystemen
Inleidin
g tot thema ATTENTIE
De intelligente techniek van de starthulpsys-
temen k an de n
atuurkundig bepaalde gren-
zen niet overwinnen. Ondanks de gemakken
die de starthulpsystemen bieden, mag u door
deze systemen nooit risico's lopen.
● Onbedoelde bewegingen van de wagen
kunnen ern
stig letsel veroorzaken.
● De starthulpsystemen kunnen de oplet-
tendheid v
an de bestuurder nooit vervangen.
● Pas uw snelheid en rijstijl steeds aan de
staat
van het terrein of de weg, de weersom-
standigheden en de verkeerssituatie aan.
● Het starthulpsysteem kan de wagen niet al-
tijd op een helling s
taande houden of de wa-
gen op steile hellingen afremmen, bijvoor-
beeld op een gladde of bevroren ondergrond. 214