Page 193 of 340

Rijden
Sleutel die niet voor wagen geautoriseerd is
W or
dt
een sleutel in het contactslot gestoken
die niet voor deze wagen geautoriseerd is,
trek de sleutel dan op de volgende wijze uit
het contactslot:
● Automatische versnellingsbak: op deze ma-
nier k
an de sleutel niet uit het contact wor-
den getrokken. Druk de vergrendelingsknop
van de keuzehendel in en laat de knop los. U
kunt de autosleutel uit het contactslot trek-
ken.
● Handgeschakelde versnellingsbak: trek de
s
leutel uit het contact. ATTENTIE
Als u de autosleutel onbeheerst of ongecon-
tro l
eerd uit het contactslot trekt, kan dit tot
ernstig letsel leiden.
● Neem telkens wanneer u de wagen verlaat
all
e sleutels mee. Anders zou iemand de mo-
tor kunnen aanzetten en elektrische uitrus-
tingen, zoals bijv. de ruiten, kunnen bedie-
nen. Dit kan tot ernstig letsel leiden.
● Laat kinderen of hulpbehoevenden nooit al-
leen in de wag
en achter. Zij zijn in een nood-
geval niet in staat de wagen zelfstandig te
verlaten of zichzelf te redden. In een afgeslo-
ten wagen kan het bijvoorbeeld, afhankelijk
van het jaargetijde, zo extreem warm of koud
worden dat dit, vooral bij kleine kinderen, tot
ernstig letsel, ziekte of zelfs de dood kan lei-
den. ●
Trek
de sleutel nooit uit het contactslot zo-
lang de wagen nog in beweging is. De stuur-
inrichting kan vergrendeld raken en het
stuurwiel kan niet meer worden gedraaid. Let op
● Als
de sleutel zich in het contactslot be-
vindt en de motor langere tijd uitstaat, ont-
laadt de accu zich.
● In wagens met automatische versnellings-
bak kan de s
leutel alleen uit het contactslot
getrokken worden als de keuzehendel in de
stand P staat. Druk in dit geval de vergrende-
lingsknop van de keuzehendel in en laat de
knop los. Startknop
Afb. 199
In de middenconsole: startknop van
het sluit
- en startsysteem zonder sleutel Key-
less Access. Bij wagens met rechts stuur is de
opstelling symmetrisch. Afb. 200
Noodstarten in wagens met Keyless
Ac c
ess. De startknop mag enkel gebruikt worden als
er een p
a
s
sende sleutel in de wagen aanwe-
zig is.
Door het bestuurdersportier te openen wan-
neer u de auto verlaat , wordt de stuurkolom
elektronisch vergrendeld als het contact is
uitgeschakeld ››› pag. 188.
Het contact inschakelen of uitschakelen
● Druk de startknop ›››
afb. 199 één keer kort
in zonder daarbij het koppelings- of rempe-
daal in te trappen ››› .
Nood s
t
opfunctie
Als er in de wagen geen passende sleutel
herkend wordt, zult u een noodstop moeten
uitvoeren. Op het display van het instrumen-
tenpaneel verschijnt er dan een waarschu-
wingstekst. Dit kan bijvoorbeeld het geval »
191
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 194 of 340

Bedienen
zijn, wanneer de batterij van de autosleutel
b ij
v
oorbeeld bijna leeg is of leeg is:
● Hou de autosleutel direct na het indrukken
van de st
artknop altijd bij de stuurkolom
››› afb. 200.
● Het contact wordt ingeschakeld en, zo no-
dig, slaat
de motor automatisch aan.
Nooduitschakeling
Als de motor niet stopt door de startknop
kort in te drukken, dan moet een nooduit-
schakeling worden uitgevoerd:
● Druk binnen 1 seconde de startknop twee
keer in of druk
de startknop in en houd de
knop minimaal 2 seconden ingedrukt ››› .
● De motor gaat automatisch uit.
F u
nctie om de mot
or weer te starten
Als er eenmaal de motor uitgezet is geen
passende sleutel in de wagen aangetroffen
wordt, kan de motor pas na 5 seconden weer
gestart worden. Op het display van het in-
strumentenpaneel wordt een waarschuwing
hieromtrent weergegeven.
Na die vijf seconden kan de motor niet meer
zonder een passende sleutel in de wagen ge-
start worden. ATTENTIE
Iedere onbedoelde beweging van de wagen
kan ern s
tig letsel tot gevolg hebben.
● Trap na het indrukken van de startknop niet
op het r
em- of koppelingspedaal omdat an-
ders de motor meteen gestart wordt. ATTENTIE
Nalatig of onachtzaam gebruik van de auto-
sl eut
els kan leiden tot ernstige verwondingen
en ongevallen.
● Laat wanneer u het voertuig verlaat nooit
de autos
leutel in de wagen achter. Anders
kunnen kinderen of onbevoegden de portie-
ren en de achterklep vergrendelen, de motor
starten of het contact inschakelen en op die
manier sytemen zoals de elektrische ruitbe-
diening gebruiken. Let op
Voor wagens met een dieselmotor en het
Keyl e
ss Access-systeem kan even duren voor-
dat de motor aanslaat als hij moet voorver-
warmen. Motor starten
Voer de handelingen uitsluitend in de aange-
g
ev en
volgorde uit:
Wagens zonderKeyless AccessWagens met
Keyless Access
1.Trap het rempedaal in en houd het ingedrukt tot stap 5 uitgevoerd is.
1a.Bij wagens met handgeschakelde versnellings-bak: trap het koppelingspedaal volledig in enhoud het ingetrapt totdat de motor aanslaat.
2.Zet de versnellingshendel in neutrale stand of zet de keuzehendel in stand P of N.
3.
Alleen in wagens met
dieselmotor: draai de
sleutel in het contact-
slot in de stand ››› afb.
198 2
voor het voor-
verwarmen. Een contro- lelampje in het instru- mentenpaneel gaat branden
.
4.
Zet de sleutel in het
contactslot in de stand ››› afb. 198 3
; trap
het gaspedaal niet in.
Druk de startknop in ››› afb. 199; trap het
gaspedaal niet in. Om de motor te kunnenstarten moet er een
passende sleutel in de wagen aanwezig zijn.
5.
Laat na het aanslaan
van de motor de sleu- tel in het contactslot los.Laat na het aanslaan
van de motor de start- knop los.192
Page 195 of 340

Rijden Wagens zonder
Keyless AccessWagens met
Keyless Access
6.
Indien de motor niet
begint te draaien, on-
derbreekt u de poging en herhaalt u het naongeveer 1 minuut.
Indien de motor niet
begint te draaien, on-
derbreekt u de poging en herhaalt u het naongeveer 1 minuut.
Voer indien nodig een noodstop uit ››› pag.
191.
7.Schakel de elektronische parkeerrem uit wanneer u met de wagen wilt gaan rijden ››› pag. 194. ATTENTIE
Laat uw wagen nooit met draaiende motor
onbeheerd ac ht
er. De wagen kan plotseling
gaan rijden, met name als een versnelling of
rijstand ingeschakeld is, waardoor schade of
ernstig letsel kan ontstaan. ATTENTIE
Sprays voor koud starten kunnen ontploffen
of een p lot
selinge toerentalverhoging van de
motor veroorzaken.
● Gebruik nooit sprays voor het koud starten. VOORZICHTIG
● Als
u tijdens het rijden de motor probeert te
starten of de motor direct nadat u deze hebt
uitgezet start, kan de motor of startmotor be-
schadigd raken. ●
Vermijd hog e mot
ortoerentallen als de mo-
tor nog koud is, geef niet vol gas en belast de
motor niet sterk.
● Duw of sleep de wagen niet aan om de mo-
tor te s
tarten. Niet verbrande brandstof kan
de katalysator beschadigen. Milieu-aanwijzing
Verwarm de motor niet door deze stationair te
l at en dr
aaien. Ga direct rijden als het zicht
goed is. Hierdoor bereikt de motor sneller
zijn bedrijfstemperatuur en is de uitstoot van
schadelijke gassen lager. Let op
● Als
de batterij van de sleutel bijvoorbeeld
bijna leeg is of leeg is, kan de motor niet met
de startknop gestart worden. In dit geval
moet u de startknop uit het contactslot halen
en in plaats hiervan de sleutel plaatsen.
● Bij het starten van de motor worden de be-
langrijk
ste stroomverbruikers tijdelijk uitge-
schakeld.
● Na het starten van een koude motor kunnen
er om techni
sche redenen even sterke trillin-
gen voelbaar zijn. Dit is normaal en geen re-
den om u zorgen te maken.
● Bij temperaturen onder de +5 °C (+41 °F)
kan er een beetje r
ook onder de wagen ont-
staan wanneer de hulpverwarming ingescha-
keld is. Motor afzetten
Voer de handelingen uitsluitend in de aange-
gev
en
volgorde uit:
Wagens zonderKeyless AccessWagens met
Keyless Access
1.Breng de wagen onmiddellijk tot stilstand ››› .
2.Rempedaal intrappen en ingetrapt houden tot de
wagen tot stilstand is gekomen 4.
3.Indien uw wagen beschikt over automatische ver-
snellingsbak, plaatst u de keuzehendel in stand P.
4.Schakel de elektronisch parkeerrem in ››› pag.
194.
5.Draai de sleutel in het
contactslot in de stand
››› afb. 198 1
.
Druk de startknop kort
in
››› afb. 199. Als de
motor niet stopt, voer
dan een nooduitschake-
ling uit ››› pag. 192.
6.Schakel in geval van een handgeschakelde ver-
snellingsbak de 1ste versnelling of de achteruit- versnelling in. ATTENTIE
Zet de motor nooit uit als de wagen in bewe-
ging i s. U
zou de controle over de wagen kun-
nen verliezen en een ernstig ongeval veroor-
zaken.
● De airbags en gordelspanners zijn buiten
werkin
g als het contact is uitgeschakeld. » 193
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 196 of 340

Bedienen
●
De r embek
rachtiger werkt niet bij uitge-
schakelde motor. Om de wagen stil te zetten
moet het rempedaal krachtiger worden inge-
trapt.
● Omdat de stuurbekrachtiging bij niet-draai-
ende motor niet w
erkt, moet u meer kracht
voor het sturen gebruiken.
● Als u de autosleutel uit het contactslot
trekt, wor
dt de stuurkolom vergrendeld en
kan de wagen niet meer bestuurd worden. VOORZICHTIG
● Zodr a u s
topt en het start/stop-systeem*
de motor afzet, blijft het contact ingescha-
keld. Controleer of het contact is uitgescha-
keld voordat u de wagen verlaat, om te voor-
komen dat de accu wordt ontladen.
● Als u de wagen gedurende lange tijd met
een hoog motort
oerental gereden hebt, kan
de motor na het uitzetten oververhit raken.
Laat de motor ongeveer twee minuten statio-
nair draaien voordat u de motor uitzet om te
voorkomen dat de motor beschadigd raakt. Let op
● Bij wag en
s met automatische versnellings-
bak kan de sleutel alleen uit het contactslot
getrokken worden als de keuzehendel in de
stand P staat.
● Na het stoppen van de motor is het moge-
lijk dat
de ventilator in de motorruimte nog
enkele minuten blijft draaien, ook als het
contact uitgeschakeld is of de sleutel uit het contactslot gehaald is. De ventilator van de
ra
di
ateur gaat automatisch uit. Elektronische wegrijblokkering
De wegrijblokkering voorkomt dat de motor
met een niet
-g
eautoriseerde sleutel kan wor-
den aangezet en de wagen in beweging kan
worden gebracht.
In de sleutel zit een microchip die de elektro-
nische wegrijblokkering automatisch uitscha-
kelt als de sleutel in het contactslot wordt ge-
stoken.
Zodra u de sleutel uit het contact neemt,
wordt de elektronische wegrijblokkering au-
tomatisch weer geactiveerd. Bij wagens met
het Keyless Access-systeem moet de auto-
sleutel zich buiten de wagen bevinden
››› pag. 118.
Daarom kan de motor alleen met een passen-
de, gecodeerde en originele SEAT-sleutel
worden gestart. De gecodeerde sleutels zijn
verkrijgbaar bij Technische Diensten ››› pag.
113.
Als u een niet-geautoriseerde sleutel ge-
bruikt, wordt op het display van het instru-
mentenpaneel het bericht SAFE of Wegrij-
blokkering actief weergegeven. De wa-
gen kan dan niet worden gestart. Let op
Een goede werking van de wagen kan alleen
gew aarbor
gd worden met originele SEAT-
sleutels. Remmen en parkeren
Inl eidin
g tot thema De remhulpsystemen zijn het antiblokkeer-
sy s
teem (ABS), de remkrachtassistent (BAS),
de elektronische differentieelvergrendeling
(EDS), de antislipregeling (ASR) en de Elek-
tronische Stabiliserings Controle (ESC). ATTENTIE
Als u met versleten remblokken of met storin-
gen in het r
emsysteem rijdt, kunt u een ern-
stig ongeval veroorzaken.
● Als de gaat branden, apart of in combi-
natie met
een bericht op het display van het
instrumentenpaneel, ga dan onmiddellijk
naar een gespecialiseerde werkplaats om de
remblokken te controleren en eventuele ver-
sleten remblokken te vervangen. ATTENTIE
Als u de wagen op de verkeerde manier par-
keer t, k
an dit tot ernstig letsel leiden.194
Page 197 of 340

Rijden
●
Trek
de sleutel nooit uit het contactslot zo-
lang de wagen nog in beweging is. De stuur-
kolom kan worden vergrendeld waarna het
stuurwiel niet meer gedraaid en de wagen
niet meer bestuurd kan worden.
● Parkeer de wagen zo dat geen enkel onder-
deel v
an het uitlaatsysteem in contact kan
komen met brandbare materialen (zoals hout,
bladeren, droog gras, gemorste brandstof
enz.).
● Telkens wanneer u de wagen stilzet of par-
keert, moet
u de elektronische parkeerrem in-
schakelen.
● Laat kinderen of hulpbehoevenden nooit al-
leen acht
er in de wagen. Zij kunnen de elek-
tronische parkeerrem uitschakelen, de keuze-
hendel of de versnellingshendel bedienen en
de wagen in beweging zetten. Dit kan ernsti-
ge ongevallen tot gevolg hebben.
● Neem telkens wanneer u de wagen verlaat
all
e sleutels mee. Iemand zou de motor kun-
nen aanzetten en elektrische uitrustingen,
zoals bijv. de ruiten, kunnen bedienen. Dit
kan tot ernstig letsel leiden.
● Laat kinderen of hulpbehoevenden nooit al-
leen in de wag
en achter. Zij zijn in een nood-
geval niet in staat de wagen zelfstandig te
verlaten of zichzelf te redden. In een afgeslo-
ten wagen kan het bijvoorbeeld, afhankelijk
van het jaargetijde, zo extreem warm of koud
worden dat dit, vooral bij kleine kinderen, tot
ernstig letsel, ziekte of zelfs de dood kan lei-
den. VOORZICHTIG
● Wee s
extra voorzichtig op plaatsen met een
verhoogde stoeprand of vaste afsluitingen.
Voorwerpen die uitsteken uit de grond kun-
nen de bumper en andere delen van de wagen
tijdens het manoeuvreren beschadigen. Stop
voordat de wielen de stoeprand of afsluiting
raken om schade te voorkomen.
● Let in het bijzonder op voor inritten, hellin-
gen, st
oepranden en ander voorwerpen, enz.
De onderste delen van de wagen zoals bum-
pers, spoilers en elementen van het onder-
stel, alsook de motor en het uitlaatsysteem,
kunnen beschadigd raken wanneer erover-
heen wordt gereden. Waarschuwings- en controlelampjes
Gaat rood branden
Samen met het con-
trolelampje op
de knop: Elektroni-
sche parkeerrem in-
geschakeld.››› pag. 197
Storing in remsys-
teem. Zet de wagen onmiddellijk
stil!
Roep de hulp in van een vak-
man! ››› pag. 199.
Remvloeistofpeil
onvoldoende. Niet meer verder rijden!
Controleer het remvloeistofpeil
››› pag. 294.
Gaat rood branden
Samen met het
ABS-controlelampje
: ABS is defect.
Raadpleeg een gespecialiseerde
werkplaats. De wagen kan zon-
der ABS remmen.
Gaat rood branden
Rempedaal niet in-
getrapt!Rempedaal helemaal intrappen.
Gaat geel branden
Remblokken voor
versleten.Raadpleeg onmiddellijk een ge-
specialiseerde werkplaats. Alle
remblokken controleren en in-
dien nodig vervangen.
Gaat geel branden
ESC uitgeschakeld
door het systeem.Contact in- en uitschakelen. Rij
zo nodig een kort traject.
Storing in ESC.Raadpleeg een gespecialiseerde
werkplaats.
Samen met het
ABS-controlelampje
: storing in ABS.
Raadpleeg een gespecialiseerde
werkplaats. De wagen kan zon-
der ABS remmen.
De accu is opnieuw
ingeschakeld.›››
pag. 296» 195
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 198 of 340

Bedienen
Gaat geel branden
ASR handmatig bui-
ten werking gesteld.ASR inschakelen
››› pag. 214.
Als het contact wordt in- en uit-
geschakeld, wordt de ASR auto-
matisch geactiveerd.
Gaat geel branden
Samen met ESC-
controlelampje :
storing in ABS.
Raadpleeg een gespecialiseerde
werkplaats. De wagen kan zon-
der ABS remmen.
Samen met waar-
schuwingslampje
of : ABS is de-
fect.
Gaat geel branden
Knippert samen met
waarschuwings-
lampje
: Storing
in elektronische par-
keerrem.Raadpleeg een gespecialiseerde
werkplaats.
Gaat groen branden
Rempedaal niet in-
getrapt.
Trap het rempedaal in om een
rijstand te selecteren.
Trap op het rempedaal om de
elektronische parkeerrem uit te
schakelen
››› pag. 197.
Gaat rood knipperen
Storing in elektroni-
sche parkeerrem.
Tegelijkertijd kan
het controlelampje
gaan branden of
het controlelampje
op de knop gaan
knipperen.
Neem contact op met een gespe-
cialiseerde werkplaats omdat
het mogelijk is dat u niet veilig
kunt parkeren.
Knippert geel
Regeling door ESC
of ASR.Haal de voet van het gaspedaal.
Pas uw rijstijl aan aan de toe-
stand van het wegdek.
Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Controle- en
waar s
chuwingslampjes op pag. 108 in acht
nemen. ATTENTIE
Rijden met slechte remmen kan dit tot ernsti-
ge on g
evallen leiden.
● Als het controlelampje van het remsysteem
niet dooft
of onder het rijden gaat bran-
den, is het remvloeistofpeil in het reservoir te
laag of er is sprake van een storing in het remsysteem. Zet de wagen onmiddellijk stil
en roep de hu
lp in
van gespecialiseerd perso-
neel ››› pag. 294, Remvloeistofpeil controle-
ren.
● Als het controlelampje van de remmen
samen met het
ABS-controlelampje
brandt, kan de regelfunctie van het ABS zijn
uitgevallen. Hierdoor kunnen de achterwielen
relatief snel blokkeren als wordt geremd. Als
de achterwielen blokkeren, kunt u de controle
over de wagen verliezen! Verminder indien
mogelijk de snelheid en rij voorzichtig naar
de dichtstbijzijnde gespecialiseerde werk-
plaats om de motor te laten nakijken. Voor-
kom tijdens de rit naar de werkplaats bruusk
remmen en bruuske manoeuvres.
● Als het waarschuwingslampje van het ABS
niet uitg
aat of tijdens de rit naar de werk-
plaats gaat branden, dan werkt het ABS niet
correct. De wagen kan alleen worden stilge-
zet met normale remmen (zonder ABS). De
bescherming die het ABS biedt, is niet meer
beschikbaar. Ga zo snel mogelijk naar een
gespecialiseerde werkplaats.
● Als de gaat branden, apart of in combi-
natie met
een bericht op het display van het
instrumentenpaneel, ga dan onmiddellijk
naar een gespecialiseerde werkplaats om de
remblokken te controleren of eventuele ver-
sleten remblokken te vervangen. 196
Page 199 of 340

Rijden
Elektronische parkeerrem Afb. 201
Deel van de middenconsole: schake-
l aar
v
an elektronische parkeerrem. Elektronische parkeerrem inschakelen
D
e p
ark
eerrem kan wanneer de wagen stil-
staat altijd worden ingeschakeld, en ook
wanneer het contact is uitgeschakeld. Tel-
kens wanneer u de wagen verlaat of hebt ge-
parkeerd, moet u de parkeerrem inschakelen.
● Trek de knop omhoog tot het controle-
l amp
j
e op de knop gaat branden.
● De parkeerrem is ingeschakeld wanneer
het contr
olelampje op het instrumenten-
paneel ››› pag. 195 brandt.
Elektronische parkeerrem uitschakelen ● Contact inschakelen.
● Indrukken toets . Bij draaiende motor te-
g elijk
er
tijd krachtig het rempedaal of licht
het gaspedaal intrappen. ●
De contr
olemapjes op de knop en op
het instrumentenpaneel gaan uit.
Elektronische parkeerrem bij starten auto-
matisch uitschakelen
De elektronische parkeerrem wordt automa-
tisch uitgeschakeld als de wagen in bewe-
ging wordt gezet, als het bestuurdersportier
gesloten is en de bestuurder de veiligheids-
gordel heeft omgedaan. In het geval van wa-
gens met schakelbak moet daarnaast ook
het koppelingspedaal helemaal worden inge-
trapt voordat de motor wordt gestart zodat
het systeem weet dat de parkeerrem uitge-
schakeld moet worden.
Noodstopfunctie
Gebruik de noodstopfunctie alleen als u de
wagen niet met het rempedaal kunt stilzetten
››› !
● Trek de knop omhoog en houd de knop
v a
s
t om de wagen krachtig te remmen. Tege-
lijkertijd klinkt er een waarschuwingssignaal.
● U kunt het remmen onderbreken door de
knop los t
e laten of het gaspedaal in te trap-
pen. ATTENTIE
Als u de elektronische parkeerrem onjuist ge-
bruikt, kan dit een ern
stig ongeval tot gevolg
hebben. ●
Gebruik de el
ektronische parkeerrem nooit
om de wagen te remmen - alleen in noodge-
vallen. De remweg is veel langer omdat alleen
de achterwielen worden afgeremd. Gebruik
altijd het rempedaal.
● Geef nooit gas vanuit de motorruimte als de
motor draait
en een versnelling of rijstand in-
geschakeld is. De wagen kan zich verplaatsen
zelfs als de elektronische parkeerrem inge-
schakeld is. Let op
● Bij w agen
s met handgeschakelde versnel-
lingsbak: Als u het koppelingspedaal loslaat
en tegelijkertijd gas geeft, wordt de elektro-
nische parkeerrem automatisch uitgescha-
keld.
● Als de wagenaccu ontladen is, kan de elek-
tronis
che parkeerrem niet uitgeschakeld wor-
den. Gebruik de starthulp ›››
pag. 52.
● Tijdens het in- of uitschakelen van de elek-
tronis
che parkeerrem zijn geluiden te horen.
● Als de elektronische parkeerrem gedurende
lang
e tijd niet gebruikt is, controleert het
systeem als de wagen stilstaat af en toe
hoorbaar automatisch de elektronische par-
keerrem. Parkeren
Houd rekening met de wettelijke bepalingen
w
anneer u de w
ag
en parkeert. »
197
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 200 of 340

Bedienen
Inparkeren
V oer de h
andelin
gen uitsluitend in de aange-
geven volgorde uit.
● Parkeer de wagen op een geschikte, stevi-
ge ondergr
ond ››› .
● Trap het rempedaal in en houd het inge-
tr apt
t
ot de motor is afgezet.
● Schakel de elektronisch parkeerrem in
›››
pag. 197.
● Zet in geval van een automatische versnel-
lings
bak de keuzehendel in stand P.
● Zet de motor uit en haal uw voet van het
rempedaal
.
● Trek de sleutel uit het contact.
● Draai zo nodig het stuurwiel een klein beet-
je om de st
uurkolom te vergrendelen.
● Schakel op vlak terrein en hellingen de 1e
vers
nelling van de schakelbak, of de achter-
uitversnelling op hellingen in, en haal uw
voet van het koppelingspedaal.
● Let er op dat de andere inzittenden de wa-
gen v
erlaten, en let speciaal op kinderen.
● Neem bij het uitstappen alle autosleutels
mee.
● Sluit de wagen af.
Ook op st
eile hellingen
Draai voordat u de motor uitzet het stuurwiel
zodanig dat, als de geparkeerde wagen in beweging zou komen, de wagen tegen de
stoepr
and rolt.
● Draai de voorwielen op hellingen zodanig
dat
ze tegen de stoeprand drukken.
● Draai de voorwielen op hellingen zodanig
dat
ze naar het midden van de weg wijzen. ATTENTIE
De onderdelen van het uitlaatsysteem kun-
nen enorm heet w or
den. Dit kan brand of aan-
zienlijke schade veroorzaken.
● Parkeer de wagen zodanig dat geen enkel
onderdeel
van het uitlaatsysteem in contact
kan komen met brandbare materialen (zoals
hout, bladeren, droog gras of gemorste
brandstof). VOORZICHTIG
● Wee s
extra voorzichtig op plaatsen met een
verhoogde stoeprand of vaste afsluitingen.
Voorwerpen die uitsteken uit de grond kun-
nen de bumper en andere delen van de wagen
tijdens het manoeuvreren beschadigen. Stop
voordat de wielen de stoeprand of afsluiting
raken om schade te voorkomen.
● Let in het bijzonder op voor inritten, hellin-
gen, st
oepranden, enz. De onderste delen van
de wagen zoals bumpers, spoilers en elemen-
ten van het onderstel, alsook de motor en het
uitlaatsysteem, kunnen beschadigd raken
wanneer eroverheen wordt gereden. Informatie over de remmen
De nieuwe remblokken beschikken tijdens de
eer
s
te 200 tot 300 km (100 tot 200 mijl) nog
niet over hun maximale remcapaciteit. Ze
moeten eerst "ingereden" worden ››› . De
iets l ag
ere remkracht kunt u compenseren
door het rempedaal steviger in te drukken.
Als er tijdens het inrijden volledig geremd of
noodgeremd moet worden is de remweg lan-
ger dan wanneer de remblokken al zijn inge-
reden. Trap tijdens het inrijden de remmen
niet volledig in en vermijd situaties die veel
van de remmen eisen. Bijvoorbeeld als er
sprake is van druk verkeer.
De slijtage van de remblokken is sterk afhan-
kelijk van de gebruiksomstandigheden en de
rijstijl. Wanneer u geregeld in de stad, op kor-
te afstanden of zeer sportief rijdt, ga dan vak-
er dan er in het Onderhoudsprogramma ver-
meld staat naar een gespecialiseerde werk-
plaats om de dikte van de remblokken te la-
ten controleren.
Bij het rijden met natte remmen, zoals bijv.
na het rijden door water, bij heftige regenval
of na het wassen van de wagen, vermindert
de werking van de remmen vanwege vochtige
of (in de winter) bevroren remschijven. Bij ho-
ge snelheden moeten de remmen zo snel
mogelijk "drogen". U kunt dit bereiken door
198