Page 185 of 340

Airconditioning
Luchtroosters
Om de v
er
warming, afkoeling en ventilatie in
het interieur te garanderen, mogen de lucht-
roosters ››› afb. 196 A nooit volledig geslo-
t en w
or
den.
● Om de luchtroosters te openen en sluiten,
draait u het
kartelwieltje (inzet) in de gewen-
ste richting. Als het wieltje in de stand
staat, is het luchtrooster gesloten.
● De luchtrichting oriënteren met de hendel
van het
ventilatierooster.
Er zijn ook luchtroosters die niet versteld
kunnen worden; deze zijn te vinden in het in-
strumentenpaneel B , in de beenruimte en
ac ht
erin de w
agen. VOORZICHTIG
Zet nooit voedingsmiddelen, medicijnen of
andere v
oorwerpen die warmtegevoelig zijn
vóór de luchtroosters. De voedingsmiddelen,
medicijnen of andere voorwerpen die warmte-
gevoelig zijn kunnen beschadigd of onbruik-
baar raken als gevolg van de lucht die uit de
luchtroosters stroomt. Let op
De uit de luchtroosters komende lucht die
door het hel e int
erieur stroomt, verlaat de
wagen opnieuw door de ventilatiegleuven on-
der de achterruit. De gleuven mogen niet wor-
den afgedekt met stof of andere objecten. Luchtcirculatie
De luchtcirculatiefunctie voorkomt dat het in-
terieur g
ev
uld wordt met buitenlucht.
Bij zeer hoge buitentemperaturen moet de
handmatige instelling van de circulatiefunc-
tie kort geselecteerd worden om het interieur
sneller af te koelen.
Uit veiligheidsoverwegingen wordt de lucht-
circulatie uitgeschakeld zodra op knop
wordt gedrukt of de luchtverdeelknop op
wordt gezet ››› .
L uc
ht
circulatie handmatig aan- en uitzetten
op de airco (handbediende elektrische air-
conditioning)
Inschakelen: druk op knop tot het betref-
fende controlelampje gaat branden.
Uitzetten: druk op knop tot geen enkel
controlelampje meer gaat branden.
Luchtcirculatie handmatig aan- en uitzetten
op de airco (Climatronic)
Inschakelen: druk op knop tot het betref-
fende controlelampje gaat branden.
Uitzetten: druk op knop tot geen enkel
controlelampje meer gaat branden. Werking van de automatische circulatiefunc-
tie
In de stand
stroomt verse lucht in het in-
terieur van de wagen. Wanneer het systeem
een verhoogde concentratie aan schadelijke
stoffen in de buitenlucht vaststelt, wordt de
circulatiefunctie automatisch ingeschakeld.
Wanneer het verontreinigingsniveau opnieuw
een normaal peil bereikt, wordt de circulatie-
functie uitgeschakeld.
Het systeem is niet in staat om onaangena-
me geuren op te sporen.
Bij de volgende buitentemperaturen en -om-
standigheden worde luchtcirculatie niet auto-
matische ingeschakeld:
● Het koelsysteem is ingeschakeld (het con-
trol
elampje in de toets AC gaat branden) en
de om g
ev
ingstemperatuur is lager dan +3 °C
(+38 °F).
● Het koelsysteem en de ruitenwisser zijn uit-
ges
chakeld en de omgevingstemperatuur is
lager dan +10 °C (+50 °F).
● Het koelsysteem is uitgeschakeld en de
omgev
ingstemperatuur is lager dan +15 °C
(+59 °F). De ruitenwisser is uitgeschakeld.
Automatische circulatiefunctie in- en uit-
schakelen
Inschakelen: druk op knop tot het con-
trolelampje aan de rechterzijde gaat bran-
den. »
183
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 186 of 340

Bedienen
Uitzetten: druk op knop
t ot geen enkel
controlelampje meer gaat branden.
Automatische circulatiefunctie tijdelijk uit-
schakelen
● Druk eenmaal op de toets om tijdelijk
over t
e schakelen op de handmatige circula-
tiefunctie, indien buiten onaangename geu-
ren worden waargenomen. Het controlelamp-
je aan de linkerzijde gaat branden.
● Druk na meer dan twee seconden opnieuw
op de toets
om de automatische circula-
tiefunctie opnieuw in te schakelen. Het con-
trolelampje aan de rechterzijde gaat bran-
den. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Inleiding tot
thema op p ag. 180
in acht nemen.
● Wanneer het koelsysteem niet werkt en de
circ
ulatiefunctie aanstaat, kunnen de ruiten
snel aandampen en kan het zicht zo aanzien-
lijk beperkt worden.
● Schakel de circulatiefunctie uit wanneer u
deze niet nodig heef
t.VOORZICHTIG
In wagens met airconditioning mag niet ge-
rookt w
orden wanneer de luchtcirculatiefunc-
tie is ingeschakeld. De aangezogen rook kan
neerslaan op de verdamper van het koelsys-
teem en op het actieve koolpatroon van het stof- en pollenfilter, wat leidt tot een perma-
nente on
aan
gename geur. Let op
Climatronic: Wanneer de automatische rui-
t en w
issers-/sproeiers werken, wordt bij het
achteruit schakelen de circulatiefunctie inge-
schakeld om te vermijden dat de uitlaatgas-
sen het interieur binnenkomen. Interieurvoorverwarming* (ex-
tr
a
v
erwarming)
Inleiding tot thema De interieurvoorverwarming wordt gevoed
met
br
and
stof van de wagentank en kan zo-
wel gebruikt worden tijdens het rijden als
wanneer de wagen stilstaat. Selecteer in het
instrumentenpaneel de gewenste gebruiks-
wijze (verwarmen of ventileren ) ››› pag.
186.
In de winter kan de interieurvoorverwarming
gebruikt worden in de functie verwarmen
om de voorruit vrij te maken van ijs, damp en
sneeuw (indien het gaat om een dunne laag)
alvorens weg te rijden. ATTENTIE
De gassen van de interieurvoorverwarming
bevatt en o
.a. koolmonoxide, een giftige,
kleur- geurloze substantie. Koolmonoxide
kan tot bewusteloosheid leiden en dodelijk
zijn.
● Gebruik de interieurvoorverwarming nooit
in ges
loten of slecht geventileerde ruimtes.
● Programmeer de interieurvoorverwarming
nooit z
odanig dat deze in afgesloten of niet-
geventileerde ruimtes ingeschakeld wordt en
gaat werken. ATTENTIE
De onderdelen van het uitlaatsysteem van de
interieur v
oorverwarming worden zeer warm.
Hierdoor kan brand ontstaan.
● Parkeer de wagen zo dat geen enkel onder-
deel v
an het uitlaatsysteem in contact kan
komen met brandbare materialen (zoals
droog gras). VOORZICHTIG
Zet nooit voedingsmiddelen, medicijnen of
andere v
oorwerpen die warmtegevoelig zijn
vóór de luchtroosters. De voedingsmiddelen,
medicijnen of andere voorwerpen die warmte-
gevoelig zijn kunnen beschadigd of onbruik-
baar raken als gevolg van de lucht die uit de
luchtroosters stroomt. 184
Page 187 of 340

Airconditioning
Interieurvoorverwarming in- en uit-
s c
h
akelen
Interieurvoorverwarming inschakelen:
Handmatig, met de toets voor on-
middellijke inschakeling.›››
pag.
180
ONHandmatig, met de afstandsbedie-
ning.››› pag.
185
Automatisch, met de geprogram-
meerde en geactiveerde tijd van in-
schakeling.››› pag.
186
Interieurvoorverwarming uitschakelen:
Handmatig, met de toets voor on-
middellijke inschakeling van de air-
conditioning.›››
pag.
180
OFFHandmatig, met de afstandsbedie-
ning.››› pag.
185
Automatisch, na afloop van de ge-
programmeerde tijd.››› pag.
186
Automatisch, wanneer het controle-
lampje gaat branden (brandstofre-
serve).››› pag.
276
Automatisch, wanneer het accupeil
een zeer laag niveau bereikt.››› pag.
296 Bijzonderheden
Na uits
c
h
akeling blijft de interieurvoorver-
warming nog een tijdje werken om de over- blijvende brandstof in de interieurvoorver-
warming t
e verbranden. Daarnaast worden
de uitlaatgassen uit het systeem geleid.
Afstandsbediening Afb. 197
Interieurvoorverwarming: afstands-
bedienin g.
afb.
197Betekenis
ONInterieurvoorverwarming inschakelen.
OFFInterieurvoorverwarming uitschakelen.
AAntenne.
BControlelampje. Indien bij vergissing een knop van de af-
s
tand
sbediening wordt ingedrukt, kan de in-
terieurvoorverwarming onbedoeld ingescha-
keld worden. Dit kan ook gebeuren wanneer men zich buiten de actieradius bevindt of in-
dien het contr
olelampje knippert.
Controlelampje van de afstandsbediening
Het controlelampje van de afstandsbedie-
ning biedt de gebruiker allerhande informatie
met een enkele knop:
Controlelampje
van de accu afb.
197 BBetekenis
Brandt groen gedu-
rende een tweetal se-
conden.De interieurvoorverwarming is
ingeschakeld met de toets ON.
Brandt rood geduren-
de een tweetal secon-
den.De interieurvoorverwarming is
uitgeschakeld met de toets
OFF
.
Knippert traag groen
gedurende een twee-
tal seconden.Er is geen inschakelsignaal
ontvangen a)
.
Knippert snel groen
gedurende een twee-
tal seconden.
De interieurvoorverwarming is
geblokkeerd.
Mogelijke oorzaken: de brand-
stoftank is bijna leeg, de accu-
spanning is zeer laag of er is
een storing.
Knippert rood gedu-
rende een tweetal se-
conden.Er is geen uitschakelsignaal
ontvangen a)
.» 185
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 188 of 340

BedienenControlelampje
van de accu afb.
197
BBetekenis
Brandt oranje gedu-
rende een tweetal se-
conden, daarna groen
of rood.De batterij van de afstandsbe-
diening is bijna leeg. Het in-
schakel- resp. uitschakelsig-
naal werd echter ontvangen.
Brandt oranje gedu-
rende een tweetal se-
conden, daarna knip-
pert het groen of
rood.De batterij van de afstandsbe-
diening is bijna leeg. Het in-
schakel- resp. uitschakelsig-
naal werd niet ontvangen.
Knippert een vijftal
seconden oranje.De batterij van de afstandsbe-
diening is leeg. Het inschakel-
resp. uitschakelsignaal werd
niet ontvangen.
a)
Het is mogelijk dat de afstandsbediening het signaal ver-
stuurd door de ontvanger van de wagen niet ontvangt binnen
haar actieradius. In dat geval zal de afstandsbediening een fout-
melding versturen, zelfs al werd de interieurvoorverwarming in-
of uitgeschakeld. Kom daarna wat dichter bij de wagen en druk
opnieuw op de overeenkomstige toets van de afstandsbedie-
ning.
De batterij van de afstandsbediening vervan-
gen
Wanneer het controlelampje ›››
afb. 197 Bvan de afstandsbediening niet brandt bij het
drukk
en op de knop
, moet
de batterij ervan
binnenkort vervangen worden.
De batterij bevindt zich aan de achterzijde
van de afstandsbediening, onder een deksel.
Draai de gleuf naar links met een plat en niet-
scherp voorwerp (bijv. een muntstuk). De bat- terij moet vervangen worden door een nieuw
exemp
laar van hetzelfde type, die geplaatst
wordt volgens de polariteit ››› .
B er
eik
D
e ontvanger zit in het interieur van de wa-
gen. De actieradius van de afstandsbedie-
ning bedraagt enkele honderden meters met
nieuwe batterijen. Door obstakels tussen de
afstandsbediening en de wagen, slechte
weersomstandigheden en leeg rakende bat-
terijen kan het bereik (aanzienlijk) minder
worden.
Het optimale bereik wordt verkregen door de
afstandsbediening verticaal te houden, met
de antenne ››› afb. 197 A naar boven. Bedek
de ant enne d
aarb
ij niet met de vingers of
handpalm.
Tussen de afstandsbediening en de wagen
moet zich een minimale afstand van 2 meter
bevinden. VOORZICHTIG
● De r a
diografische afstandsbediening bevat
elektronische onderdelen. Daarom moet de
afstandsbediening beschermd worden tegen
vocht, hevige schokken en direct zonlicht.
● Het gebruik van ongeschikte batterijen kan
de afst
andsbediening beschadigen. Vervang
daarom de lege batterij altijd door een nieu-
we van dezelfde spanning en afmetingen, en
met dezelfde kenmerken. Milieu-aanwijzing
● Le g
e batterijen moeten worden ingeleverd
met het oog op de milieubescherming.
● De batterij van de afstandsbediening kan
perch
loraat bevatten. Leef de wettelijke bepa-
lingen voor hun verwijdering na. Interieurvoorverwarming programme-
ren
De verwarming of ventilatie van het interieur
k
an
v
oor een bepaalde periode geprogram-
meerd worden.
Voor het programmeren moet in het menu
Interieurvoorverwarming - dag van
de week gecontroleerd worden dat de dag
juist ingesteld is ››› .
M enu Interieurvoorverwarming
opr
oe-
pen in het
instrumentenpaneel
● In het hoofdmenu, selecteert u het subme-
nu Interieurvoorverwarming en drukt u
op de toets OK op de ruitenwisserhendel.
● OF: druk verschillende malen op de pijltoet-
sen of
van het multifunctiestuurwiel tot
het menu
Interieurvoorverwarming v
er
-
schijnt.
186
Page 189 of 340

AirconditioningMenuoptiesBeschrijving
Inschake-
len
Uitschake-
len
Instellen of en wanneer u wenst dat de
interieurvoorverwarming automatisch
ingeschakeld wordt. Selecteer daar-
voor een timer:
– De timer verschijnt aangeduid met
een
.
– Er kan telkens maar één timer gese-
lecteerd worden. Indien een timer ge-
selecteerd werd, verschijnt op het dis-
play Programm. ON . Indien geen en-
kele timer geselecteerd werd, wordt op
het display van het instrumentenpa-
neel Programm. OFF weergegeven.
– Om de reeds geprogrammeerde ti-
mer te wijzigen, kiest u een andere ti-
mer of selecteert u de optie Uitscha-
kelen .
Timer 1
Timer 2
Timer 3
Drie verschillende timers instellen
(uu.mm), die daarna geselecteerd kun-
nen worden in de optie Inschake-
len. Indien u de interieurvoorverwar-
ming slechts één bepaalde dag van de
week wenst in te schakelen, moet u de
dag van de week en het uur van in-
schakeling selecteren.
TijdsduurDe werkingsduur kan variëren tussen
10 en 60 minuten en kan ingesteld
worden met intervallen van 5 minuten.
Werkwijze
Bij het inschakelen van de interieur-
voorverwarming instellen of het interi-
eur verwarmd of geventileerd moet
worden.
DagDe dag van de huidige week instellen.
MenuoptiesBeschrijving
Afstelling in produc-
tieDe vooraf ingestelde waarden in pro-
ductie voor de functies van dit menu
worden opnieuw ingesteld.
TerugEr wordt teruggekeerd naar het hoofd-
menu. De programmering verifiëren
Indien de timer
geactiv
eerd is, zal na het
uitschakelen van het contact het controle-
lampje van de toets voor onmiddellijke in-
schakeling gedurende een 10-tal secon-
den b lij
v
en branden. ATTENTIE
Programmeer de interieurvoorverwarming
nooit z
odanig dat deze in afgesloten of niet-
geventileerde ruimtes ingeschakeld wordt en
gaat werken. De gassen van de interieurvoor-
verwarming bevatten o.a. koolmonoxide, een
giftige, kleur- geurloze substantie. Koolmo-
noxide kan tot bewusteloosheid leiden en do-
delijk zijn. Gebruiksaanwijzingen
Het uitlaatsysteem van de interieurvoorver-
w
armin
g, d
at zich onder de wagen bevindt,
mag niet geblokkeerd of verstopt zijn door
sneeuw, modder of andere voorwerpen. De
uitlaatgassen moeten ongehinderd kunnen worden afgevoerd. De uitlaatgassen die ont-
staan w
anneer de interieurvoorverwarming
werkt, worden afgevoerd via een uitlaatpijp,
die aan de onderzijde van de wagen is aan-
gebracht.
Bij de verwarming van het interieur, wordt de
warme lucht eerst naar de voorruit geleid, af-
hankelijk van de omgevingstemperatuur, en
daarna naar de rest van het interieur via de
luchtroosters. Indien de luchtroosters bij-
voorbeeld gericht zijn naar de ruiten, kan dit
de wijze van luchtverdeling beïnvloeden.
Naargelang de buitentemperatuur, kan de
temperatuur waarmee de interieurvoorver-
warming het interieur verwarmt iets hoger
zijn indien voor het inschakelen van de ver-
warming de temperatuurregelaar van de ver-
warming of airconditioning op de maximale
stand was ingesteld.
Naargelang de motor kunnen wagens met in-
terieurvoorverwarming uitgerust zijn met een
tweede accu in de bagageruimte, die de inte-
rieurvoorverwarming van stroom voorziet.
In welke gevallen wordt de interieurvoorver-
warming niet geactiveerd?
● De interieurvoorverwarming heeft ongeveer
evenv
eel stroom nodig als het dimlicht. In-
dien het accupeil zeer laag is, wordt de interi-
eurvoorverwarming automatisch uitgescha-
keld of zelfs niet geactiveerd. Op die manier »
187
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 190 of 340

Bedienen
worden problemen bij het starten van de mo-
t or
v
ermeden.
● De verwarming wordt telkens voor een en-
kele k
eer ingeschakeld. Daarnaast moet ook
de timer opnieuw geactiveerd worden telkens
men die wenst te gebruiken. Let op
● Tijdens de w
erking van de interieurvoorver-
warming zijn geluiden te horen.
● Bij hoge luchtvochtigheid en lage buiten-
temperat
uren, is het mogelijk dat het verwar-
mingssysteem condenswater afkomstig van
de interieurvoorverwarming verdampt. In dat
geval kan damp uit de onderzijde van de wa-
gen komen. Dit is geen storing van de wagen!
● Indien de interieurvoorverwarming ver-
schi
llende malen en gedurende langere tijd
gebruikt wordt, kan dit de accu van de wagen
ontladen. Om de accu opnieuw te laden, dient
u een lang traject af te leggen met de wagen.
Als algemene regel geldt: rijd even lang als
de tijd dat de accu gefunctioneerd heeft. Rijden
B
e
s
turing
Inleiding tot thema De stuurbekrachtiging is niet hydraulisch
maar el
ektr
omechanisch. Het voordeel van
deze stuurbekrachtiging is dat er geen hy-
draulische bussen, hydraulische olie, filters
en andere onderdelen nodig zijn. Het elektro-
mechanische systeem bespaart brandstof.
Terwijl in een hydraulisch systeem de olie-
druk in het systeem constant moet blijven, is
bij elektromechanische stuurbekrachtiging
alleen energie voor het draaien van het stuur-
wiel nodig.
In wagens met een elektromechanische
stuurinrichting wordt de stuurbekrachtiging
automatisch aan de rijsnelheid en de draai-
hoek van het stuur en de wielen aangepast.
De elektromechanische stuurinrichting werkt
alleen bij draaiende motor. ATTENTIE
Als de stuurbekrachtiging niet werkt, moet
bij het s
turen veel meer kracht worden uitge-
oefend en is de wagen moeilijker te besturen.
● De stuurbekrachtiging werkt alleen bij
draaiende motor
.
● Laat de wagen nooit met uitgeschakelde
motor uitro
llen. ●
Trek
de sleutel nooit uit het contactslot zo-
lang de wagen nog in beweging is. De stuur-
inrichting kan vergrendeld raken en het
stuurwiel kan niet meer worden gedraaid. Waarschuwings- en controlelampjes
Gaat rood branden
Elektromechanische
stuurbekrachtiging
defect.De stuurinrichting moet onmid-
dellijk door een gespecialiseer-
de werkplaats worden nageke-
ken.
Gaat geel branden
Verminderde werk-
ing van elektrome-
chanische stuurin-
richting.De stuurinrichting moet onmid-
dellijk door een gespecialiseer-
de werkplaats worden nageke-
ken.
Als na het opnieuw starten van
de motor en het rijden van een
korte afstand het gele waarschu-
wingslampje niet meer gaat
branden, hoeft u
geen contact
op te nemen met een gespeciali-
seerde werkplaats.
De wagenaccu was
losgemaakt en is
opnieuw vastge-
maakt.Rijd een korte afstand met een
snelheid van ongeveer 15-20
km/u (9-12 mph). 188
Page 191 of 340

Rijden
Gaat rood knipperen
Storing in elektroni-
sche vergrendeling
van stuurkolom.
Niet verder rijden!
Roep de hulp van specialisten in.
Knippert geel
Vastgeklemde stuur-
kolom.Draai het stuurwiel zacht heen
en weer.
Stuurkolom niet
ontgrendeld of ver-
grendeld.Trek de contactsleutel uit het
contactslot en schakel het con-
tact opnieuw in. Bovendien moe-
ten de aanwijzingen op het dis-
play in het instrumentenpaneel
worden opgevolgd.
Rijd niet verder als
de stuurko-
lom geblokkeerd blijft nadat het
contact is ingeschakeld. Roep de
hulp van vakmensen in. Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Controle- en
waar s
chuwingslampjes op pag. 108 in acht
nemen. Informatie over de stuurkolom
Stuurkolom elektronisch vergrendelen
Wag
en
s met Keyless Access: de stuurkolom
wordt vergrendeld als het bestuurdersportier
wordt geopend terwijl het contact is uitge-
schakeld. Hiertoe moet de wagen zijn stilge-
zet en in geval van een automatische versnel-
lingsbak moet de keuzehendel in stand P zijn
gezet.
Als u eerst het bestuurdersportier en vervol-
gens het contact uitschakelt, wordt de elek-
tronische stuurkolomvergrendeling via het
contactslot of de in de portiergreep geïnte-
greerde sensor geactiveerd.
Stuurkolom mechanisch vergrendelen
Om pogingen tot diefstal van de wagen te
voorkomen, wordt aangeraden de stuurko-
lom vóór het uitstappen, te vergrendelen.
Stuurkolom vergren-
delenStuurkolom ontgren-
delen
Inparkeren ››› pag. 194.Draai het stuurwiel licht
om de stuurkolomvergren-
deling op te heffen.
De contactsleutel uit het
contactslot trekken.Sleutel in contactslot ste-
ken.
Draai het stuurwiel licht
tot u hoort dat de stuurko-
lom vergrendeld wordt.Houd het stuurwiel in deze
stand en schakel het con-
tact in. Elektromechanische besturing
In w
ag
en
s met een elektromechanische
stuurinrichting wordt de stuurbekrachtiging
automatisch aan de rijsnelheid en de draai-
hoek van het stuur en de wielen aangepast.
De elektromechanische stuurinrichting werkt
alleen bij draaiende motor.
Bij geheel of gedeeltelijk uitgevallen stuurbe-
krachtiging moet u er rekening mee houden
dat u voor het sturen aanzienlijk meer kracht
nodig heeft dan gewoonlijk.
Tegensturingssysteem
Het tegensturingssysteem helpt de bestuur-
der in gevaarlijke situaties. Hiertoe helpen
extra krachten in de stuurinrichting de be-
stuurder bij het tegensturen. ATTENTIE
Het tegensturingssysteem en de ESC helpen
de bes t
uurder de wagen te besturen in ge-
vaarlijke situaties. In alle situaties is het de
bestuurder die de wagen moet besturen. Het
tegensturingssysteem bestuurt de wagen
niet. 189
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 192 of 340

Bedienen
Motor starten en stoppen In l
eidin
g tot themaIndicatie wegrijblokkering
Al
s
u een niet-passende sleutel gebruikt of
als er een systeemstoring optreedt, wordt
of Wegrijblokkering actief in het
instrumentenpaneel weergegeven. De motor
kan niet worden gestart.
Duwen of slepen
De wagen kan om technische redenen door
aanslepen niet worden geduwd of gestart.
Probeer in plaats hiervan de wagen met be-
hulp van startkabels te starten. ATTENTIE
Als u de motor tijdens het rijden uitzet, is de
wag en moei
lijker te stoppen; u kunt dan de
controle over de wagen verliezen en een ern-
stig ongeval veroorzaken.
● De remhulpsystemen, de stuurbekrachti-
ging, het airb
agsysteem, de veiligheidsgor-
dels en bepaalde veiligheidsvoorzieningen
zijn alleen actief als de motor draait.
● Zet de motor alleen uit wanneer de wagen
stil
staat. ATTENTIE
Als de motor draait of als de motor wordt
aang ez
et, neemt het risico op ernstige ver-
wondingen af.
● Start de motor nooit of laat de motor nooit
draaien in een ong
eventileerde of gesloten
ruimte. De uitlaatgassen van de motor bevat-
ten onder andere koolmonoxide, een giftige,
kleurloze en geurloze substantie. Koolmono-
xide kan tot bewusteloosheid leiden en dode-
lijk zijn.
● Laat uw wagen nooit met draaiende motor
onbeheerd acht
er. De wagen kan plotseling
gaan rijden of er kan onverwachts iets gebeu-
ren waardoor schade of ernstig letsel kan
ontstaan.
● Gebruik nooit sprays voor het koud starten.
Spra
ys voor koud starten kunnen ontploffen
of een plotselinge toerentalverhoging van de
motor veroorzaken. ATTENTIE
De onderdelen van het uitlaatsysteem kun-
nen enorm heet w or
den. Dit kan brand of aan-
zienlijke schade veroorzaken.
● Parkeer de wagen zo dat geen enkel onder-
deel v
an het uitlaatsysteem in contact kan
komen met brandbare materialen (zoals hout,
bladeren, droog gras, gemorste brandstof
enz.).
● Breng nooit een bodembeschermingslaag
of corr
osiewerend middel op uitlaten, kataly-
satoren, hitteschilden of dieselroetfilter aan. Contactslot
Afb. 198
Standen van de autosleutel. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 23
Autosleutels
››› afb. 198
Zonder autosleutel in contactslot: de stuurkolom-
vergrendeling kan geactiveerd zijn.
1Contact uitgeschakeld, alle elektrische verbruikers
uitgeschakeld. U kunt de autosleutel uit het con-
tactslot trekken.
2Contact is ingeschakeld. Voorverwarmen van de
dieselmotor. U kunt de stuurkolomvergrendeling
ontgrendelen.
3De motor van de wagen starten. Laat de autosleu-
tel los wanneer de motor gestart is. De sleutel
keert na het loslaten terug naar de stand 2
.190