Page 201 of 340

Rijden
herhaaldelijk zachtjes te remmen. Let er hier-
b ij op d
at
u achterop rijdende wagens en an-
dere verkeersdeelnemers niet in gevaar
brengt ››› .
A l
s
er zich op de remschijven en remblokken
een zoutlaag bevindt, neemt de remwerking
af en is de remweg langer. Als u lange tijd
zonder te remmen op wegen waarop zout ge-
strooid is, hebt gereden, moet u voorzichtig
enkele keren remmen om de zoutlaag van de
remmen te verwijderen ››› .
A l
s
u de wagen lange tijd parkeert of weinig
gebruikt, of de remmen weinig gebruikt, kan
er op de remschijven roest ontstaan en kan
zich op de remblokken vuil ophopen. Bij een
gering of geen gebruik van het remsysteem
én bij roestaanslag adviseert SEAT om bij een
hogere snelheid verschillende keren stevig te
remmen, zodat de remschijven en remblok-
ken worden gereinigd. Let er hierbij op dat u
achterop rijdende wagens en andere ver-
keersdeelnemers niet in gevaar brengt ››› .
St orin
g
en in remsysteem
Als u moet remmen en opmerkt dat de wagen
niet normaal reageert (de remweg neemt
plotseling toe), is het mogelijk dat er een sto-
ring in het remcircuit is opgetreden. Het
waarschuwingslampje gaat branden en in
dit geval wordt er een tekstbericht weergege-
ven. Neem contact op met een gespeciali-
seerde werkplaats om de storing te verhel-
pen. Rijd op weg daarnaartoe met lage snel- heid en houd rekening met langere remwe-
gen en hoger
e pedaalkrachten.
Rembekrachtiger
De rembekrachtiger werkt alleen als de motor
draait en versterkt de druk die de bestuurder
met het rempedaal bewerkstelligt.
Als de rembekrachtiger niet werkt of de wa-
gen gesleept moet worden, moet u het rem-
pedaal krachtiger intrappen omdat de rem-
weg groter wordt als de rembekrachtiger niet
werkt ››› .
ATTENTIE
Nieuwe remblokken remmen in het begin niet
optimaa l
.
● De nieuwe remblokken beschikken tijdens
de eerst
e 320 km (200 mijl) nog niet over hun
maximale remcapaciteit. Ze moeten eerst "in-
gereden" worden. U kunt de mindere remca-
paciteit vergroten door het rempedaal krach-
tiger in te trappen.
● Om te voorkomen dat u de controle over uw
wagen
verliest en daardoor ernstige ongeval-
len kunt veroorzaken, moet u de voorzorgs-
maatregelen met betrekking tot het gebruik
van nieuwe remblokken in acht nemen.
● Neem tijdens het inrijden van de nieuwe
remblokk
en een veilige afstand tot andere
wagens in acht en vermijd situaties waarin u
veel van de remmen moet eisen. ATTENTIE
Als de remmen heet worden, remmen ze min-
der goed en neemt de r
emweg toe.
● Tijdens het rijden op hellingen worden de
remmen met n
ame overbelast en worden ze
snel heet.
● Verlaag de snelheid of schakel terug voor
lang
e en steile hellingen. Op deze wijze
maakt u gebruikt van de remmende werking
van de motor en belast u het remsysteem
minder.
● Voorspoilers die niet af fabriek gemonteerd
zijn of die be
schadigd zijn, kunnen ertoe lei-
den dat er minder lucht bij de remmen komt
en dat de remmen oververhit raken. ATTENTIE
Als de remmen nat of koud zijn of als er een
zoutl aag op de r
emblokken zit, dan remt de
wagen later en neemt de remweg toe.
● Probeer de remmen voorzichtig uit.
● Droog de remmen altijd en verwijder ijs en
zout door
zacht enkele keren te remmen als
het weer, het wegdek en het verkeer dat toe-
laten. ATTENTIE
Als u zonder rembekrachtiger rijdt, neem de
rem w
eg aanzienlijk toe, wat ernstige onge-
vallen tot gevolg kan hebben.
● Laat de wagen nooit vooruit rijden terwijl
de motor uits
taat. » 199
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 202 of 340

Bedienen
●
Als
de rembekrachtiger niet werkt of de wa-
gen gesleept moet worden, moet u het rem-
pedaal krachtiger intrappen omdat de rem-
weg groter wordt als de rembekrachtiger niet
werkt. VOORZICHTIG
● Laat de r emmen nooit
"aanlopen" door het
rempedaal langdurig licht in te trappen als u
niet echt hoeft te remmen. Als u het rempe-
daal constant intrapt, worden de remmen
heet. Hierdoor kan het remvermogen aan-
zienlijk verminderen, de remweg toenemen of
het remsysteem helemaal beschadigd raken.
● Verlaag de snelheid of schakel terug voor
lang
e en steile hellingen. Op deze wijze
maakt u gebruikt van de remmende werking
van de motor en belast u het remsysteem
minder. Als u dit niet doet, kunnen de rem-
men te heet worden en niet meer goed wer-
ken. Gebruik de remmen alleen wanneer u
snelheid wilt minderen of om de wagen stil te
zetten. Let op
Als u de voorste remblokken laat controleren,
maak d
an van de gelegenheid gebruik door
tegelijkertijd de achterste remblokken te la-
ten controleren. U kunt de dikte van de rem-
blokken regelmatig visueel controleren via de
openingen in de wielen of via de onderkant
van de wagen. Bouw indien nodig de wielen
uit om de remblokken goed te kunnen contro- leren. SEAT raadt u aan de Technische Dienst
te r
aa
dplegen. Schakelen
Inl eidin
g tot thema Wanneer de achteruitversnelling en het con-
tact
in
geschakeld zijn, gebeurt het volgende:
● Achteruitrijverlichting gaat branden.
● Als u achteruitrijdt, schakelt de airconditio-
ning aut om
atisch over op de luchtcirculatie-
modus.
● De achterruitwisser wordt ingeschakeld
wanneer de ruiten
wisser aangestuurd is.
● De parkeerhulp, het optische parkeersys-
teem en de acht
eruitrijcamera worden ook in-
geschakeld. ATTENTIE
Snel accelereren kan leiden tot aandrijvings-
verlie s
en slippen van wagen, met name op
een glad wegdek. U kunt hierdoor de controle
over de wagen verliezen wat kan leiden tot
een ongeval of tot aanzienlijke schade.
● Gebruik alleen de kickdown of accelereer
all
een snel als het zicht optimaal is en het
weer, het wegdek en het verkeer het toelaten. ATTENTIE
Laat de rem nooit te lang "schuren" en trap
het r emped
aal niet vaak en langdurig in. Re-
gelmatig remmen verhit de remmen. Hierdoor
kan het remvermogen aanzienlijk verminde-
ren, de remweg toenemen of het remsysteem
helemaal beschadigd raken. Controle- en waarschuwingslampjes
Gaat rood branden
Rempedaal niet in-
getrapt!Rempedaal helemaal intrappen.
Gaat groen branden
Rempedaal niet in-
getrapt.Om een rijstand te selecteren,
moet u het rempedaal intrappen.
Zie ook "Elektronische parkeer-
rem"
››› pag. 194.
Knippert groen
De vergrendelings-
knop op de keuze-
hendel is niet vast-
geklikt. De wagen
gaat niet rijden.
Zet de keuzehendelvergrende-
ling vast
››› pag. 202. Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
200
Page 203 of 340

Rijden
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den g aan de l
amp
jes uit.ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Controle- en
waar s
chuwingslampjes op pag. 108 in acht
nemen. Handgeschakelde versnellingsbak
Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 34
In sommige landen moet het koppelingspe-
daal helemaal worden ingetrapt om de motor
te kunnen starten.
Achteruitversnelling inschakelen
Kies de achteruit uitsluitend als de wagen
stilstaat. ATTENTIE
De wagen wordt bij draaiende motor direct in
bewe gin
g gezet zodra u een versnelling in-
schakelt en het koppelingspedaal loslaat. Dit
gebeurt ook wanneer de elektronische par-
keerrem ingeschakeld is.
● Schakel de achteruitversnelling nooit in als
de wagen doorr
olt. VOORZICHTIG
Houd rekening met het volgende om schade
en v oor
tijdige slijtage te voorkomen:
● Laat onder het rijden uw hand niet op de
vers
nellingshendel rusten. De druk van de
hand wordt nl. naar de schakelgaffels overge-
bracht.
● Zorg ervoor dat de wagen volledig stilstaat
voord
at u de achteruitversnelling inschakelt.
● Om te schakelen moet u het koppelingspe-
daal
helemaal intrappen.
● Houd uw wagen niet met draaiende motor
en "slippende" k
oppeling in stilstand op hel-
lingen. Automatische versnellingsbak*
Afb. 202
keuzehendel van de automatische
v er
s
nellingsbak met vergrendelingsknop
(pijl). Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 34
Op de keuzehendel bevindt zich een vergren-
delknop. Trap bij het schakelen van de keu-
zehendel van de stand P naar een ingescha-
kelde rijstand het rempedaal in en druk de
keuzehendelvergrendeling in aan de voorzij-
de van de keuzehendel in pijlrichting ››› afb.
202. Om de keuzehendel van de stand N in
de stand D of R te zetten, drukt u eerst het
rempedaal in en houd u het rempedaal inge-
drukt.
Wanneer het contact is ingeschakeld, wordt
op het display van het instrumentenpaneel
de huidige stand van de keuzehendel weer-
gegeven.
- Parkeervergrendeling
De aangedreven wielen zijn mechanisch ge-
blokkeerd.
Enkel schakelen wanneer de wagen stilstaat.
Om de stand van de keuzehendel te wijzigen,
trapt u het rempedaal in en schakelt u het
contact in.
- Achteruitversnelling
De achteruitversnelling is ingeschakeld.
Enkel kiezen wanneer de wagen stilstaat. An-
ders kunnen er zich ernstige storingen voor-
doen. »
201
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 204 of 340

Bedienen
- Neutr ale stand
D e tr
ansmissie bevindt zich in de neutrale
stand. Er wordt geen enkele beweging over-
gebracht op de wielen en de motor werkt niet
als rem.
- Stand voor vooruitrijden (normaal pro-
gramma)
De versnelling wordt automatisch geschakeld
(zowel op- als terugschakelen). Dit is afhan-
kelijk van de motorbelasting, uw eigen rijstijl
en de snelheid.
- Stand voor vooruitrijden (sportprogram-
ma)
Het schakelen naar een hogere versnelling
wordt automatisch vertraagd en het schake-
len wordt anticiperend vermindert met be-
trekking tot de rijstanden D om maximaal van
het motorvermogen te profiteren. Dit is af-
hankelijk van de motorbelasting, uw eigen
rijstijl en de snelheid.
Keuzehendelvergrendeling
De vergrendeling van de keuzehendel voor-
komt dat, wanneer deze in de stand P of N
staat, per ongeluk een rijstand wordt inge-
schakeld en de wagen in beweging komt.
Om de keuzehendelvergrendeling op te hef-
fen drukt u terwijl het contact is ingeschakeld
het rempedaal in en houd u het rempedaal ingetrapt. Druk tegelijkertijd de keuzehendel-
vergr
endeling in.
Bij snel schakelen via stand N (bijvoorbeeld
van R naar D) wordt de keuzehendel niet ver-
grendeld. Hierdoor wordt bijvoorbeeld het
"losschommelen" bij vastgereden wagen mo-
gelijk. Als de hendel bij niet-ingetrapt rempe-
daal en bij een snelheid van minder dan 5
km/u (3 mph) langer dan ongeveer één se-
conde in stand N staat, wordt de keuzehen-
del vergrendeld.
In uitzonderlijke omstandigheden kan het
gebeuren dat de vergrendeling van de selec-
tiehendel niet ineenklikt bij wagens met au-
tomatische DSG ®
-versnellingsbak. In dit ge-
val wordt de transmissie vergrendeld om te
voorkomen dat de wagen onbedoeld in be-
weging wordt gezet. Het groene controle-
lampje knippert en daarnaast wordt een
informatieve tekst weergegeven. Ga als volgt
te werk om de keuzehendelvergrendeling
vast te zetten:
● Trap de rem in en laat de rem opnieuw los. ATTENTIE
Als u de keuzehendel in een onjuiste stand
zet, k u
nt u de controle over de auto verliezen
en een ernstig ongeval veroorzaken.
● Trap het gaspedaal nooit in als u een rijst-
and sch
akelt. ●
Bij draaiende mot or en in
geschakelde rijst-
and wordt de wagen zodra het rempedaal
wordt losgelaten in beweging gezet.
● Schakel tijdens het rijden nooit de achter-
uitver
snelling in of activeer nooit de parkeer-
vergrendeling. ATTENTIE
Onbedoelde bewegingen van de wagen kun-
nen ern stig l
etsel veroorzaken.
● Laat als bestuurder uw auto nooit achter
met draaiende mot
or en ingeschakelde rijst-
and. Als u uw wagen met draaiende motor
moet verlaten, schakel dan de elektronische
parkeerrem in en zet de keuzehendel in de
stand P.
● Trap met draaiende motor en geselecteerde
rijst
and D, S of R het rempedaal in om de wa-
gen in stilstand te houden. De transmissie
wordt niet helemaal onderbroken, ook niet
als de motor stationair draait, en de wagen
"blijft doorrollen".
● Schakel nooit de rijstand R of P in als de
wagen in bew
eging is.
● Laat uw wagen nooit met de keuzehendel in
de stand N onbeheer
d achter. De wagen rolt
zelfstandig naar beneden ongeacht of de mo-
tor draait of niet. 202
Page 205 of 340

Rijden
VOORZICHTIG
Als de wagen is gestopt, de elektronische
park eerr
em niet is ingeschakeld en het rem-
pedaal wordt losgelaten in de stand P, is het
mogelijk dat de wagen enkele centimeters
naar voren of achteren wordt bewogen. Let op
Als tijdens het rijden de keuzehendel per on-
geluk in de s
tand N wordt gezet, haal dan uw
voet van het gaspedaal. Wacht tot de motor
stationair draait voordat u een rijstand selec-
teert. Schakelen met Tiptronic*
Afb. 203
Keuzehendel in Tiptronic-stand (wa-
g en s
met stuurwiel aan linkerzijde). In wa-
gens met het stuurwiel aan de rechterzijde zit
alles in spiegelbeeld. Afb. 204
Stuurwiel met twee hendels voor de
Tiptronic . In wagens met een automatische versnel-
lin
g
s
bak kunt u met het Tiptronic-systeem
handmatig schakelen. Als u het Tiptronic-pro-
gramma selecteert, wordt de momenteel ge-
kozen rijdstand aangehouden. Dit is mogelijk
als het systeem niet automatisch van rijstand
verandert vanwege de verkeerssituatie van
dat moment.
Bediening van Tiptronic met keuzehendel
● Druk de keuzehendel in stand D naar rec
hts
naar de Tiptronic-schakelweg ››› in Auto-
m ati
s
che versnellingsbak* op pag. 202.
● Druk de keuzehendel naar voren + of naar
ac ht
er
en – om op of terug te schakelen
› ›
›
afb. 203.
Bediening van Tiptronic met hendels ● Bedien in de rijstand D of S de hendel
s van
het stuurwiel ››› afb. 204. ●
Trek
de rechterhendel +
› ››
afb
. 204 naar
het
stuurwiel om op te schakelen.
● Trek de linkerhendel –
› ››
afb
. 204 naar het
s
tuurwiel om terug te schakelen.
Als de hendels een tijd lang niet bediend
worden, wordt de Tiptronic-modus verlaten. VOORZICHTIG
● Bij het ac c
elereren schakelt de versnel-
lingsbak automatisch naar de volgende rijst-
and kort vóór het bereiken van het maximaal
toegestane motortoerental.
● Als u handmatig terugschakelt, wordt de
rijst
and alleen gewijzigd wanneer de motor
het maximum motortoerental niet meer kan
overschrijden. Rijden met automatische versnel-
lin
g
s
bak De vooruitversnellingen worden automatisch
op- en t
erug
g
eschakeld.
Hellingen afrijden
Hoe steiler de helling is, des te lager moet u
de versnelling kiezen. De lagere versnellin-
gen vergroten de remwerking van de motor.
Rijd nooit hellingen af met de keuzehendel in
de neutrale stand N. ● Ga langzamer rijden. »
203
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 206 of 340

Bedienen
● Druk de k
euz
ehendel in stand D naar rechts
naar de Tiptronic-schakelweg ››› pag. 203.
● Trek de keuzehendel een beetje naar ach-
teren om t
erug te schakelen.
● OF: schakel terug met de hendels op het
st
uurwiel ››› afb. 204 ››› pag. 203.
Noodprogramma
Als alle standen van de keuzehendel in het
display van het instrumentenpaneel met een
heldere achtergrond worden weergegeven,
betekent dit dat er een storing in het systeem
is opgetreden. De automatische versnellings-
bak werkt in de noodprogrammamodus. Met
het noodprogramma kan nog steeds met de
auto gereden worden, maar dan wel met een
lagere snelheid en niet meer in alle rijstan-
den.
In het geval van het DSG ®
-versnellingsbak
met tweevoudige koppeling betekent dit in
sommige gevallen dat de achteruitrijversnel-
ling niet kan worden ingeschakeld . Neem on-
middellijk contact op met een gespecialiseer-
de werkplaats om de versnellingsbak te laten
nakijken.
Overbelastingbescherming van automati-
sche versnellingsbak met 6 versnellingen
DSG ®
Wanneer de koppeling overbelast wordt, be-
gint de wagen schakelrukken te geven en de
indicator van de stand van de keuzehendel begint te knipperen. Om de koppeling niet te
besc
hadigen, onderbreekt de koppeling de
krachtoverbrenging tussen de motor en de
versnellingsbak. Er is geen aandrijving meer
en er kan niet meer worden geaccelereerd.
Als de koppeling door de overbelasting auto-
matisch wordt geopend, trap dan het rempe-
daal in. Wacht even voordat u weer verder
gaat rijden.
Kickdown
Met de kickdown kan met de keuzehendel in
de standen D, S of in de stand Tiptronic-
stand maximaal geaccelereerd worden.
Als het gaspedaal helemaal wordt ingetrapt,
schakelt de automatische transmissie afhan-
kelijk van rijsnelheid en motortoerental naar
een lagere versnelling terug. Op deze wijze
profiteert u maximaal van de acceleratie van
de wagen ››› .
Bij in g
etr
apt gaspedaal schakelt de automa-
tische transmissie pas op naar de volgende
versnelling zodra het voorgeschreven maxi-
male motortoerental wordt bereikt.
Launch-control-programma
Het launch-control-programma maakt een
maximale acceleratie mogelijk.
● ASR uitschakelen ›››
pag. 194.
● Met uw linkervoet het rempedaal intrappen
en ing etr
apt houden. ●
Zet de k
euzehendel in de stand S of in de
Tiptronic-stand.
● Trap met de rechtervoet het gaspedaal in
tot on
geveer een motortoerental van 3.200
tpm bereikt is.
● Haal uw linkervoet van het rempedaal ›››
.
D e w
ag
en gaat rijden met de maximale acce-
leratie.
● Schakel na het accelereren de ASR opnieuw
in! ATTENTIE
Snel accelereren kan leiden tot aandrijvings-
verlie s
en slippen van wagen, met name op
een glad wegdek. U kunt hierdoor de controle
over de wagen verliezen wat kan leiden tot
een ongeval of tot aanzienlijke schade.
● Gebruik de kickdown of snelle acceleratie
all
een als het klimaat, het wegdek en het ver-
keer het toelaten. Breng met uw rijstijl en tij-
dens het accelereren geen andere weggebrui-
kers in gevaar.
● Houd er rekening mee dat de aandrijfwielen
en de wagen k
unnen slippen als de ASR uit-
geschakeld is, met name op glad wegdek.
● Schakel na het accelereren de ASR opnieuw
in. VOORZICHTIG
● Als
u op een helling stopt met een inge-
schakelde rijstand, probeer dan niet te voor-
komen dat de auto naar achteren rijdt door 204
Page 207 of 340

Rijden
het gaspedaal in te trappen. Hierdoor kan de
autom
ati
sche transmissie worden oververhit
en beschadigd.
● Zet de wagen nooit met de keuzehendel in
de stand N in bew
eging, met name als de mo-
tor uit staat. De automatische versnellings-
bak wordt in dit geval namelijk niet gesmeerd
en kan zo beschadigd raken. Indicatie van aanbevolen versnelling
Op het display van het instrumentenpaneel
v
an sommig
e w
agens wordt onder het rijden
de aanbevolen versnelling aangeduid om het
brandstofverbruik te verminderen:
IndicatieBetekenis
Optimaal rijden.
Aanbeveling tot opschakelen.
Aanbeveling tot terugschakelen.
Informatie over "reinigen" van roetfilter
Het
r
e
gelapparaat van het uitlaatgassysteem
weet wanneer het dieselroetfilter verstopt is,
en helpt het filter te reinigen door een be-
paalde rijstand aan te bevelen. Om dit te be-
reiken kan het nodig zijn uitzonderlijk te rij-
den met een verhoogd motortoerental ›››
pag.
208. ATTENTIE
De aanbevolen versnelling is slechts een indi-
catie en m ag nooit
de aandacht van de be-
stuurder afleiden.
● De bestuurder blijft te allen tijde verant-
woordelijk
voor het in elke situatie selecteren
van de correcte rijstand, bijvoorbeeld als de
bestuurder vooruitrijdt, een helling oprijdt of
een aanhangwagen trekt. Milieu-aanwijzing
Door de geschiktste versnelling te selecteren
kan de be s
tuurder brandstof besparen. Let op
Wanneer het koppelingspedaal wordt inge-
trapt, v
erdwijnt de indicatie van de aanbevo-
len versnelling. Inrijden en zuinig rijden
Inrijden Neem de aanwijzingen met betrekking tot het
inrijden
v
an de nieu
we onderdelen in acht.
Motor inrijden
De nieuwe motor moet tijdens de eerste
1.500 (1000 mijl) kilometer worden ingere-
den. Tijdens de eerste bedrijfsuren ontstaat er in de motor een hogere inwendige wrijving
dan lat
er, wanneer alle bewegende delen op
elkaar zijn ingesteld.
De rijstijl tijdens de eerste 1.500 (1000 mijl)
kilometer is ook van invloed op de motorkwa-
liteit. Daarna moet tevens met een voorzich-
tig toerental gereden worden – vooral wan-
neer de motor koud is – om slijtage van de
motor te verminderen en de levensduur te
verlengen. Rij nooit met een te laag motor-
toerental. Schakel altijd een versnelling terug
als de motor "onregelmatig" werkt. Houd tot
1.000 kilometer (600 mijlen) rekening met
het volgende:
● Geef niet vol gas.
● Laat de motor niet op meer dan 2/3 van het
maximumt
oerental draaien.
● Niet met aanhangwagen rijden.
Verhoog tu
ssen de 1.000 en 1.500 kilometer
(600 en 1000 mijl) het vermogen geleidelijk
tot de maximumsnelheid en een verhoogd
motortoerental bereikt zijn.
Remblokken inrijden en nieuwe banden
● Velgen vervangen en nieuwe banden
›››
pag. 300
● Informatie over de remmen ›››
pag. 198 »
205
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 208 of 340

Bedienen
Milieu-aanwijzing
Wanneer u bij het inrijden voorzichtig rijdt,
wor dt
de levensduur van de motor langer en
het olieverbruik lager. Milieuvriendelijkheid
Bij de constructie, materiaalkeuze en fabrica-
ge
v
an uw nieuwe SEAT speelt milieubescher-
ming een beslissende rol.
Constructieve maatregelen ten behoeve van
recycling
● Demontage-vriendelijk ontwerp van verbin-
ding en.
● V
ereenvoudigde demontage door modulai-
re con
structiewijze.
● Verbeterde herkenbaarheid van de grond-
stoff
en.
● Aanduiding van kunststof delen en elasto-
meren v
olgens ISO 1043, ISO 11469 en ISO
1629.
Materiaalkeuze
● Gebruik van recyclebare grondstoffen.
● Gebruik van compatibele kunststoffen bin-
nen een samens
tel, als de componenten die
hier deel van uitmaken niet op een eenvoudi-
ge manier gescheiden kunnen worden. ●
Gebruik
van hernieuwbare en/of recycleba-
re materialen.
● Vermindering van het aantal vluchtige com-
ponenten, inclu
sief de geur, van kunststof-
fen.
● Gebruik van CFK-vrije koelmedia.
Nalev
ing, op de voorgeschreven uitzonderin-
gen na (Bijlage II van de Richtlijn
2000/53/EG betreffende autowrakken) van
het verbod op gebruik van zware meta-
len: cadmium, lood, kwik, zeswaardig
chroom.
Fabricage
● Vermindering van de hoeveelheid oplos-
middel in g
atendekkende beschermwas.
● Gebruik van kunststof deklaag ter bescher-
ming tijdens
het wagenvervoer.
● Gebruik van oplosmiddelvrije kit.
● Gebruik van CFK-vrije koelmedia en koel-
syst
emen.
● Afvalverwerking en terugwinning van ener-
gie uit afv
al (RDF).
● Verbeterde kwaliteit van het afvalwater.
● Gebruik van warmtewisselaars (warmtere-
generat
oren, enthalpisch wiel enz.).
● Gebruik van lak op waterbasis. Zuinig en milieubewust rijden Het brandstofverbruik, de belasting van het
milieu en de s
lijt
age van motor, remmen en
banden hangen voornamelijk van drie facto-
ren af:
● Persoonlijke rijstijl.
● Gebruiksomstandigheden van wagen
(weer, t
oestand van de rijweg).
● Technische voorwaarden.
Afhankelijk
van uw rijstijl en enkele eenvou-
dige trucjes kunt u tot 25% op uw brandstof
besparen.
Anticiperend schakelen
Algemene aanwijzingen: de hogere versnel-
lingen zijn altijd de zuinigste. In het alge-
meen kan voor de meeste wagens gesteld
worden dat: u tegen een snelheid van
30 km/h (19 mph) in de derde, bij 40 km/h
(25 mph) in de vierde en bij 50 km/h
(31 mph) in de vijfde versnelling rijdt.
Daarnaast kunt u brandstof besparen door
een versnelling "over te slaan", als het ver-
keer en het rijden dat toelaten.
Belast de versnellingen niet tot het uiterste.
Gebruik de eerste versnelling alleen om te
beginnen met rijden en schakel snel op naar
de tweede. Voorkom het gebruik van de kick-
down in wagens met automatische versnel-
lingsbak.
206