Page 137 of 340

Lichten en zichtAutomatisch inschake-
lenAutomatisch uitscha-
kelen of omschakelen
op dagrijlicht
De lichtsensor detecteert
dat het
donker wordt, bij-
voorbeeld bij het inrijden
van een tunnel.Wanneer voldoende licht
wordt gedetecteerd.
De regensensor detecteert
de neerslag en schakelt de
achterruitwisser in.Wanneer de achterruitwis-
ser niet ingeschakeld
wordt na enkele minuten. Dynamisch bochtenlicht (AFS)
D
e dy
n
amische bochtenverlichting werkt al-
leen wanneer het dimlicht is ingeschakeld en
bij een snelheid van meer dan 10 km/u (6
mph). In bochten zorgen de automatisch
meedraaiende koplampen voor een betere
verlichting van de weg.
Het dynamische bochtenlicht kan vanuit het
infotainmentsysteem geactiveerd of gedeac-
tiveerd worden.
Statisch bochtenlicht
Bij langzaam draaien om van richting te ver-
anderen of in zeer scherpe bochten gaan au-
tomatisch de geïntegreerde bochtenlichten
aan. De dynamische bochtenverlichting werkt
alleen bij een snelheid lager dan 40 km/u
(25 mph). Het statische bochtenlicht kan, afhankelijk
van de uitrus
ting, in de mistkoplampen of ko-
plampen geïntegreerd zijn. ATTENTIE
Als de weg slecht verlicht is en andere weg-
ge bruik
ers de wagen niet of slecht kunnen
zien, kan dit tot ongevallen leiden.
● De automatische rijlichtregeling ()
sch
akelt het dimlicht alleen in bij verandering
van de lichtsterkte, maar niet bij mist bijvoor-
beeld.
● U mag nooit met dagrijlicht rijden als de
weg s
lecht verlicht is vanwege de weersom-
standigheden of als het het donker is. De
dagrijverlichting levert onvoldoende licht om
de weg goed te verlichten of om goed zicht-
baar te zijn voor andere weggebruikers.
● De achterlichten worden bij het dagrijlicht
niet ing
eschakeld. Een wagen zonder inge-
schakelde achterlichten is 's nachts, bij regen
of bij slecht zicht voor achteropkomend ver-
keer niet zichtbaar. Grootlichtregeling
Grootlichtregeling (Light Assist)
D
e gr
ootlic
htregeling schakelt het grootlicht
automatisch in en uit, afhankelijk van de om-
gevings- en de rijomstandigheden en de
snelheid binnen de beperkingen van het sys-
teem ››› . De regeling maakt gebruik vaneen sensor aan de binnenkant van de voor-
ruit, bo
v
en de b
innenspiegel.
De automatische grootlichtregeling schakelt
het grootlicht automatisch in, afhankelijk van
de voor- en tegenliggers die aanwezig zijn en
de omgevings- en rijomstandigheden vanaf
een snelheid van ong. 60 km/u (37 mph) en
schakelt deze weer uit bij een snelheid lager
dan ong. 30 km/u (18 mph).
In- en uitschakelen
Handeling
Inscha-
kelen:– Zorg dat het contact aan staat, draai de
lichtschakelaar in stand en zet de knip-
perlicht- en grootlichthendel in de stand van
het grootlicht ››› pag. 134. Als de (automati-
sche) grootlichtregeling geactiveerd is, gaat
op het display van het instrumentenpaneel
het controlelampje
branden.
Uitscha-
kelen:- Contact uitschakelen.
– OF: draai de lichtschakelaar naar een an-
dere stand dan
››› pag. 133.
– OF: zet de knipperlicht- en grootlichthen-
del in de stand van het grootlichtsignaal of
het grootlicht ››› pag. 134. Onder de volgende omstandigheden kan het
g
e
beur
en dat het grootlicht niet of niet tijdig
wordt uitgeschakeld:
● Op slecht verlichte wegen met veel reflecte-
rende sign
alen.
● Bij weggebruikers met onvoldoende ver-
lichting, b
ijv. voetgangers of fietsers. »
135
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 138 of 340

Bedienen
● Bij g e
s
loten bochten, als tegenliggers ge-
deeltelijk verborgen zijn, op steile hellingen.
● Op wegen met tegenliggers en een vangrail
in de middenberm als
de bestuurder hier ge-
makkelijk overheen kan kijken (bijvoorbeeld
de bestuurder van een vrachtwagen).
● Als de camera defect is of de voeding is on-
derbroken.
● Bij mi
st, sneeuw en hevige regenval.
● Bij stof- en zandwolken.
● Als de voorruit beschadigd is door steen-
slag in het
zichtveld van de camera.
● Als het zichtveld van de camera beslagen,
vuil
of bedekt is met een sticker, sneeuw of
ijs. ATTENTIE
De hoge mate van comfort die de (automati-
sc he) gr
ootlichtregeling biedt, mag niet in
gevaar komen. Ondanks het systeem moet de
bestuurder te allen tijde opmerkzaam blijven.
● Controleer de lichten altijd zelf en pas ze,
indien nodig, aan het licht, het
zicht en het
verkeer aan.
● De (automatische) grootlichtregeling regi-
streer
t niet alle situaties correct en heeft in
bepaalde situaties een beperkte werking.
● Als de voorruit beschadigd is of de verlich-
ting v
an de wagen gewijzigd wordt, kan dit
nadelige gevolgen hebben voor de werking
van de (automatische) grootlichtregeling, bij- voorbeeld als extra koplampen worden ge-
monteer
d. Let op
Het grootlichtsignaal en het grootlicht kun-
nen a ltijd h andm
atig in- en uitgeschakeld
worden met de knipperlicht- en grootlicht-
hendel ››› pag. 134. Functie "Coming home" en "Lea-
v
in
g home" (oriënt
atielichten) De functie "Coming home" moet handmatig
w
or
den in
geschakeld. De functie "Lea-
ving home" wordt echter automatisch door
een lichtsensor gestuurd.
"Coming home": nodige handelingen
Inschake-
len:
– Schakel het contact uit.
– Stel het grootlichtsignaal ca. 1 seconde
››› pag. 134 in werking.
De verlichting "Coming home" gaat aan
wanneer het bestuurdersportier wordt ge-
opend. De uitschakelvertraging voor de
koplampen start wanneer het laatste por-
tier of de achterklep van de wagen wordt
gesloten.
"Coming home": nodige handelingen
Uitschake-
len:
– Automatisch na beëindiging van de uit-
schakelvertraging van de koplampen.
– Automatisch, wanneer 30 seconden na
het inschakelen van het contact nog een
portier of de achterklep geopend is.
– Draai de lichtschakelaar in stand
.
– Schakel het contact in.
"Leaving home": nodige handelingen
Inschake-
len:– Ontgrendel de wagen wanneer de licht-
schakelaar in de stand staat en de
lichtsensor detecteert dat het donker is.
Uitschake-
len:
– Automatisch, na beëindiging van de uit-
schakelvertraging van de koplampen.
– Vergrendel de wagen.
– Draai de lichtschakelaar in stand
.
– Schakel het contact in. Omgevingsverlichting in de buitenspiegels
D
e om
g
evingsverlichting in de buitenspie-
gels verlicht de directe omgeving van het
portier bij het in- en het uitstappen. Deze
gaat aan bij het ontgrendelen van de wagen,
het openen van een portier en het activeren
van de functie "Coming home" of "Leaving
home". Als de lichtsensor deel uitmaakt van
de uitrusting, wordt de omgevingsverlichting
in de buitenspiegels alleen ingeschakeld als
het donker is.
136
Page 139 of 340

Lichten en zicht
Let op
● In het menu Licht & Zicht kan de duur
v
an de uitschakelvertraging van de koplam-
pen worden ingesteld en de functie worden
geactiveerd of gedeactiveerd ›››
pag. 26.
● Als de functie "Coming home" ingescha-
keld i
s, klinkt er bij het openen van het por-
tier geen akoestisch signaal als waarschu-
wing dat het licht nog aan is. Noodknipperlichten
Afb. 140
In het midden van het instrumenten-
p aneel: drukknop
v
oor alarmlichten.Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 25
Raadpleeg de wettelijke vereisten voor con-
trole van een defecte wagen. In veel landen
is het bijvoorbeeld verplicht om alarmlichten
aan te zetten en een reflecterend vest te ge-
bruiken ››› pag. 83. Bij het gesleept worden en met de alarmlich-
ten aan, kan een
verandering van rijrichting
of van rijvak worden aangegeven met de hen-
del van de knipperlichten. Het knipperen van
de alarmlichten wordt tijdelijk onderbroken.
Als de wagen dienst weigert:
Parkeer de wagen op een veilige afstand
van het wegverkeer op een vlakke on-
dergrond ››› .
Sc h
ak
el de alarmlichten in met de toets
› ››
afb
. 140.
Sc
hakel de elektronisch parkeerrem in
››› pag. 194.
Zet de keuzehendel in de tussenstand of
in de stand P ››› pag. 200.
Zet de motor af en trek de sleutel uit het
contactslot ››› pag. 190.
Laat alle inzittenden uitstappen en op
voldoende afstand van het wegverkeer
wachten, bijvoorbeeld achter de van-
grail.
Neem bij het uitstappen alle autosleu-
tels mee.
Gebruik de gevarendriehoek om andere
verkeersdeelnemers te waarschuwen
voor de positie van uw wagen.
Laat de motor voldoende afkoelen en
vraag indien nodig hulp aan gespeciali-
seerd personeel.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9. Werken de alarmlichten niet, dan moet u de
overig
e verkeersdeelnemers op een andere -
wettelijk toegestane - wijze op uw wagen at-
tenderen. ATTENTIE
Een defecte wagen in het verkeer brengt een
verhoogd ri s
ico op ongevallen met zich mee,
zowel voor de inzittenden als voor de andere
weggebruikers.
● Breng de wagen tot stilstand zodra dit op
een vei
lige wijze mogelijk is. Parkeer de wa-
gen op een veilige afstand van het wegver-
keer en sluit alle deuren af in geval van nood.
Zet de alarmlichten aan om andere wegge-
bruikers te waarschuwen.
● Laat kinderen of gehandicapten nooit al-
leen acht
er in de wagen als alle portieren zijn
vergrendeld. Hierdoor zouden de inzittenden
in de wagen in geval van nood opgesloten
kunnen komen te zitten. Opgesloten perso-
nen kunnen aan extreem hoge of lage tempe-
raturen blootstaan. ATTENTIE
De onderdelen van het uitlaatsysteem kun-
nen enorm heet w or
den. Dit kan brand of aan-
zienlijke schade veroorzaken.
● Parkeer de wagen zo dat geen enkel onder-
deel v
an het uitlaatsysteem in aanraking kan
komen met brandbare materialen (zoals
droog gras of brandstof). » 137
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 140 of 340

Bedienen
Let op
● De w ag
enaccu zal ontladen als de alarm-
lichten te lang aangeschakeld blijven (zelfs
met het contact uit).
● In sommige wagens knipperen de remlich-
ten bij het
bruusk remmen bij een snelheid
van ongeveer 80 km/u (50 mph) om voertui-
gen achter u te waarschuwen. Als u blijft rem-
men, zullen de alarmlichten automatisch wor-
den ingeschakeld bij een snelheid van minder
dan 10 km/u (6 mph). De remlichten blijven
aan. Als u gas geeft, worden de alarmlichten
automatisch weer uitgeschakeld. Koplampen afdekken
In die landen waar aan de andere kant van de
w
e
g w
ordt gereden dan in het land van her-
komst, kunnen tegenliggers door het asym-
metrisch dimlicht verblind worden. Daarom
dient u, als u in het buitenland rijdt, de ko-
plampen af te plakken of aan te passen.
De richting van de koplampen kan in het in-
strumentenpaneel worden aangepast, in het
submenu Reislamp van het menu Confi-
guratie ›››
pag. 30.
Bij wagens waarvan de koplampen niet van-
uit het menu kunnen worden afgesteld, moe-
ten bepaalde zones van het glas van de ko-
plampen met stickers worden afgeplakt of
moeten de koplampen in een gespecialiseer-
de werkplaats worden aangepast. Ga voor nadere informatie naar een gespecialiseerde
werkpl
aats. SEAT raadt u aan om een Techni-
sche Dienst te raadplegen. Let op
Het gebruik van de projectorlampen en
stic k
ers op de koplampen is alleen toege-
staan als deze gedurende een korte tijd ge-
bruikt zullen worden. Als u de projectie van
de koplampen definitief wilt veranderen,
wendt u zich dan tot een gespecialiseerde
werkplaats. SEAT raadt aan om de Technische
Dienst te raadplegen. Lichtbundelhoogteverstelling, verlich-
tin
g
v
an het instrumentenpaneel en
schakelaars Afb. 141
Naast het stuur: regelaar instrumen-
t en- en s
c
hakelaarverlichting 1 en regelaar
lic ht
b
undel-hoogteverstelling 2 . 1
Instrumenten- en schakelaarverlichting
Bij in g
e
schakelde verlichting kunt u de sterk-
te van de instrumenten- en schakelaarverlich-
ting regelen door schakelaar ››› afb. 141 1 te draaien.
2 Lichtbundel-hoogteverstelling
D e lic
ht
bundel-hoogteverstelling ››› afb. 141
2 past zich afhankelijk van de waarde van
de lic ht
b
undel van de koplampen aan de be-
ladingstoestand van de wagen aan. Hierdoor
heeft de bestuurder een zo goed mogelijk
zicht terwijl tegenliggers niet worden ver-
blind ››› .
U k u
nt
de koplampen alleen verstellen als
het dimlicht aan staat.
Draai voor afstellen de knop ››› afb. 141 2 :
WaardeBeladingstoestand
a)
van de wagen
–Voorstoelen bezet en bagageruimte leeg
1Alle plaatsen bezet en bagageruimte leeg
2Alle plaatsen bezet en bagageruimte vol.
Met aanhangwagen met minimale kogeld-
ruk
3Alleen de bestuurdersstoel bezet en baga-
geruimte vol. Rijden met aanhangwagen
met maximale kogeldruk.
a) Indien de beladingstoestand van de wagen niet in het over-
zicht voorkomt, kunnen ook tussenstanden geselecteerd wor-
den.
138
Page 141 of 340

Lichten en zicht
Dynamische lichtbundel-hoogteverstelling
D e r
e
gelaar 2 is vervangen bij wagens met
dy n
ami
sche lichtbundel-hoogteverstelling.
De lichtbundel wordt automatisch aan de be-
ladingstoestand van de wagen aangepast
wanneer de koplampen worden ingescha-
keld. ATTENTIE
Een zware last aan de achterzijde van de wa-
gen k an er
toe leiden dat de koplampen ande-
re bestuurders verblinden en afleiden. Dit kan
ernstige ongevallen tot gevolg hebben.
● Pas de hoogte van de lichtbundel aan de
beladin
gstoestand van de wagen aan, zodat
de overige weggebruikers hierdoor niet ver-
blind worden. Binnenverlichting en leeslampjes
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 25
Verlichting van de opbergvakken en van de
bagageruimte
Bij het openen of sluiten van het dashboard-
kastje en de achterklep gaat automatisch een
lampje aan en uit.
Sfeerverlichting
De interieurverlichting in het voorste deel van
de hemelbekleding verlicht de bedieningsor- ganen van de middenconsole van boven af
wanneer het s
tads- of het dimlicht branden.
Ook kan de handgreep in de portierlijst wor-
den verlicht. Let op
De leeslampjes gaan uit als de wagen wordt
ver gr
endeld of na een paar minuten nadat de
sleutel uit het contact is genomen. Dat voor-
komt het ontladen van de accu. Zicht
Z onnek
l
eppen Afb. 142
Zonneklep. Mogelijke standen van de zonnekleppen
v
oor de be
s
tuurder en voorpassagier:
● De zonneklep omlaag klappen naar de
voorruit. ●
D
e z
onneklep kan uit de steun worden ver-
wijderd en naar het portier worden toege-
draaid ››› afb. 142 1 .
● Kantel de zonneklep naar het portier, in de
l en
g
terichting naar achteren.
Lampje van de make-up spiegel
In de uitgeklapte zonneklep zit een make-up
spiegel die door een klepje wordt afgedekt.
Als u het klepje ››› afb. 142 2 wegschuift,
g aat
er een l
ampje branden.
Het lampje gaat uit, wanneer u het klepje
voor de make-up-spiegel terugschuift of de
zonneklep omhoog klapt. ATTENTIE
Uitgeklapte zonnekleppen en uitgerolde rol-
gor dijnen k
unnen het zicht verminderen.
● Klap de zonnekleppen altijd terug en rol de
rol
gordijnen altijd in de houder wanneer u ze
niet gebruikt. Let op
Het lampje dat boven de zonneklep zit, gaat
in bepaa l
de situaties na een paar minuten au-
tomatisch uit. Dat voorkomt het ontladen van
de accu. 139
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 142 of 340

Bedienen
Rolgordijnen voor de achterzijruiten Afb. 143
Bij de achterzijruit rechts: rolgordijn. De rolgordijnen voor de zijruiten in de passa-
gier
sruimt
e ac
hter zijn ondergebracht in de
zijbekleding onder de ramen.
● Trek het rolgordijn bij het trekoog ›››
afb.
143 A helemaal omhoog.
● Haak de bovenlat bij de beide ringen vast
in de hier v
oor be
stemde behuizing B . Con-
tr o
l
eer of het uitgetrokken rolgordijn goed
vastzit in de hiervoor bestemde behuizing B .
● Om het rolgordijn in te rollen haakt u het
bo v
en
aan los en laat u het met de hand zak-
ken ››› . VOORZICHTIG
Laat het rolgordijn niet "terugschieten" om
bes c
hadiging van het rolgordijn of de binnen-
bekleding te voorkomen. Ruitenwisser voor en achter
Contr o
lelampje
Springt aan
Ruitensproeier-
vloeistofpeil te
laag.Het ruitensproeierreservoir vullen
zodra u de gelegenheid hebt dit te
doen ››› pag. 295. Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit.
Ruitenwisserhendel Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 25 ATTENTIE
Het water van het reservoir kan op de voorruit
bevriezen a l
s er niet voldoende antivries in
zit en het zicht naar voren beletten. ●
Gebruik in de w
inter alleen ruitensproeiers
met voldoende antivries.
● Gebruik de ruitensproeierinstallatie niet bij
winter
se temperaturen zonder eerst de voor-
ruit met het ventilatiesysteem te verwarmen.
De antivries kan op de voorruit bevriezen en
zo het zicht bemoeilijken. ATTENTIE
Versleten of vieze ruitenwisserbladen vermin-
der en het
zicht en verhogen het risico op on-
gevallen en ernstig letsel.
● Vervang de ruitenwisserbladen altijd als ze
besc
hadigd of versleten zijn en de voorruit
niet goed schoonmaken. VOORZICHTIG
Voordat u de ruitenwissers bij vorst voor het
eers t
aanzet, controleer of de ruitenwisser-
bladen niet zijn vastgevroren. Bij koud weer
kan het helpen de ruitenwissers in de servi-
cestand te zetten wanneer u de wagen par-
keert ›››
pag. 54. VOORZICHTIG
Als het contact met ingeschakelde ruitenwis-
sers w
ordt uitgeschakeld, beginnen de rui-
tenwissers weer op hetzelfde niveau te wis-
sen wanneer u het contact opnieuw inscha-
kelt. Bij vorst, sneeuw en andere voorwerpen
kunnen de ruitenwissers en de ruitenwisser-
motor beschadigd raken. 140
Page 143 of 340

Lichten en zicht
Let op
● De ac ht
erruitwisser werkt alleen bij inge-
schakeld contact en gesloten motorkap res-
pectievelijk achterklep.
● Het intervalwissen van de ruitenwissers is
afhankelijk
van de snelheid van de wagen.
Hoe hoger de snelheid is, des te vaker de rui-
tenwissers bewegen.
● De achterruitwisser gaat automatisch aan
wanneer de ruiten
wissers aan staan en de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Functies van de ruitenwissers
Reactie van de ruitenwissers op verschillende
situaties
Als de wagen
stilstaatDe geactiveerde stand gaat tijdelijk
naar de voorgaande stand.
Tijdens de
werking van
de wis/was-
automaatDe airco schakelt 30 seconden in de re-
circulatiefunctie in om te voorkomen
dat de ruitensproeiervloeistof in het in-
terieur van de wagen te ruiken is.
Bij interval-
wissenDe intervallen werken volgens de snel-
heid. Hoe hoger de snelheid, des te
korter het interval.
Verwarmbare ruitensproeiers
D
e
v
erwarming ontdooit alleen de bevroren
sproeiers, niet het water in de slangen. De
verwarmbare ruitensproeiers stellen hun ver-
warmingsvermogen automatisch bij het in- schakelen van het contact in, afhankelijk van
de omgev
ingstemperatuur.
Koplampwisser/-sproeiersysteem
Het koplampwisser/-sproeiersysteem dient
om de koplampen schoon te maken.
Na het inschakelen van het contact, en wan-
neer de ruitensproeiers voor het eerst en ie-
dere vijf keer worden ingeschakeld, worden
ook de koplampen schoongemaakt. Daarom
moet de ruitenwisserhendel naar het stuur
worden toegetrokken wanneer het dimlicht of
het grootlicht brandt. Het vuil dat zich moge-
lijk op de koplampen heeft vastgezet (zoals
insectenresten) moet regelmatig worden
schoongemaakt (bijv. bij het tanken).
Om de werking van het koplampsproeiersys-
teem in de winter te garanderen, moet de
sneeuw worden verwijderd die zich in de
sproeiers van de bumper kan hebben verza-
meld. Mocht het nodig zijn, dan kan het ijs
met een antivriesspray worden verwijderd. Let op
Bij een obstakel op de voorruit probeert de
ruiten w
isser dit obstakel weg te schuiven. In-
dien het obstakel de ruitenwisser blijft blok-
keren, blijft de ruitenwisser stil staan. Verwij-
der het obstakel en zet de ruitenwisser weer
aan. Regensensor*
Afb. 144
Ruitenwisserhendel: regensensor A afstellen.
Afb. 145
Gevoelig oppervlak van de regen-
sen sor
. De geactiveerde regensensor stuurt de rui-
t
en
w
isserinterval afhankelijk van de regenval
››› . De gevoeligheid van de regensensor
k an h
andm
atig worden ingesteld. Ruitenwis-
sers handmatig bedienen ››› pag. 140. »
141
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 144 of 340

Bedienen
Hendel in de gewenste stand drukken ››
› afb.
144:
Regensensor gedeactiveerd.
Regensensor actief; wis/was-automaat
indien nodig.
De gevoeligheid van de regensensor af-
stellen
– de knop naar rechts instellen: hogere
gevoeligheid.
– de knop naar links instellen: lagere ge-
voeligheid.
Na het uitschakelen en opnieuw inschakelen
van het contact, blijft de regensensor geacti-
veerd en werkt hij weer zodra de ruitenwis-
sers in stand 1 staan en er harder dan 4
km/u (2 mph) w or
dt
gereden.
Gewijzigd gedrag van de regensensor
Mogelijke oorzaken van storingen en verkeer-
de interpretaties in het gebied van het gevoe-
lige oppervlak ››› afb. 145 van de regensen-
sor zijn o.a.:
● Beschadigde wisserbladen: een laagje wa-
ter op de bes
chadigde wisserbladen kan de
activeringstijd verlengen, de sproei-interval-
len verminderen of snel en continu wissen
veroorzaken.
● Insecten: door de aanwezigheid van insec-
ten k u
nnen de ruitenwissers geactiveerd wor-
den. 0 1
A ●
Str ooiz
out
op straat: in de winter kan het
zout dat op de straten wordt gestrooid een
overdreven lang wissen met vrijwel droge rui-
tenwissers veroorzaken.
● Vuil: droog stof, was, glasbekleding (lotus-
effect) of r
esten reinigingsmiddel (wasstraat)
kunnen de effectiviteit van de regensensor
verminderen of tot gevolg hebben dat deze
later of langzamer reageert of niet werkt.
● Barstje in de voorruit: door de inslag van
een steen w
ordt één wisbeweging met inge-
schakelde regensensor teweeggebracht. Ver-
volgens detecteert de regensensor dat het
gevoelige oppervlak verminderd is en stelt
zichzelf af. Afhankelijk van de omvang van de
inslag van de steen kan het gedrag van de
sensor anders zijn. ATTENTIE
Het is mogelijk dat de regensensor de regen
niet v
oldoende detecteert en de ruitenwissers
inschakelt.
● Indien nodig schakelt u de ruitenwissers
met de hand in w
anneer het water het zicht
door de voorruit hindert. Let op
● Maak r
egelmatig het gevoelige oppervlak
van de regensensor schoon en controleer de
wisserbladen op mogelijke beschadigingen
››› afb. 145 (pijl). ●
Om wa s
en afzettingen te verwijderen
wordt het gebruik van een glasreiniger met
alcohol aanbevolen. Achteruitkijkspiegel
Inl eidin
g tot thema ATTENTIE
De automatisch dimmende binnenspiegel be-
v at een el
ektrolytvloeistof die vrij kan komen
wanneer het glas van de spiegel breekt. Deze
vloeistof is irriterend voor de huid, de ogen
en de ademhalingsorganen.
● De elektrolytvloeistof is irriterend voor de
huid, de ogen en de ademh
alingsorganen,
met name voor personen die aan astma of an-
dere aandoeningen lijden. Zorg dat er vol-
doende frisse lucht de wagen inkomt en uit-
gaat als het niet mogelijk is om alle portieren
en ramen open te zetten.
● Als de ogen of huid met de elektrolytvloei-
stof
in contact komen, ten minste gedurende
15 minuten met ruim water spoelen en een
arts raadplegen.
● Als de schoenen of kleding met de elektro-
lytvloeis
tof in contact komen, ten minste ge-
durende 15 minuten met ruim water spoelen.
Voordat u ze weer gebruikt, uw schoenen en
kleding wassen. 142