Page 49 of 340

De essentie
Antidiefstalbouten losdraaien
Bij w iel
en met
integrale wieldop moet de an-
tidiefstalbout van het wiel in stand ››› afb. 68
2 of
3 zijn gedraaid. Anders kan de inte-
gr al
e w
ieldop niet worden gemonteerd.
● De adapter voor de antidiefstalbouten uit
het wag
engereedschap nemen.
● De adapter tot de aanslag op de antidief-
stal
bout schuiven.
● Zet de wielsleutel helemaal in de adapter.
● Pak de wielsleutel bij een uiteinde vast en
draai de bout c
irca één slag linksom ››› .
B el
an
grijke informatie over wielbouten
De velgen en wielbouten zijn ontworpen om
in de door de fabriek bepaalde combinatie te
worden gemonteerd. Bij elke aanpassing aan
andere velgen de erbij behorende wielbouten
met de juiste lengte en vorm gebruiken. De
bevestiging van de wielen en de werking van
het remsysteem hangt daarvan af.
In bepaalde omstandigheden dient u niet de
wielbouten van hetzelfde model te gebrui-
ken.
Aanhaalmoment van de wielbouten
Het voorgeschreven aanhaalmoment van de
wielbouten voor stalen en lichtmetalen vel-
gen is 140 Nm. Nadat u een band hebt ver-
vangen, controleer onmiddellijk het aanhaal- moment van de wielbouten met een betrouw-
bare moments
leutel.
Als de wielbouten verroest zijn en het kost
moeite om ze erin te draaien, de bouten ver-
vangen en de schroefdraad schoonmaken al-
vorens het aanhaalmoment te controleren .
Nooit de wielbouten of steken van de
schroefdraad op de wielnaaf smeren of er
olie op aanbrengen. Hoewel ze met het voor-
geschreven aanhaalmoment zijn aangetrok-
ken, kunnen ze onder het rijden losdraaien. ATTENTIE
Als de wielbouten niet goed zijn aangebracht,
ku nnen
ze onder het rijden losdraaien waar-
door u de controle over de wagen verliest; dit
kan aanzienlijke schade of letsel tot gevolg
hebben.
● Uitsluitend de bouten van de overeenkom-
stige
velg gebruiken.
● Nooit verschillende wielbouten gebruiken.
● De bouten en schroefdraden moeten
schoon
zijn, vrij van olie en vet, en de bouten
moeten er gemakkelijk in te draaien zijn.
● Voor het los- of aandraaien van de wielbou-
ten altijd en uit
sluitend de wielsleutel gebrui-
ken die standaard bij de wagen is meegele-
verd.
● Wielbouten ongeveer één slag losdraaien
voord
at de wagen wordt opgekrikt.
● Nooit de wielbouten of steken van de
schr
oefdraad op de wielnaaf smeren of er olie op aanbrengen. Hoewel ze met het voorge-
sc
hr
even aanhaalmoment zijn aangetrokken,
kunnen ze onder het rijden losdraaien.
● De schroefverbindingen van velgen met ge-
schr
oefde velgring nooit losdraaien.
● Als wielbouten met een lager aanhaalmo-
ment wor
den vastgezet, kunnen ze onder het
rijden losdraaien; de bouten en velgen kun-
nen zelfs loskomen. Door een te groot aan-
haalmoment kan de wielbout resp. de
schroefdraad worden beschadigd. 47
Page 50 of 340

De essentie
Wagen opkrikken Afb. 69
Steunpunten voor de krik. Afb. 70
Krik aan de achterkant links van de
w ag
en g
eplaatst. De wagenkrik alleen onder de aangegeven
s
t
eu
npunten (markeringen op de carrosserie)
plaatsen ››› afb. 69. De markering geeft de
positie van de steunpunten onder de wagen
aan. De steunpunten bevinden zich in de ner-
ven achter de voorrand ››› afb. 70. Steeds het steunpunt gebruiken dat met het te verwisse-
len wiel
overeenkomt ››› .
D e w
ag
en alleen bij de steunpunten voor de
krik opkrikken.
Houd voor uw eigen veiligheid en die van de
inzittenden rekening met de volgende pun-
ten in de aangegeven volgorde:
Kies een vlakke en stevige ondergrond
om de wagen op te krikken.
Schakel de motor uit, schakel een ver-
snelling in (bij schakelbakken) of zet de
keuzehendel in stand P ›››
pag. 200
en schakel de elektronische parkeerrem
in ›››
pag. 194.
Het ertegenover liggende wiel met op-
vouwbare wiggen* of andere geschikte
voorwerpen.
Bij het rijden met een aanhangwagen:
de aanhangwagen van de trekkende wa-
gen afkoppelen en deze correct parke-
ren.
Draai de wielbouten van het wiel dat ver-
wisseld moet worden los ››› pag. 46.
Zoek onder de wagen het steunpunt
voor de krik ››› afb. 69 dat het dichtst bij
het wiel ligt dat verwisseld moet wor-
den.
Draai de krik met de slinger totdat u
hem onder het steunpunt van de wagen
kunt plaatsen.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7. Let erop dat de voet van de krik in zijn
geheel s
tevig op de grond steunt en dat
deze precies onder het steunpunt staat
››› afb. 70.
Centreer de krik en draai hem met de
slinger verder omhoog totdat de klauw
de rand onder de wagen omvat ››› afb.
70.
Draai de krik verder omhoog totdat het
wiel iets van de grond loskomt. ATTENTIE
Als de wagen niet goed wordt opgekrikt, kan
hij we g
schuiven en de krik eronderuit vallen,
wat ernstig letsel tot gevolg kan hebben.
Neem het volgende in acht om het gevaar
voor verwondingen te beperken:
● Alleen een krik gebruiken die door SEAT
voor uw w
agen is goedgekeurd. Andere krik-
ken, zelfs die voor andere SEAT modellen zijn
goedgekeurd, kunnen wegschuiven.
● De ondergrond moet vlak en stevig zijn. Als
het terr
ein schuin afloopt of zacht is, kan de
wagen wegschuiven en de krik vallen. Ge-
bruik, indien nodig, een brede en stevige voet
om de krik te ondersteunen.
● Als de ondergrond glad is (bijvoorbeeld een
teg
elvloer), een antislipprofiel (zoals een rub-
ber matje) onder de krik plaatsen om te voor-
komen dat de wagen wegschuift.
● De krik alleen bij de aangegeven plaatsen
onder de wagen
zetten. De klauw van de krik 8.
9.
10.
48
Page 51 of 340

De essentie
moet vastzitten en de verstevigingsrand op
de bodem v
an de w
agen omvatten ››› afb. 70.
● Houd nooit een lichaamsdeel zoals een arm
of been onder de al
leen door een krik onder-
steunde wagen.
● Als u zich genoodzaakt ziet om onder de
wagen w
erkzaamheden uit te voeren, zet hem
dan met stroppen en bokken vast zodat hij
niet kan bewegen.
● De wagen nooit opkrikken als deze naar
één kant o
verhelt of als motor draait.
● De motor nooit starten met opgekrikte wa-
gen. De w
agen zou van de krik kunnen vallen
als gevolg van de motortrillingen. Wiel uit- en inbouwen
Afb. 71
Wiel verwisselen: de wielbouten met
de s c
hr
oevendraaiergreep losdraaien. Wiel verwijderen
● De wielbouten losdraaien ››
›
pag. 46. ●
De wag
en omhoog brengen ››› pag. 48.
● Draai de losgedraaide wielbouten met de
binnenz
eskant van de in de schroevendraai-
ergreep ››› afb. 71 er helemaal uit en leg deze
op een schone ondergrond.
● Verwijder het wiel.
Wiel p
laatsen
Let op de draairichting van de band ››› pag.
49.
● Het wiel plaatsen.
● De antidiefstalbout met de adapter rechts-
om in stand ›
›› afb. 68 2 of
3 draaien en
lic ht
vastzetten.
● De overige wielbouten rechtsom indraaien
en licht
vastzetten met de binnenzeskant van
de schroevendraaiergreep.
● Laat de wagen met de krik zakken.
● Draai alle bouten net wielsleutel rechtsom
aan ›››
. Draai de bouten niet één voor één
r ondom m
aar altijd k
ruislings aan.
● Breng de doppen, wieldop of integrale
wieldop aan ›
›› pag. 45. ATTENTIE
Als de wielbouten niet goed worden behan-
deld of met
een verkeerd aanhaalmoment
worden vastgezet, kan men de controle over
de wagen verliezen waardoor een ongeval
met ernstige gevolgen kan worden veroor-
zaakt. ●
All
e wielbouten en schroefdraad van de na-
ven moet schoon en vrij van olie of vet zijn.
De wielbouten moeten gemakkelijk in te
draaien zijn en met het voorgeschreven aan-
haalmoment worden vastgezet.
● De binnenzeskant in de schroevendraaier-
greep al
leen gebruiken om wielbouten te
draaien, niet om deze los te draaien of aan te
trekken. Looprichtinggebonden banden
Draairichtinggebonden banden zijn ontwor-
pen om in één ric
htin
g t
e draaien. Bij draai-
richtinggebonden banden is de wang van de
band met pijlen gemarkeerd ›››
pag.
307. Houd de aangegeven draairichting altijd
aan. Hierdoor worden de optimale rijeigen-
schappen met betrekking tot aquaplaning,
grip, geluid en wrijving gegarandeerd.
Wanneer deze band in tegengestelde draai-
richting wordt gemonteerd, dient u voorzich-
tiger te rijden want de band wordt niet op de
correcte wijze gebruikt. Dit geldt met name
wanneer het wegdek nat is. De band moet zo
snel mogelijk worden vervangen of met de
juiste draairichting worden gemonteerd. 49
Page 52 of 340

De essentie
Afsluitende werkzaamheden ●
Bij lichtmetalen wielen: bren g de dop pen
op de wielbouten aan.
● Bij wielen met wieldoppen: breng de int
e-
grale wieldop weer aan.
● Het gereedschap op zijn plaats opbergen
›››
pag. 83.
● Controleer de spanning van het wiel dat u
heeft g
emonteerd zo snel mogelijk.
● Bij wagens met bandenspanningscontrole-
syst
eem moet na het verwisselen van een
wiel het systeem, indien nodig, "opnieuw ge-
programmeerd" worden ›››
pag. 243.
● Het aanhaalmoment van de wielbouten zo
snel mog
elijk met een momentsleutel contro-
leren ›››
pag. 47. Rijd tot dan uiterst voorzich-
tig.
Sneeuwkettingen
Handeling Als u sneeuwkettingen gebruikt dient u gel-
dende p
l
aatselijk
e wetgeving en de toegesta-
ne maximale snelheid in acht te nemen.
In winterse weersomstandigheden verbete-
ren sneeuwkettingen niet alleen de trek-
kracht maar ook het remgedrag. Sneeuwkettingen mogen alleen op de
voor-
wielen worden gemonteerd, zelfs bij wagens
met vierwielaandrijving, en uitsluitend bij de
volgende band-velgcombinaties:
BandenmatenVelg
205/60 R166 1/2 J x 16 ET 33 SEAT adviseert u bij een technische dienst te
lat
en
voorlichten over de maten van velgen,
banden en sneeuwkettingen.
Indien enigszins mogelijk, altijd sneeuwket-
tingen met platte schakels gebruiken die, in-
clusief het kettingslot, niet verder dan 15 mm
(37/64 inch) uitsteken.
Bij gebruik van sneeuwkettingen moeten
vóór het aanbrengen ervan, de wieldoppen
en velgsierringen worden verwijderd ››› . In
d at
g
eval de wielbouten met doppen afdek-
ken in verband met de veiligheid. Deze zijn
bij een technische dienst verkrijgbaar. ATTENTIE
Het gebruik van niet geschikte sneeuwkettin-
gen, of het
verkeerd omleggen van de ket-
tingen, kan ongevallen en ernstige schade
en/of letsel veroorzaken.
● Gebruik altijd geschikte sneeuwkettingen.
● Let op de gegevens in de meegeleverde ge-
bruiksaan
wijzing van de sneeuwkettingenfa-
brikant. ●
Houd u aan de max imums
nelheid als u met
sneeuwkettingen rijdt. VOORZICHTIG
● Ver w
ijder op sneeuwvrije trajecten de snee-
uwkettingen. Anders beïnvloeden ze de weg-
ligging, beschadigen ze de banden en zijn ze
snel versleten.
● Als sneeuwkettingen direct contact maken
met de v
elg, kan deze beschadigd of bekrast
raken. SEAT adviseert altijd sneeuwkettingen
met een coating te gebruiken. Let op
Voor elk type wagen bestaan er sneeuwket-
ting en met
verschillende maten.50
Page 53 of 340

De essentie
Noodslepen van de wagen Sl epen Afb. 72
Rechts op de voorbumper: schroef het
s l
eepoog
vast. Afb. 73
Rechts op de achterbumper: vastge-
s c
hr
oefd sleepoog. Sleepogen
M
aak
de s
tang of kabel vast aan de sleep-
ogen. Die bevindt zich bij het wagengereedschap
›››
pag. 83.
Schroef het sleepoog in de schroefdraad
››› afb. 72 of ››› afb. 73 en zet het vast met de
wielsleutel.
Sleepkabel of sleepstang
De sleepstang is de veiligste methode voor
het slepen van de wagen. Gebruik alleen een
sleepkabel als er geen sleepstang beschik-
baar is.
De sleepkabel moet elastisch zijn opdat met
beide wagens veilig kan worden gereden.
Een kabel van kunstvezel of van materiaal
met vergelijkbare elasticiteit gebruiken.
Bevestig de kabel of stang alleen aan het
sleepoog of het daarvoor bestemde onder-
deel.
De wagens met een in de fabriek gemonteerd
sleeponderdeel, mogen enkel met een sleep-
stang worden gesleept, speciaal ontworpen
voor montage op een kogelscharnier
››› pag. 246.
Slepen van wagens met automatische ver-
snellingsbak
Houd rekening met het volgende voor de ge-
sleepte wagen: ● Zet de keuzehendel in de stand N.
● Rijd niet harder dan 50 km/u (30 mph). ●
Sleep de wag en niet verder dan 50 km (30
mijl).
● Met een takelwagen mag de wagen alleen
met opg
etilde voorwielen worden gesleept.
Houd rekening met de aanwijzingen voor het
slepen van wagens met vierwielaandrijving.
Aanwijzingen voor het slepen van wagens
met vierwielaandrijving
Wagens met vierwielaandrijving kunnen ge-
sleept worden met een sleepstang of sleep-
kabel. Indien het voertuig wordt gesleept met
de vooras of achteras opgeheven, dan moet
de motor worden stilgelegd om schade aan
de transmissie te voorkomen.
Houd bij wagens met DSG-versnellingsbak ®
met tweevoudige koppeling ook rekening
met de aanwijzingen voor het trekken van
wagens met een automatische versnellings-
bak ››› pag. 51.
Situaties waarin een wagen niet mag ge-
sleept worden
In de volgende gevallen mag een auto niet
worden aangesleept en moet hij vervoerd
worden op een aanhangwagen of een speci-
aal voertuig:
● Als de versnellingsbak van de wagen we-
gens
een defect niet over smeermiddel be-
schikt.
● Als de accu leeg is en daarom de stuurko-
lom of de elektr
onische parkeerrem niet » 51
Page 54 of 340

De essentie
kunnen worden ontgrendeld, indien deze zijn
in g
e
schakeld.
● Als de te slepen wagen een automatische
vers
nellingsbak heeft en het af te leggen tra-
ject langer is dan 50 km (30 mijl).
››› in Inleiding tot thema op pag. 89
››› pag. 89 Starten door aanslepen
In het algemeen geldt dat een wagen niet ge-
s
t
ar
t mag worden door hem te slepen. Pro-
beer in plaats hiervan de wagen met startka-
bels te starten ››› pag. 52.
Om technische redenen kunnen de volgende
wagens niet worden gestart door te slepen:
● Wagens met automatische versnellingsbak.
● Wagens met het Keyless Access sluit- en
star
tsysteem, aangezien de elektronische
stuurkolomvergrendeling zeker niet kan ont-
grendeld worden.
● Wagens met een elektronische parkeerrem,
omdat mog
elijk de rem niet ontgrendeld kan
worden.
● Als de accu volledig ontladen is werken
waars
chijnlijk de regeleenheden van de mo-
tor niet meer correct. Wanneer uw wagen toch gestart moet wor-
den door te sl
epen (handgeschakelde ver-
snellingsbak):
● Schakel de 2e of 3e versnelling in.
● Houd het koppelingspedaal ingedrukt.
● Schakel het contact en de alarmlichten in.
● Laat het koppelingspedaal los als beide
wagen
s in beweging zijn.
● Zodra de motor is aangeslagen, de koppe-
ling intrap
pen en de versnelling uitschakelen
om te voorkomen dat u tegen de trekkende
wagen aanrijdt.
Starthulp
Startk
abels Als de motor niet aanslaat omdat de accu
ontl
a
den i
s, kunt u de accu van een andere
wagen voor het starten gebruiken. Controleer
het kijkglas van de accu voordat u gaat star-
ten ›››
pag. 296.
U hebt voor de starthulp gepaste startkabels
nodig volgens de norm DIN 72553 (zie de ge-
gevens van de kabelfabrikant). De kabel
moet een minimale diameter hebben van
25 mm 2
(0,038 inch 2
) in wagens met een
benzinemotor, en 35 mm 2
(0,054 inch 2
) in
wagens met een dieselmotor. In wagens waar de accu zich niet in de motor-
ruimte bevindt, mog
en de startkabels alleen
gekoppeld worden aan de starthulpaanslui-
tingen van de motorruimte! ATTENTIE
De startkabels verkeerd gebruiken kan de ac-
cu doen ontp loff
en en ernstige verwondingen
veroorzaken. Let op het volgende om het risi-
co op ontploffing van de accu te beperken:
● De stroomgevende accu moet dezelfde
spannin
g (12 V) en ongeveer dezelfde capaci-
teit (zie tekst op de accu) hebben als de accu
die wordt opgeladen.
● Laad nooit een bevroren of recent ontdooi-
de accu op
. Een lege accu kan al bij tempera-
turen rond 0°C (+32°F) bevriezen.
● Als een accu bevriest/ontdooit, moet deze
verv
angen worden.
● Bij het starten met hulp van een andere ac-
cu onts
taat in de accu een zeer explosief gas-
mengsel. Houd vuur, vonken, open vlammen
en brandende sigaretten altijd uit de buurt
van de accu. Gebruik nooit een mobiele tele-
foon tijdens het aanbrengen of verwijderen
van de startkabels.
● Laad de accu alleen op in goed geventileer-
de plaat
sen. Bij het opstarten met hulp van
een andere accu kan namelijk in de accu een
zeer explosief gasmengsel ontstaan.
● Leg de startkabels zo dat ze nooit in aanra-
king k
unnen komen met draaiende delen in
de motorruimte. 52
Page 55 of 340

De essentie
●
Ver w
ar de positieve pool niet met de nega-
tieve pool of vergis u niet bij het aansluiten
van de startkabels.
● Raadpleeg de gebruiksaanwijzingen van de
fabrikant
van de startkabels. VOORZICHTIG
Let op het volgende om aanzienlijke schade
aan het elektri
sche systeem van de wagen te
voorkomen:
● Het verkeerd aansluiten van de startkabels
kan kor
tsluiting veroorzaken.
● Tussen de wagens mag er geen contact be-
staan, ander
s zou de stroom al kunnen lopen,
als de pluspolen worden verbonden. Positieve pool van de starthulpaan-
s
luitin
g
en Afb. 74
In de motorruimte: positieve pool
v oor s
t
arthulp + . Bij sommige voertuigen bestaat er een start-
hu
lp
aan
sluiting in de motorruimte, onder
een beschilderde klep.
Starthulp: beschrijving Afb. 75
Verbindingsschema voor wagens zon-
der s t
ar
t-stopsysteem. Afb. 76
Verbindingsschema voor wagens met
s tar
t-stopsysteem. Startkabels aansluiten
1. Bij beide wagens het contact uitschakelen
›››
.
2. Een uiteinde van de rode
s
tarthulpkabel
op de pluspool + van de wagen met de
ontl a
den ac
cu klemmen A
› ››
afb
. 75.
3.
Het andere uiteinde van de rode s
tarthulp-
kabel op de pluspool + van de stroomge-
v ende w
ag
en B klemmen.
4. In wagens zonder start-stopsysteem: een
uit einde
v
an de zwarte startkabel op de
minpool – van de stroomgevende wagen
k l
emmen B
› ›
› afb
. 75.
– In wagens met start-stopsysteem: een uit-
einde v
an de zwarte X startkabel op een
g e
s
chikt massapunt, een massief metalen
onderdeel van het motorblok of aan het
motorblok zelf klemmen ››› afb. 76 .
5. Sluit het andere uiteinde van de zwarte
st
artkabel X in de wagen met ontladen
ac c
u aan op een m
assief metalen deel
vastgeschroefd aan het motorblok of aan
het motorblok zelf, echter niet in de buurt
van de accu A .
6. Leg de kabels zo, dat ze niet door draaien- de del en in de mot
orruimt
e kunnen wor-
den geraakt.
Starten
7. De motor van de stroomgevende wagen star
ten en stationair laten draaien. » 53
Page 56 of 340

De essentie
8. De motor van de wagen met de ontladen acc
u s
tarten en twee tot drie minuten
wachten tot de motor draait.
Startkabels verwijderen
9. Vóór het losmaken van de startkabels het dimlicht
- wanneer dit aan is - uitschake-
len.
10.In de wagen met de ontladen accu de aanjager en ac
hterruitverwarming inscha-
kelen, opdat spanningspieken worden af-
gebouwd die ontstaan bij het losmaken.
11.
Kabels bij draaiende motoren verwijderen
in omgekeerde volgorde van het aanslui-
ten.
Let erop dat de klemmen voldoende contact
met het metaal hebben.
Als de motor niet aanslaat, na 10 seconden
ophouden met starten en daarna na ca. 1 mi-
nuut weer starten. ATTENTIE
● Vo l
g de waarschuwingen op bij werkzaam-
heden in de motorruimte ›››
pag. 284.
● De stroomgevende accu moet dezelfde
spannin
g (12V) en dezelfde capaciteit (zie
tekst op de accu) hebben als de lege accu.
Anders bestaat er gevaar voor explosie!
● Voer nooit een starthulp uit als een van de
accu's
bevroren is – gevaar voor explosie!
Ook wanneer de accu is ontdooid, bestaat er gevaar voor verbrandingen bij het uitvloeien
van ac
c
uvloeistof. Bevroren accu vervangen.
● Ontstekingsbronnen (open vuur, sigaretten,
enz) z
over mogelijk uit de buurt van de accu's
houden. Ontploffingsgevaar!
● Let op de gebruiksaanwijzing van de fabri-
kant
van de startkabels.
● Minkabel bij de andere wagen niet direct
op de minpool
van de ontladen accu aanslui-
ten. Door vonkvorming zou het knalgas dat
uit de accu stroomt, kunnen ontsteken - ge-
vaar voor explosie!
● Minkabel bij de andere wagen niet op delen
van het br
andstofsysteem of op de remleidin-
gen vastklemmen.
● De niet-geïsoleerde delen van de pooltan-
gen mogen elk
aar niet raken. Bovendien mag
de op de pluspool van de accu aangesloten
kabel niet met elektrisch geleidende delen
van de wagen in aanraking komen - gevaar
voor kortsluiting!
● Kabels zo leggen dat ze niet door draaien-
de delen in de motorruimt
e kunnen worden
geraakt.
● Buig u niet over de accu's - u zou verbran-
dingen k
unnen oplopen! Let op
De wagens mogen elkaar niet aanraken, an-
ders
zou er al bij de verbinding van de plus-
polen een stroomverbinding zijn. Wisserbladen vervangen
Ser v
ic
estand van de ruitenwisser Afb. 77
Ruitenwissers in servicestand. Wanneer de ruitenwissers in de servicestand
s
t
aan, k
unnen de armen ››› afb. 77 van de
wisser omhoog worden gezet.
● Sluit de motorkap ›››
pag. 284.
● Schakel het contact in en vervolgens weer
uit.
● Druk de ruit
enwisserhendel kort omlaag
›››
pag. 25 4 .
V oor
d
at u gaat rijden, moet u de wisserarmen
weer omlaag zetten. Door de ruitenwisser-
hendel te bedienen keren de wisserarmen
weer in hun beginstand terug.
››› pag. 88 54