Page 225 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● In p ark
eerp
laatsen die haaks op het weg-
dek staan: druk de toets bij een snelheid
v an m
ax
imaal 50 km/u (31 mph) twee keer
in. Als de functie in werking is, brandt het
controlelampje in de toets ››› afb. 212.
● Druk indien nodig de toets opnieuw in
om de p ark
eermodu
s te wijzigen.
● Zet het knipperlicht aan aan de kant waar u
een open ruimte om te p
arkeren wilt detecte-
ren: Op het display in het instrumentenpa-
neel wordt de desbetreffende zijde van het
wegdek weergegeven.
Parkeren
● Bij parallel aan wegdek parkeren: rijd de
wagen met
een snelheid van 40 km/u (25
mph) en op een afstand tussen 0,5 m en 2 m
langs de open ruimte.
● Bij haaks op wegdek parkeren: rijd de wa-
gen met
een snelheid van 20 km/u (12 mph)
en op een afstand tussen 0,5 m en 2 m langs
de open ruimte.
● Het beste parkeerresultaat krijgt u, als u uw
wagen
zo parallel mogelijk ten opzichte van
de geparkeerde wagens resp. de stoeprand
houdt.
● Als op het display in het instrumentenpa-
neel een ge
schikte open ruimte wordt weer-
gegeven, zet de wagen dan stil en schakel de
achteruitversnelling in.
● Volg de aanwijzingen op het display in het
instrument
enpaneel. ●
Laat na enig
e tijd het stuurwiel los wanneer
de volgende waarschuwing ››› wordt weer-
g e
g
even: Het systeem neemt het
stuurwiel actief over! Houd de
omgeving in de gaten.
● Houd de omgeving in de gaten en geef
voorz
ichtig gas, met maximaal 7 km/u (4
mph).
● Het inparkeersysteem bedient all
een het
stuurwiel tijdens de manoeuvre. De bestuur-
der bedient het gaspedaal, het koppelings-
pedaal en het rempedaal.
● Volg de visuele aanwijzingen en de akoesti-
sche s
ignalen van het inparkeersysteem tot
de manoeuvre voltooid is.
● Het inparkeersysteem stuurt de wagen zo-
wel n
aar voren als naar achteren tot de wa-
gen recht in de open ruimte staat.
● De manoeuvre is voltooid wanneer de daar-
bij behorende w
aarschuwing op het display
in het instrumentenpaneel wordt weergege-
ven.
Parkeermanoeuvre voortijdig voltooien of
onderbreken
Het inparkeersysteem onderbreekt de ma-
noeuvre voortijdig als een van de volgende
situaties zich voordoet:
● Indrukken toets .
● De wagen rijdt harder dan 7 km/u (4 mph).
● De bestuurder neemt de besturing over. ●
De p
ark
eermanoeuvre is niet voltooid en er
zijn zes minuten verstreken vanaf het mo-
ment dat de automatische stuurwielhulp in-
geschakeld werd.
● Er wordt een schuifdeur geopend. Om de
manoeuvr
e af te maken, sluit u de schuifdeur
en drukt u de toets opnieuw in.
● Er treedt een storing in het systeem (sys-
t eem tijdelijk
niet
beschikbaar) op.
● De ASR is uitgeschakeld, of de ASR of de
ESC grijpt
in. ATTENTIE
Tijdens het parkeren met het inparkeersys-
teem dr aait
het stuurwiel snel zelfstandig
rond. Als u uw handen in de openingen van
het stuurwiel steekt, kunt u zichzelf verwon-
den. Let op
● Het inp ark
eersysteem heeft zijn beperkin-
gen. U kunt met het inparkeersysteem bij-
voorbeeld niet in krappe bochten parkeren.
● Hoewel het inparkeersysteem weet dat er
niet v
oldoende ruimte is om de wagen te par-
keren, wordt op het display in het instrumen-
tenpaneel toch deze ruimte weergegeven. In
dit geval wordt u aangeraden de parkeerma-
noeuvre niet uit te voeren.
● Als u voortijdig tussen de vooruit- en ach-
teruitv
ersnelling schakelt (d.w.z. voordat het » 223
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 226 of 340

Bedienen
signaal van het inparkeersysteem dit aan-
geef
t), d
an wordt de wagen niet goed
geparkeerd.
● Als u de wagen recht (parallel aan het weg-
dek) parkeer
t, weerklinkt een signaal dat de
bestuurder erop attent maakt wanneer de
vooruitversnelling en wanneer de achteruit-
versnelling geschakeld moet worden, omdat
het signaal van het inparkeersysteem niet
aangeeft wanneer van rijrichting verandert
moet worden.
● U kunt het inparkeersysteem ook later in-
sch
akelen, wanneer u met de wagen met
maximaal 40 km/u (25 mph) langs een ge-
schikte parallelle open ruimte of met 20 km/u
(12 mph) langs een schuine open ruimte
(haaks op wegdek) rijdt, en vervolgens op de
toets drukt.
● De voortgangsbalk op het display in het in-
strument enp
aneel geeft met symbolen de re-
latieve af te leggen afstand weer.
● Wanneer het inparkeersysteem het stuur-
wiel bedient
en de wagen stilstaat, wordt
daarnaast het symbool weergegeven. Trap
het rempedaal in zodat het stuurwiel terwijl
de wagen stilstaat kan draaien, en op deze
manier het aantal manoeuvres beperkt wordt.
● De lengte van de open ruimte is "geschikt"
voor park
eren als deze minimaal 1,1 m groter
is dan de lengte van de wagen.
● Als na het verwisselen van de wielen de wa-
gen niet meer g
oed geparkeerd wordt, moet
de wielomtrek van de nieuwe wielen in het
systeem worden opgeslagen. Dit proces
wordt tijdens het rijden automatisch uitge- voerd. U kunt dit proces vergemakkelijken
door de wag
en b
ijvoorbeeld langzaam (met
minder dan 20 km/u) (12 mph)) in een lege
parkeerruimte te rijden. Parkeerplaats met inparkeersysteem
verl
at
en Parkeerplaats verlaten
● De motor van de wagen starten.
● Indrukken toets . Als de functie in werk-
in g i
s, br
andt het controlelampje in de toets
››› afb. 212.
● Zet het knipperlicht aan aan de zijde van
de wagen die al
s eerste de parkeerplaats
gaat verlaten.
● Schakel de achteruitversnelling in.
● Volg de aanwijzingen van het inparkeersys-
teem.
● Wanneer de
volgende waarschuwing wordt
weerg
egeven, laat dan het stuurwiel los ››› in Parkeren met inparkeersysteem op
p
ag. 223
:
Het systeem neemt het
stuurwiel actief over! Houd de
omgeving in de gaten.
● Houd de omgeving in de gaten en geef
voorz
ichtig gas, met maximaal 7 km/u (4
mph).
● Het inparkeersysteem bedient all
een het
stuurwiel tijdens de manoeuvre. De bestuur-der bedient het gaspedaal, het koppelings-
pedaal
en het rempedaal.
● Wanneer de parkeerplaats verlaten kan
worden, grijpt
het inparkeersysteem automa-
tisch niet meer in. Neem het stuurwiel over
en voeg de wagen wanneer de verkeerssitua-
tie dit toelaat aan het verkeer toe door de
parkeerplaats te verlaten.
Manoeuvre automatisch onderbreken
Het inparkeersysteem onderbreekt de ma-
noeuvre als een van de volgende situaties
zich voordoet:
● De wagen rijdt harder dan 7 km/u (4 mph).
● De bestuurder neemt de besturing over.
● Er wordt een schuifdeur geopend. Om de
manoeuvr
e af te maken, sluit u de schuifdeur
en drukt u de toets opnieuw in.
● Er treedt een storing in het systeem (sys-
t eem tijdelijk
niet
beschikbaar) op.
● De ASR is uitgeschakeld, of de ASR of de
ESC grijpt
in. ATTENTIE
Tijdens het verlaten van de parkeerplaats met
het inp ark
eersysteem draait het stuurwiel
snel zelfstandig rond. Als u uw handen in de
openingen van het stuurwiel steekt, kunt u
zichzelf verwonden. 224
Page 227 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Ingrijpen van remmen Het inparkeersysteem helpt de bestuurder
door autom
ati
sch te remmen. De automati-
sche remfunctie ontheft de bestuurder niet
van zijn verantwoordelijkheid om het gaspe-
daal, rempedaal en koppelingspedaal te be-
dienen ››› .
Remmen om s c
hade te voorkomen als gevolg
van verkeerde snelheid
Het is mogelijk dat de remmen ingrijpen om
een verkeerde snelheid te voorkomen. U kunt
doorgaan met de parkeermanoeuvre. De rem-
men grijpen tijdens elk parkeerhandeling
één keer in.
Remmen om schade te beperken
Als u met de wagen een obstakel nadert, is
het mogelijk dat de remmen automatisch in-
grijpen. Onder bepaalde omstandigheden
(bijv. storm, detectie van ultrasone geluiden,
wagenstatus, lading, helling) is het mogelijk
dat het inparkeersysteem de wagen volledig
voor een obstakel stilzet.
● Trap het rempedaal in ››
›
!
Het inp
ark
eersysteem grijpt na tussenkomst
van de remmen niet meer in. ATTENTIE
Ondanks de hulp van het inparkeersysteem
moet u tijden s
het parkeren geen risico's lo-
pen. Ondanks het systeem moet de bestuur-
der te allen tijde opmerkzaam blijven.
● Wees altijd op uw hoede om te remmen.
● Het automatisch remmen stopt na ongeveer
1,5 seconden. Z
et na het automatisch rem-
men zelf de wagen stil. Achteruitrijcamera* (Rear View
C
amer
a)
In
leiding tot thema De in de achterklep ingebouwde camera
helpt
de be
s
tuurder bij het parkeren of ach-
teruit rijden. In het in de fabriek ingebouwde
scherm van de radio of het navigatiesysteem
wordt het camerabeeld en enkele door het
systeem gegenereerde oriëntatiepunten
weergegeven.
U kunt een keuze maken uit twee soorten ori-
ëntatiepunten (modi):
● Modus 1 : achteruit
rijdend haaks op het
wegdek parkeren (bijv. op een parkeer-
plaats).
● Modus 2 : achteruit
rijdend parallel aan de
rand van het wegdek parkeren. U kunt de modus wijzigen door de knop in
het dis
play van de radio of het navigatiesys-
teem in te drukken. De modus waarnaar over-
geschakeld kan worden, wordt altijd alleen
weergegeven. ATTENTIE
Als u de camera gebruikt voor het berekenen
van de af s
tand van de wagen tot obstakels
(personen, wagens, enz.), houdt er dan reke-
ning mee dat dit onnauwkeurig is. U kunt
hierdoor ongevallen en ernstig letsel veroor-
zaken.
● De cameralens vergroot en vervormt het
blikv
eld en geeft de voorwerpen anders en
vaag op het scherm weer.
● Het is mogelijk dat bepaalde voorwerpen
niet of niet
er duidelijk weergegeven worden
(bijv. dunne palen of hekken) vanwege de re-
solutie van de monitor, of als er weinig licht
is.
● De camera heeft dode hoeken waarin per-
sonen en obj
ecten niet kunnen worden waar-
genomen.
● Houd de cameralens schoon en vrij van
sneeuw en ij
s. Bedek de lens niet. ATTENTIE
De intelligente techniek in de achteruitkijkca-
mera k an de n
atuurkundig en door het sys-
teem zelf bepaalde grenzen niet overwinnen.
Het onachtzame of ongecontroleerde gebruik » 225
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 228 of 340

Bedienen
van de achteruitkijkcamera kan ernstig letsel
en ong
ev
allen veroorzaken. Ondanks het sys-
teem moet de bestuurder te allen tijde op-
merkzaam blijven.
● Pas de snelheid en de rijstijl aan het zicht,
het we
gdek, het verkeer en de weersomstan-
digheden aan.
● Houd altijd de omgeving van de wagen in
de gaten en k
ijk altijd in de richting van de
plek waar u de wagen wilt parkeren. Op het
scherm wordt de rijweg van de achterzijde
van de wagen afhankelijk van de draaihoek
van het stuur weergegeven. De voorzijde van
de wagen zwenkt ten opzichte van de achter-
zijde meer uit.
● Laat u niet afleiden door naar het display te
kijken.
● Houd de om
geving van de wagen altijd in
de gaten omd
at de camera's niet altijd kinde-
ren, dieren of voorwerpen detecteren.
● Het is mogelijk dat het systeem niet alle
zones
duidelijk weergeeft.
● Gebruik de achteruitrijcamera alleen bij
vol
ledig gesloten achterklep. VOORZICHTIG
● De c amer
a geeft de beelden slechts tweedi-
mensionaal in het scherm weer. Vanwege het
ontbreken van diepte kan het moeilijk zijn
voorwerpen die uitsteken of gleuven in het
wegdek te herkennen, of zelfs helemaal niet
herkennen. ●
Voor w
erpen als aanhangerdissels, dunne
stangen, hekwerken, palen en bomen worden
in bepaalde omstandigheden niet door de ca-
mera's herkend en kunnen tot beschadiging
van de wagen leiden. Gebruiksaanwijzingen
Afb. 214
In de achterklep: inbouwplaats van
ac ht
eruitk
ijkcamera. Afb. 215
Aanwijzing van achteruitkijkcamera:
modus 2 in
geschakeld. Functietoetsen op het display:
menu w eer
g
even; menu verbergen.
Het beeld van de achteruitrijcamera uit-
schakelen.
De help weergeven. In het hulpschema
wordt uitleg gegeven over de oppervlak-
ken en lijnen in het camerabeeld. Druk
op om de help te verlaten.
Het geluid uitschakelen.
De aanwijzing aanpassen: helderheid,
contrast, kleur.
De oriëntatiepunten koppelen om achter-
uit rijdend haaks op het wegdek (modus
1) te parkeren.
Het optische parkeersysteem weergeven.
1 2
3
4
5
6
7
226
Page 229 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurderBediening in wagens zonder optisch parkeersys-
teem (OPS)
De aanduiding
automatisch in-
schakelen:Schakel de achteruitrijversnelling
bij ingeschakeld contact of draai-
ende motor in. Modus 1 wordt
weergegeven.
Schakel de dis-
playweergave
handmatig uit:
Druk op een toets om het gebied
op de radio of het navigatiesys-
teem te selecteren
››› brochure Ra-
dio of ››› brochure Navigatiesys-
teem.
OF: druk op de knop
op het
scherm.
OF: Na het uitschakelen van het
contact wordt het beeld van de ach-
teruitkijkcamera kort op het scherm
weergegeven.
De aanduiding
uitschakelen door
de achteruitrijver-
snelling uit te
schakelen:Het beeld wordt na ongeveer 10 se-
conden uitgeschakeld.
De aanduiding
uitschakelen door
vooruit te rijden:Rijd vooruit met een minimale snel-
heid van ca. 15 km/u (9 mph).
Bediening in wagens met optisch parkeersysteem
(OPS)
De aanduiding
automatisch in-
schakelen:Schakel de achteruitrijversnelling
bij ingeschakeld contact of draai-
ende motor in. Modus 1 wordt
weergegeven.
Schakel de dis-
playweergave
handmatig uit:
Druk op een toets om het gebied
op de radio of het navigatiesys-
teem te selecteren ››› brochure Ra-
dio of ››› brochure Navigatiesys-
teem.
OF: druk op de knop
op het
scherm.
OF: Na het uitschakelen van het
contact wordt het beeld van de ach-
teruitkijkcamera kort op het scherm
weergegeven.
Indrukken toets .
De aanduiding
uitschakelen door
de achteruitrijver-
snelling uit te
schakelen:Onmiddellijk hierna wordt de aan-
duiding van het OPS weergegeven.
De aanduiding
uitschakelen door
vooruit te rijden:Rijd vooruit met een minimale snel-
heid van ca. 10 km/u (6 mph). Bijzonderheden
1) Gebruik de achteruitkijkcamera in de volgen-
de gevallen niet:
– Als er een storing in de dynamische regeling van het
onderstel (DCC) optreedt.
– Als het beeld niet duidelijk of betrouwbaar wordt
weergegeven (weinig zicht of vieze lens).
– Als de ruimte achter de wagen niet duidelijk en in zijn
geheel herkend wordt.
– Als achter in de wagen te veel lading ligt.
– Als de bestuurder niet bekend is met het systeem.
1) Gebruik de achteruitkijkcamera in de volgen-
de gevallen niet:
– Als de achterklep geopend is.
– Als de stand of de inbouwhoek van de camera is ver-
anderd (bijv. na een aanrijding), moet u het systeem in
een gespecialiseerde werkplaats laten nakijken.
2) Gezichtsbedrog door de camera (voorbeel-
den)
De beelden van de achteruitrijcamera zijn tweedimen-
sionaal. Gleuven in het wegdek of voorwerpen die uit de
grond of andere wagen steken, zijn moeilijk herkenbaar,
of worden niet weergegeven vanwege het ontbreken van
diepte van het schermbeeld.
Het lijkt soms alsof een voorwerp of een andere wagen
dichter bij of verder weg staat dan dat het voorwerp of
de wagen werkelijk staat:
– Bij het overgaan van een vlakke ondergrond naar een
helling.
– Bij het overgaan van een helling naar een vlakke on-
dergrond.
– Als achter in de wagen te veel lading ligt.
– Bij het naderen van uitstekende voorwerpen. Deze
voorwerpen kunnen bij het achteruitrijden buiten de ge-
zichtsveld van de camera vallen. Cameralens schoonmaken
M
aak
de c
ameralens schoon en houd de ca-
meralens vrij van sneeuw en ijs: »
227
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 230 of 340

Bedienen
● Maak
de c
ameralens met een in de handel
verkrijgbaar glasreinigingsmiddel op basis
van alcohol nat en veeg de lens met een dro-
ge doek schoon ››› .
● Verwijder de sneeuw met een handveger.
● Verwijder ijs bij voorkeur met een ontdoois-
pr a
y
››› .
VOORZICHTIG
● Gebruik nooit
schurende schoonmaakmid-
delen voor het schoonmaken van de lens.
● Verwijder sneeuw of ijs nooit met lauw of
warm wat
er van de cameralens. De lens kan
hierdoor beschadigd raken. Let op
● SEA T r
aadt u aan het inparkeren met de
achteruitrijcamera op een plek of parkeer-
plaats met weinig verkeer te oefenen om met
het systeem, de oriëntatielijnen en de werk-
ing hiervan vertrouwd te raken.
● Als de achterklep geopend is, of als de in
de fabriek in
gebouwde trekhaak op een elek-
trische wijze op de aanhangwagen aangeslo-
ten, worden de oriëntatielijnen niet op het
scherm weergegeven. Haaks op wegdek parkeren (modus 1)
Afb. 216
Display: oriëntatielijnen van parkeer-
ruimt e ac
ht
er wagen. Overzicht van oriëntatiepunten.
B
et
ek
enis van op scherm geprojecteerde ori-
ëntatielijnen ››› afb. 216. Alle lengtes van de
oriëntatielijnen gebruiken als referentiepunt
een wagen die op een horizontaal oppervlak
staat.
Rood: veiligheidsafstand, dat wil zeggen
zone van wegdek die zich ongeveer 40
cm achter de wagen bevindt.
Groen: verlenging van wagen (iets ver-
ruimd) naar achteren. De groen gemar-
keerde zone eindigt ongeveer twee meter
achter de wagen, boven het wegdek.
Geel: verlenging van wagen naar achter-
en overeenkomstig de draaihoek van het
stuurwiel. De geel gemarkeerde zone ein-
1 2
3 digt ongeveer drie meter achter de wa-
g
en, bo
v
en het wegdek.
Parkeren
● Plaats de wagen voor een open ruimte en
sch
akel de achteruitversnelling in.
● Rijd langzaam achteruit en draai het stuur-
wiel
zodanig dat de gele oriëntatielijnen u
naar de open ruimte leiden ››› afb. 216 3 .
● Lijn de wagen met de groene oriëntatielij-
nen op de p ark
eerp
laats recht uit.
Parallel aan wegdek parkeren (mo-
dus 2) Afb. 217
Display: oriëntatielijnen en -opper-
vl akk
en
van ruimte achter de wagen. Na het aanzetten van het knipperlicht worden
de niet
-benodigde lijnen en op per
vlakken
gewist.
228
Page 231 of 340

Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Overzicht van oriëntatiepunten.
B et
ek
enis van op scherm geprojecteerde ori-
ëntatielijnen en -oppervlakken ››› afb. 217.
Alle lengtes van de oriëntatielijnen gebruiken
als referentiepunt een wagen die op een hori-
zontaal oppervlak staat.
Veiligheidsafstand: zone van wegdek die
zich ongeveer 40 cm achter de wagen be-
vindt.
Zijbereik van wagen.
Draaipunt bij parkeren. Wanneer de gele
lijn de stoeprand of een andere limiet van
de open ruimte voor het parkeren raakt,
is het punt bereikt waarop de wagen ge-
draaid moet worden (loep).
Benodigde vrije ruimte voor parallel par-
keren van wagen. Het weergegeven op-
pervlak moet volledig in de open ruimte
vallen.
Mogelijk geparkeerde wagen naast rand
van wegdek.
Parkeren
● Plaats de wagen op 1 m afstand parallel
aan de parkeerp
laats en schakel de achter-
uitversnelling in.
● Schakel op het display van het navigatie-
syst
eem modus 2 in om de wagen parallel te
parkeren.
● Rijd langzaam achteruit en draai het stuur-
wiel
zodanig dat het gele op het scherm
1
2
3
4
5 weergegeven oppervlak eindigt voor een mo-
g
elijk
o
bstakel 5 (bijv. een andere wagen).
● Draai het stuurwiel maximaal tot de open
ruimt e en rijd l
an
gzaam achteruit.
● Wanneer de gele lijn 3 het zijbereik van
de open ruimt e r
aakt, b
ijvoorbeeld het zij-
spoor of de stoeprand (loep), draai dan het
stuurwiel maximaal in tegengestelde rich-
ting.
● Rijd verder achteruit tot de wagen parallel
aan het we
gdek in de open ruimte staat. Cor-
rigeer indien nodig de positie. Afstandsregeling* (Snelheids-
reg
elsysteem - GRA)
Waarschuwings- en controlelampjes Afb. 218
Display in het instrumentenpaneel:
s t
at
usaanduidingen van GRA.
Springt aan
Het snelheidsregelsysteem regelt de snelheid van de
wagen.
Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit. »
229
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 232 of 340

Bedienen
Weergave op het display
Het s
nelheid
sregelsysteem is in verscheide-
ne versies beschikbaar. In wagens met multi-
functie-indicator (MFA) wordt de geprogram-
meerde snelheid op het display in het instru-
mentenpaneel weergegeven.
Status afb. 218:
GRA tijdelijk uitgeschakeld. De gepro-
grammeerde snelheid wordt in kleine cij-
fers weergegeven.
Systeemfout. Raadpleeg een gespeciali-
seerde werkplaats.
GRA ingeschakeld. Het snelheidsgeheu-
gen is leeg.
De GRA is actief. De geprogrammeerde
snelheid wordt in grote cijfers weergege-
ven. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Controle- en
waar s
chuwingslampjes op pag. 108 in acht
nemen. Snelheidsregelsysteem gebruiken
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 32
Het snelheidsregelsysteem (GRA) zorgt er-
voor dat tijdens het vooruit rijden met snel-
heden vanaf ongeveer 20 km/u (12 mijl per A
B
C
D uur) de geprogrammeerde snelheid constant
w
or
dt
aangehouden.
Het GRA vermindert alleen de snelheid wan-
neer het gaspedaal wordt bediend en er niet
geremd wordt ››› .
Hel lin
g
en afdalen met de SRS
Als het SRS de snelheid van de wagen bij het
omlaag rijden van een helling niet constant
kan houden, rem de wagen dan met het rem-
pedaal af en schakel indien nodig terug.
Automatisch uitschakelen
Het snelheidsregelsysteem SRS wordt auto-
matisch uitgeschakeld of tijdelijk onderbro-
ken:
● Als het systeem een storing detecteert die
de werkin
g van het SRS beïnvloeden kan.
● Als gedurende een bepaalde tijd de wagen
met een snelheid g
ereden wordt die hoger is
dan de geprogrammeerde snelheid vanwege
het intrappen van het gaspedaal.
● Als het rem- of koppelingspedaal wordt in-
getrapt
.
● Als er wordt op- of teruggeschakeld.
● Als de airbag geactiveerd wordt. ATTENTIE
Als u met een constante snelheid niet op een
vei lig
e afstand van andere weggebruikers kunt rijden, kan het gebruik van het snel-
heidsr
e
gelsysteem tot ongevallen en ernstig
letsel leiden.
● Gebruik het snelheidsregelsysteem nooit in
druk v
erkeer, als de veiligheidsafstand onvol-
doende is, op steile wegen, op bochtige of
gladde wegen (sneeuw, ijs, regen of stenen),
en op overstroomde wegen.
● Gebruik het SRS ook nooit buiten de ver-
harde w
egen of op onverharde wegen.
● Pas de snelheid aan en houd een veilige af-
stand aan t
ot uw voorliggers afhankelijk van
het zicht, het klimaat, het wegdek en het ver-
keer.
● Schakel het snelheidsregelsysteem altijd
na ge
bruik uit om te voorkomen dat de snel-
heid onverwacht geregeld wordt.
● Het is gevaarlijk weer terug te gaan naar de
opge
slagen snelheid wanneer die snelheid te
hoog is voor de omstandigheden van dat mo-
ment (wegdek, verkeer, weersgesteldheid).
● Bij het bergafwaarts rijden kan het snel-
heidsre
gelsysteem de snelheid niet constant
houden. Door het eigen gewicht van de wa-
gen kan de snelheid toenemen. Schakel terug
of rem de wagen met de voetrem af. 230