De essentie
Alarmlichten Afb. 42
Dashboard: schakelaar voor alarm-
lic ht
en. Ingeschakeld, bijvoorbeeld:
● Bij het naderen van een file
● In een noodsituatie
● Wagen staat stil wegens pech
● Bij het slepen of gesleept worden
››› in Noodknipperlichten op pag. 137
››› pag. 137 Binnenverlichting
Toets / stand: Functie
Schakelt de binnenverlichting uit.
Schakelt de binnenverlichting in.
Schakelt het portiercontact (middenstand)
in.
De binnenverlichting gaat automatisch aan
wanneer de wagen ontgrendeld, een por-
tier geopend of de sleutel uit het contact-
slot genomen wordt.
De verlichting gaat na een paar seconden
uit nadat alle portieren gesloten zijn, de
wagen vergrendeld is of het contact in
wordt geschakeld.
Het leeslampje in- en uitschakelen.
Interieurverlichting: verandert in het portier-
p
aneel
van kleur (wit of rood) op basis van de
rijstijl.
››› pag. 139 Ruitenwisser voor en achter
Afb. 43
Bediening van de ruitenwisser en rui-
t en
s
proeier.
Hendel in de gewenste stand zetten
0 Ruitenwissers uit.
1
Intervalwissen van de ruitenwissers.
Met de knop
››› afb. 43 A de intervalni-
veaus (bij wagens zonder regensensor)
of de gevoeligheid van de regensensor
instellen.
2 Langzaam wissen.
3
Snel wissen.
4
Kort wissen, kort sproeien. Houd de hen-
del langer omlaag gedrukt zodat het
wissen sneller gaat.
5
Wis/was-automaat om de voorruit
schoon te maken met de hendel omh-
oog.
»
25
Bedienen
● Het al
armsy
steem niet activeren.
● Het is niet mogelijk om de portieren en de
achterk
lep van buitenaf te openen, bijvoor-
beeld bij het wachten voor een stoplicht.
● U kunt de portieren van binnenuit openen
en ontgrendel
en door aan de portiergreep te
trekken. Indien nodig, moet u tweemaal aan
de portiergreep aan de binnenkant trekken.
● Als het bestuurdersportier geopend is, kan
het niet
vergrendeld worden. Hierdoor wordt
voorkomen dat u wordt buitengesloten en de
sleutel in de wagen achterblijft.
Wagen ontgrendelen en vergrendelen
met K
eyless Access Afb. 131
Sluit- en startsysteem zonder sleutel
K eyl
e
ss Access: omgeving. Afb. 132
Sluit- en startsysteem zonder sleutel
Keyl e
ss Access: sensoroppervlak A voor het
ontgr endel
en aan de binnenzijde van de por-
tiergreep van het portier en sensoroppervlak B voor het vergrendelen aan de buitenzijde
v an de por
tier
greep. Keyless Access is een sluit- en startsysteem
z
onder s
l
eutel waarmee waarmee de wagen
vergrendeld en ontgrendeld kan worden zon-
der daarvoor de autosleutel actief te moeten
gebruiken. Daarvoor moet er enkel een pas-
sende autosleutel in de omgeving ››› afb. 131
van de wagen zijn en moet er een van de sen-
soroppervlakken van de portiergrepen van de
portieren ››› afb. 132 aangeraakt worden.
Algemene informatie
Als er een passende autosleutel in de omge-
ving ››› afb. 131 aanwezig is, geeft het sluit-
en startsysteem zonder sleutel Keyless
Access toegangsrechten zodra u een van de
sensoroppervlakken van de portieren aan-
raakt of de knop aan de achterklep ingedrukt wordt. Vervolgens zijn de volgende functies
mogelijk
zonder dat u de autosleutel actief
hoeft te gebruiken:
● Keyless-Entry: ontgrendeling van de wagen
via de por
tiergrepen van de vier portieren of
de knop aan de achterklep.
● Keyless-Go: de motor starten en rijden.
Hiervoor moet
er een passende autosleutel
binnenin de wagen aanwezig te zijn en moet
er op de startknop gedrukt worden ››› pag.
190.
● Keyless-Exit: vergrendeling van de wagen
via een
van de vier portiergrepen.
De centrale vergrendeling en het sluitsys-
teem werken op dezelfde manier als het nor-
male ontgrendel- en vergrendelsysteem. Al-
leen de bedieningselementen veranderen.
Het ontgrendelen van de wagen wordt weer-
gegeven door het tweemaal knipperen van
de knipperlichten; het vergrendelen, een-
maal.
Wanneer u de wagen ontgrendelt en geen
van de portieren of de achterklep opent,
wordt de wagen na enkele seconden op-
nieuw vergrendeld.
Portieren ontgrendelen en openen (Keyless-
Entry)
● Portiergreep beetpakken. Op dat ogenblik
raakt u de sen
soroppervlakte ››› afb.
118
Openen en sluiten
132 A (pijl) aan van de portiergreep en
w or
dt
de auto ontgrendeld.
● Portier openen.
In wagen
s zonder Safe-beveiligingsysteem
de portieren sluiten en vergrendelen (Key-
less-Exit)
● Contact uitschakelen.
● Bestuurdersportier sluiten.
● Tik eenmaal op het sensoroppervlak
B (pijl) van de portiergreep. Het portier
w aar
v
an de greep bediend wordt, moet ge-
sloten zijn.
In wagens zonder Safe-beveiligingsysteem
de portieren sluiten en vergrendelen (Key-
less-Exit)
● Contact uitschakelen.
● Bestuurdersportier sluiten.
● Tik eenmaal op het sensoroppervlak
B (pijl) van de portiergreep. De wagen wordt
v er
gr
endeld met het "Safe"-veiligheidssys-
teem ››› pag. 120. Het portier waarvan de
greep bediend wordt, moet gesloten zijn.
● Raak tweemaal de sensoroppervlakte
B (pijl) van de portiergreep aan om de wa-
g en t
e
vergrendelen zonder het "Safe" -veilig-
heidssysteem ›››
pag. 120. Achterklep ontgrendelen en vergrendelen
Wanneer de auto
vergrendeld is, wordt de
achterklep automatisch ontgrendeld als er
zich bij het openen een passende autosleutel
in de omgeving ››› afb. 131 bevindt.
Open of sluit de achterklep op een normale
››› pag. 126 manier.
Wanneer de achterklep gesloten is, wordt ze
automatisch vergrendeld. In de volgende ge-
vallen wordt de achterklep niet automatisch
vergrendeld na het sluiten:
● Als de hele wagen ontgrendeld is.
● Als de sleutel zich binnein de wagen be-
vond toen hij l
aatst gebruikt werd. Alle knip-
perlichten van de wagen knipperen vier
maal. Als er geen van de portieren of de ach-
terklep geopend wordt, wordt de wagen na
enkele seconden opnieuw vergrendeld.
De wagen vergrendelen met een tweede
sleutel
Als er zich in de wagen een autosleutel be-
vindt en de wagen wordt van buitenaf ver-
grendeld met een tweede sleutel, wordt de
sleutel binnenin de wagen vergrendeld voor
het starten van de motor ››› pag. 190. Om de
motor te kunnen starten moet er gedrukt wor-
den op de knop van de sleutel die zich
b innenin de w
ag
en ››› afb. 129 bevindt. Automatisch uitschakelen van de sensoren
Als
de wagen gedurende lange tijd niet ont-
grendeld of vergrendeld wordt, wordt de sen-
sor aan het portier van de voorpassagier au-
tomatisch uitgeschakeld.
Als bij de vergrendelde wagen de buitensen-
sor aan de portiergreep van een deur vaak in-
geschakeld wordt (bijv door de takken van
een struik te raken), worden alle toenade-
ringsensoren gedurende een bepaalde tijd
uitgeschakeld. Als dit enkel gebeurt met de
buitensensor van het portier van de bestuur-
der, wordt enkel deze sensor uitgeschakeld.
De sensoren worden opnieuw ingeschakeld:
● Na enige tijd.
● OF: als de wagen ontgrendeld wordt met de
toets
van de sleutel.
● OF: al s de achterklep wordt geopend.
C omf
ortfuncties
Om alle elektrische ruiten en het schuifdak
en de elektrische panoramische windgeleider
te sluiten met de comfort functie , dient u ge-
durende enkele seconden uw vinger te hou-
den op het sensoroppervlak om te vergren-
delen ››› afb. 132 B aan de buitenzijde van
de por tier
gr
eep van de bestuurder of van de
bijrijder tot de ruiten en het dak gesloten
zijn.
Het openen van de deuren bij het aanraken
van het sensoroppervlak van de portiergreep »
119
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
gebeurt in functie van de instellingen die
w er
den in
geschakeld in het menu Configu-
ratie - Comfort ›››
pag. 26. VOORZICHTIG
De sensoroppervlaken van de portiergrepen
ku nnen g
eactiveerd worden wanneer ze ge-
raakt worden door een waterstraal of hoge-
drukspuit wanneer er een passende autosleu-
tel in de omgeving aanwezig is. Als ten min-
ste één van de ruiten geopend is en het sen-
soroppervlak B van een van de portiergre-
pen con s
tant ingeschakeld is, worden alle
ruiten gesloten. Als de waterstraal of hoge-
drukspuit even niet gericht wordt op het sen-
soroppervlak A van een van de portiergre-
pen en daarn a er opnieu
w op gericht wordt,
dan worden alle ruiten waarschijnlijk geo-
pend ››› pag. 119, Comfortfuncties. Let op
● Als
de accu van de wagen nog weinig span-
ning heeft of helemaal leeg is, of de batterij
van de autosleutel bijna leeg of leeg is, dan is
het mogelijk dat de wagen niet ontgrendeld
of vergrendeld kan worden met het Keyless
Access systeem. De wagen kan handmatig
worden ontgrendeld of vergrendeld ››› pag.
91.
● Als er zich geen enkele passende sleutel
binnenin de wag
en bevindt of het systeem
hem niet herkent, zal er een melding verschij-
nen op het display van het instrumentenpa-
neel. Dit zou kunnen gebeuren als er een an- der radiofrequentiesignaal zou interfereren
met het
s
ignaal van de sleutel (bijv. van een
of andere accessoire voor mobiele apparaten)
of als de sleutel afgedekt wordt door een
voorwerp (bijv. door een metalen koffer).
● De werking van de sensoren aan de portier-
grepen v
an de deuren kan aangetast geraken
als de sensoren veel vuil vertonen, bijvoor-
beeld, een laagje zout. Zo nodig, reinig de
wagen ››› pag. 264.
● Als de wagen uitgerust is met een automa-
tisc
he versnellingsbak, kan hij enkel vergren-
deld worden als de versnellingspook in de
stand P staat. Safe-beveiligingssysteem
FunctieNodige handelingen
De wagen vergrendelen
en het "Safe"-veilig-
heidssysteem active-
ren.Een keer de knop van de
autosleutel indrukken.
FunctieNodige handelingen
De wagen vergrendelen
zonder het "Safe"-vei-
ligheidssysteem te ac-
tiveren.
Twee keer de knop van de
wagensleutel indrukken.
Tik tweemaal op het senso-
roppervlak van de vergrende-
ling van het sluit- en startsys-
teem zonder sleutel Keyless
Access aan de buitenzijde
van de portiergreep ››› pag.
118.
De drukknop voor de centrale
vergrendeling in de be-
stuurdersportier een keer in-
drukken. Naargelang van de wagen kan er bij het star-
t
en
v
an het contact op het display van het in-
strumentenpaneel een melding verschijnen
dat het "Safe"-veiligheidssysteem ingescha-
keld is ( Vergrendelen SAFE of SAFE-
LOCK ).
Het "Safe"-beveiligingsysteem inschakelen
Het "Safe"-veiligheidssysteem kan uitgescha-
keld worden op een van de volgende manie-
ren: ● Twee keer de knop van de autosleutel in-
drukk en.
● Tik tw
eemaal op het sensoroppervlak van
de v
ergrendeling van het sluit- en startsys-
teem zonder sleutel Keyless Access aan de
buitenzijde van de portiergreep ›››
pag. 118.
120
Bedienen
drukknop voor de centrale vergrendeling ge-
activeer
d.
● A
ls de wagenaccu helemaal of voor de helft
ontladen i
s, werkt het alarmsysteem niet cor-
rect. Interieurbewaking en wegsleepbevei-
liging*
Afb. 133
In de dakconsole: sensoren voor in-
t erieurbew
ak
ing. De interieurbewaking activeert het alarm als
de w
ag
en
vergrendeld wordt en er in de wa-
gen een beweging gedetecteerd wordt. De
wegsleepbeveiliging activeert het alarm als
de wagen vergrendeld wordt en de wagen
opgetild wordt. Interieurbewaking en wegsleepbeveiliging
insc
hakelen
Sluit het opbergvak ››› afb. 133 1 van de
d ak
c
onsole omdat anders de werking van de
interieurbewaking (pijl) zonder beperkingen
niet gewaarborgd is.
De wagen met de sleutel vergrendelen. Als
het alarmsysteem ingeschakeld is, zijn de in-
terieurbewaking en de wegsleepbeveiliging
ook geactiveerd.
Interieurbewaking en wegsleepbeveiliging
uitschakelen
De interieurbewaking kan worden gedeacti-
veerd door tweemaal op de vergrendelknop op de afstandsbediening te drukken.
● Alle portieren en de achterklep sluiten.
● De wagen met de sleutel vergrendelen. De
int erieurbew
ak
ing resp. het afsleepalarm
wordt tot het volgende vergrendelen van de
wagen uitgeschakeld.
Schakel de interieurbewaking en het alarm-
systeem uit voordat u de wagen vergrendeld,
bijvoorbeeld in de volgende situaties:
● Wanneer er dieren in de wagen aanwezig
zijn ››
› pag. 115.
● Wanneer de wagenaccu opgeladen moet
worden.
● W
anneer de wagen bijvoorbeeld op een
veerpont g
etransporteerd wordt. ●
Wanneer de wag
en met omhoog gehesen
as gesleept moet worden.
Risico op vals alarm
De interieurbewaking zal alleen correct wer-
ken indien de wagen volledig gesloten is.
Neem de wettelijke bepalingen in acht. Het
alarm kan in de onderstaande gevallen vals
geactiveerd worden:
● Wanneer een ruit volledig of gedeeltelijk
geopend is.
● A
ls het brillenvak in de dakconsole geo-
pend is.
● Wanneer het
panoramaschuifdak volledig
of gedeelt
elijk geopend is.
● Wanneer er voorwerpen aan de achteruit-
kijks
piegel hangen (luchtverfrissers) of losse
papieren in de wagen liggen.
● Als het vastzittende scheidingsnet wordt
verpl
aatst (voor werking van verwarming).
● Ten gevolge van trillingsalarm van een mo-
biele t
elefoon in de wagen. Let op
Indien bij het activeren van het alarmsysteem
nog een portier of de ac
hterklep open is,
wordt enkel het alarmsysteem geactiveerd.
De interieurbewaking en de wegsleepbeveili-
ging worden pas geactiveerd na het sluiten
van de portieren of de achterklep. 122
Bedienen
ATTENTIE
Het stads- of dagrijlicht is niet helder genoeg
om de we g
voor u voldoende te verlichten of
door andere verkeersdeelnemers te worden
gezien.
● Schakel daarom 's nachts, bij regen of bij
slec
ht zicht altijd het dimlicht in. ATTENTIE
Als de koplampen te hoog zijn afgesteld en
het gr ootlic
ht verkeerd wordt gebruikt, kun-
nen overige weggebruikers hierdoor worden
afgeleid en verblind. Dit kan ernstige onge-
vallen tot gevolg hebben.
● Zorg er altijd voor dat de koplampen correct
zijn afg
esteld.
● Gebruik nooit het grootlicht of het groot-
lichts
ignaal wanneer dat andere weggebrui-
kers kan verblinden. Knipperlicht- en grootlichthendel
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 24
Comfortlichten
Beweeg voor de comfortlichten de hendel
omhoog of omlaag tot aan het punt waar u
enige weerstand voelt en laat de hendel los.
Het knipperlicht knippert driemaal. De comfortlichten worden in- en uitgescha-
keld in het
menu Licht & Zicht op het
display van het instrumentenpaneel
››› pag. 26. Bij wagens die niet over het
menu Licht & Zicht beschikken, kan de
functie in een gespecialiseerde werkplaats
worden gedeactiveerd. Let op
● Indien de comf or
tknipperlichten in werking
zijn (driemaal knipperen) en het comfortknip-
perlicht van het tegenoverliggende deel
wordt geactiveerd, dan stopt het actieve deel
met knipperen en knippert het licht slechts
eenmaal in het nieuwe deel dat is geselec-
teerd.
● Het knipperlicht werkt alleen bij ingescha-
keld c
ontact. De alarmlichten werken ook
wanneer het contact is uitgeschakeld ››› pag.
83.
● Als er een storing in een van de knipper-
lichten
van de wagen of van de aanhangwa-
gen is, knippert het controlelampje twee keer
zo snel als normaal.
● Het grootlicht kan alleen bij ingeschakeld
dimlic
ht worden aangezet. Lichten en zicht: functies
Parkeerlicht
W anneer het
p
arkeerlicht ingeschakeld is
(rechter of linker knipperlicht), gaan het
stadslicht voor en het achterlicht aan de des- betreffende zijde van de wagen branden. Het
parkeerlic
ht brandt alleen bij uitgeschakeld
contact.
Dagrijlicht
De dagrijverlichting vermindert het risico op
ongevallen, door de zichtbaarheid van uw
wagen te verhogen. Het betreft in de kop-
lamp ingebouwde lichten die telkens aan-
gaan bij het inschakelen van het contact in-
dien de bediening van de lichten zich in
stand of 0 bevindt.
Wanneer de lichtschakelaar in stand
staat, schakelt een lichtsensor automatisch
de verlichting van de instrumenten en van de
schakelaar in en uit.
Automatische rijlichtregeling
De automatische rijlichtregeling is slechts
een hulp en kan niet alle rijsituaties herken-
nen.
Wanneer de lichtschakelaar in stand
staat, worden automatisch de lichten van de
wagen en de verlichting van de instrumenten
en schakelaars in- en uitgeschakeld in de vol-
gende omstandigheden ››› :
134
Lichten en zichtAutomatisch inschake-
lenAutomatisch uitscha-
kelen of omschakelen
op dagrijlicht
De lichtsensor detecteert
dat het
donker wordt, bij-
voorbeeld bij het inrijden
van een tunnel.Wanneer voldoende licht
wordt gedetecteerd.
De regensensor detecteert
de neerslag en schakelt de
achterruitwisser in.Wanneer de achterruitwis-
ser niet ingeschakeld
wordt na enkele minuten. Dynamisch bochtenlicht (AFS)
D
e dy
n
amische bochtenverlichting werkt al-
leen wanneer het dimlicht is ingeschakeld en
bij een snelheid van meer dan 10 km/u (6
mph). In bochten zorgen de automatisch
meedraaiende koplampen voor een betere
verlichting van de weg.
Het dynamische bochtenlicht kan vanuit het
infotainmentsysteem geactiveerd of gedeac-
tiveerd worden.
Statisch bochtenlicht
Bij langzaam draaien om van richting te ver-
anderen of in zeer scherpe bochten gaan au-
tomatisch de geïntegreerde bochtenlichten
aan. De dynamische bochtenverlichting werkt
alleen bij een snelheid lager dan 40 km/u
(25 mph). Het statische bochtenlicht kan, afhankelijk
van de uitrus
ting, in de mistkoplampen of ko-
plampen geïntegreerd zijn. ATTENTIE
Als de weg slecht verlicht is en andere weg-
ge bruik
ers de wagen niet of slecht kunnen
zien, kan dit tot ongevallen leiden.
● De automatische rijlichtregeling ()
sch
akelt het dimlicht alleen in bij verandering
van de lichtsterkte, maar niet bij mist bijvoor-
beeld.
● U mag nooit met dagrijlicht rijden als de
weg s
lecht verlicht is vanwege de weersom-
standigheden of als het het donker is. De
dagrijverlichting levert onvoldoende licht om
de weg goed te verlichten of om goed zicht-
baar te zijn voor andere weggebruikers.
● De achterlichten worden bij het dagrijlicht
niet ing
eschakeld. Een wagen zonder inge-
schakelde achterlichten is 's nachts, bij regen
of bij slecht zicht voor achteropkomend ver-
keer niet zichtbaar. Grootlichtregeling
Grootlichtregeling (Light Assist)
D
e gr
ootlic
htregeling schakelt het grootlicht
automatisch in en uit, afhankelijk van de om-
gevings- en de rijomstandigheden en de
snelheid binnen de beperkingen van het sys-
teem ››› . De regeling maakt gebruik vaneen sensor aan de binnenkant van de voor-
ruit, bo
v
en de b
innenspiegel.
De automatische grootlichtregeling schakelt
het grootlicht automatisch in, afhankelijk van
de voor- en tegenliggers die aanwezig zijn en
de omgevings- en rijomstandigheden vanaf
een snelheid van ong. 60 km/u (37 mph) en
schakelt deze weer uit bij een snelheid lager
dan ong. 30 km/u (18 mph).
In- en uitschakelen
Handeling
Inscha-
kelen:– Zorg dat het contact aan staat, draai de
lichtschakelaar in stand en zet de knip-
perlicht- en grootlichthendel in de stand van
het grootlicht ››› pag. 134. Als de (automati-
sche) grootlichtregeling geactiveerd is, gaat
op het display van het instrumentenpaneel
het controlelampje
branden.
Uitscha-
kelen:- Contact uitschakelen.
– OF: draai de lichtschakelaar naar een an-
dere stand dan
››› pag. 133.
– OF: zet de knipperlicht- en grootlichthen-
del in de stand van het grootlichtsignaal of
het grootlicht ››› pag. 134. Onder de volgende omstandigheden kan het
g
e
beur
en dat het grootlicht niet of niet tijdig
wordt uitgeschakeld:
● Op slecht verlichte wegen met veel reflecte-
rende sign
alen.
● Bij weggebruikers met onvoldoende ver-
lichting, b
ijv. voetgangers of fietsers. »
135
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
● Bij g e
s
loten bochten, als tegenliggers ge-
deeltelijk verborgen zijn, op steile hellingen.
● Op wegen met tegenliggers en een vangrail
in de middenberm als
de bestuurder hier ge-
makkelijk overheen kan kijken (bijvoorbeeld
de bestuurder van een vrachtwagen).
● Als de camera defect is of de voeding is on-
derbroken.
● Bij mi
st, sneeuw en hevige regenval.
● Bij stof- en zandwolken.
● Als de voorruit beschadigd is door steen-
slag in het
zichtveld van de camera.
● Als het zichtveld van de camera beslagen,
vuil
of bedekt is met een sticker, sneeuw of
ijs. ATTENTIE
De hoge mate van comfort die de (automati-
sc he) gr
ootlichtregeling biedt, mag niet in
gevaar komen. Ondanks het systeem moet de
bestuurder te allen tijde opmerkzaam blijven.
● Controleer de lichten altijd zelf en pas ze,
indien nodig, aan het licht, het
zicht en het
verkeer aan.
● De (automatische) grootlichtregeling regi-
streer
t niet alle situaties correct en heeft in
bepaalde situaties een beperkte werking.
● Als de voorruit beschadigd is of de verlich-
ting v
an de wagen gewijzigd wordt, kan dit
nadelige gevolgen hebben voor de werking
van de (automatische) grootlichtregeling, bij- voorbeeld als extra koplampen worden ge-
monteer
d. Let op
Het grootlichtsignaal en het grootlicht kun-
nen a ltijd h andm
atig in- en uitgeschakeld
worden met de knipperlicht- en grootlicht-
hendel ››› pag. 134. Functie "Coming home" en "Lea-
v
in
g home" (oriënt
atielichten) De functie "Coming home" moet handmatig
w
or
den in
geschakeld. De functie "Lea-
ving home" wordt echter automatisch door
een lichtsensor gestuurd.
"Coming home": nodige handelingen
Inschake-
len:
– Schakel het contact uit.
– Stel het grootlichtsignaal ca. 1 seconde
››› pag. 134 in werking.
De verlichting "Coming home" gaat aan
wanneer het bestuurdersportier wordt ge-
opend. De uitschakelvertraging voor de
koplampen start wanneer het laatste por-
tier of de achterklep van de wagen wordt
gesloten.
"Coming home": nodige handelingen
Uitschake-
len:
– Automatisch na beëindiging van de uit-
schakelvertraging van de koplampen.
– Automatisch, wanneer 30 seconden na
het inschakelen van het contact nog een
portier of de achterklep geopend is.
– Draai de lichtschakelaar in stand
.
– Schakel het contact in.
"Leaving home": nodige handelingen
Inschake-
len:– Ontgrendel de wagen wanneer de licht-
schakelaar in de stand staat en de
lichtsensor detecteert dat het donker is.
Uitschake-
len:
– Automatisch, na beëindiging van de uit-
schakelvertraging van de koplampen.
– Vergrendel de wagen.
– Draai de lichtschakelaar in stand
.
– Schakel het contact in. Omgevingsverlichting in de buitenspiegels
D
e om
g
evingsverlichting in de buitenspie-
gels verlicht de directe omgeving van het
portier bij het in- en het uitstappen. Deze
gaat aan bij het ontgrendelen van de wagen,
het openen van een portier en het activeren
van de functie "Coming home" of "Leaving
home". Als de lichtsensor deel uitmaakt van
de uitrusting, wordt de omgevingsverlichting
in de buitenspiegels alleen ingeschakeld als
het donker is.
136