Lichten en zicht
Let op
● De ac ht
erruitwisser werkt alleen bij inge-
schakeld contact en gesloten motorkap res-
pectievelijk achterklep.
● Het intervalwissen van de ruitenwissers is
afhankelijk
van de snelheid van de wagen.
Hoe hoger de snelheid is, des te vaker de rui-
tenwissers bewegen.
● De achterruitwisser gaat automatisch aan
wanneer de ruiten
wissers aan staan en de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Functies van de ruitenwissers
Reactie van de ruitenwissers op verschillende
situaties
Als de wagen
stilstaatDe geactiveerde stand gaat tijdelijk
naar de voorgaande stand.
Tijdens de
werking van
de wis/was-
automaatDe airco schakelt 30 seconden in de re-
circulatiefunctie in om te voorkomen
dat de ruitensproeiervloeistof in het in-
terieur van de wagen te ruiken is.
Bij interval-
wissenDe intervallen werken volgens de snel-
heid. Hoe hoger de snelheid, des te
korter het interval.
Verwarmbare ruitensproeiers
D
e
v
erwarming ontdooit alleen de bevroren
sproeiers, niet het water in de slangen. De
verwarmbare ruitensproeiers stellen hun ver-
warmingsvermogen automatisch bij het in- schakelen van het contact in, afhankelijk van
de omgev
ingstemperatuur.
Koplampwisser/-sproeiersysteem
Het koplampwisser/-sproeiersysteem dient
om de koplampen schoon te maken.
Na het inschakelen van het contact, en wan-
neer de ruitensproeiers voor het eerst en ie-
dere vijf keer worden ingeschakeld, worden
ook de koplampen schoongemaakt. Daarom
moet de ruitenwisserhendel naar het stuur
worden toegetrokken wanneer het dimlicht of
het grootlicht brandt. Het vuil dat zich moge-
lijk op de koplampen heeft vastgezet (zoals
insectenresten) moet regelmatig worden
schoongemaakt (bijv. bij het tanken).
Om de werking van het koplampsproeiersys-
teem in de winter te garanderen, moet de
sneeuw worden verwijderd die zich in de
sproeiers van de bumper kan hebben verza-
meld. Mocht het nodig zijn, dan kan het ijs
met een antivriesspray worden verwijderd. Let op
Bij een obstakel op de voorruit probeert de
ruiten w
isser dit obstakel weg te schuiven. In-
dien het obstakel de ruitenwisser blijft blok-
keren, blijft de ruitenwisser stil staan. Verwij-
der het obstakel en zet de ruitenwisser weer
aan. Regensensor*
Afb. 144
Ruitenwisserhendel: regensensor A afstellen.
Afb. 145
Gevoelig oppervlak van de regen-
sen sor
. De geactiveerde regensensor stuurt de rui-
t
en
w
isserinterval afhankelijk van de regenval
››› . De gevoeligheid van de regensensor
k an h
andm
atig worden ingesteld. Ruitenwis-
sers handmatig bedienen ››› pag. 140. »
141
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Hendel in de gewenste stand drukken ››
› afb.
144:
Regensensor gedeactiveerd.
Regensensor actief; wis/was-automaat
indien nodig.
De gevoeligheid van de regensensor af-
stellen
– de knop naar rechts instellen: hogere
gevoeligheid.
– de knop naar links instellen: lagere ge-
voeligheid.
Na het uitschakelen en opnieuw inschakelen
van het contact, blijft de regensensor geacti-
veerd en werkt hij weer zodra de ruitenwis-
sers in stand 1 staan en er harder dan 4
km/u (2 mph) w or
dt
gereden.
Gewijzigd gedrag van de regensensor
Mogelijke oorzaken van storingen en verkeer-
de interpretaties in het gebied van het gevoe-
lige oppervlak ››› afb. 145 van de regensen-
sor zijn o.a.:
● Beschadigde wisserbladen: een laagje wa-
ter op de bes
chadigde wisserbladen kan de
activeringstijd verlengen, de sproei-interval-
len verminderen of snel en continu wissen
veroorzaken.
● Insecten: door de aanwezigheid van insec-
ten k u
nnen de ruitenwissers geactiveerd wor-
den. 0 1
A ●
Str ooiz
out
op straat: in de winter kan het
zout dat op de straten wordt gestrooid een
overdreven lang wissen met vrijwel droge rui-
tenwissers veroorzaken.
● Vuil: droog stof, was, glasbekleding (lotus-
effect) of r
esten reinigingsmiddel (wasstraat)
kunnen de effectiviteit van de regensensor
verminderen of tot gevolg hebben dat deze
later of langzamer reageert of niet werkt.
● Barstje in de voorruit: door de inslag van
een steen w
ordt één wisbeweging met inge-
schakelde regensensor teweeggebracht. Ver-
volgens detecteert de regensensor dat het
gevoelige oppervlak verminderd is en stelt
zichzelf af. Afhankelijk van de omvang van de
inslag van de steen kan het gedrag van de
sensor anders zijn. ATTENTIE
Het is mogelijk dat de regensensor de regen
niet v
oldoende detecteert en de ruitenwissers
inschakelt.
● Indien nodig schakelt u de ruitenwissers
met de hand in w
anneer het water het zicht
door de voorruit hindert. Let op
● Maak r
egelmatig het gevoelige oppervlak
van de regensensor schoon en controleer de
wisserbladen op mogelijke beschadigingen
››› afb. 145 (pijl). ●
Om wa s
en afzettingen te verwijderen
wordt het gebruik van een glasreiniger met
alcohol aanbevolen. Achteruitkijkspiegel
Inl eidin
g tot thema ATTENTIE
De automatisch dimmende binnenspiegel be-
v at een el
ektrolytvloeistof die vrij kan komen
wanneer het glas van de spiegel breekt. Deze
vloeistof is irriterend voor de huid, de ogen
en de ademhalingsorganen.
● De elektrolytvloeistof is irriterend voor de
huid, de ogen en de ademh
alingsorganen,
met name voor personen die aan astma of an-
dere aandoeningen lijden. Zorg dat er vol-
doende frisse lucht de wagen inkomt en uit-
gaat als het niet mogelijk is om alle portieren
en ramen open te zetten.
● Als de ogen of huid met de elektrolytvloei-
stof
in contact komen, ten minste gedurende
15 minuten met ruim water spoelen en een
arts raadplegen.
● Als de schoenen of kleding met de elektro-
lytvloeis
tof in contact komen, ten minste ge-
durende 15 minuten met ruim water spoelen.
Voordat u ze weer gebruikt, uw schoenen en
kleding wassen. 142
Lichten en zicht
●
In gev a
l van inname via de mond van de
elektrolytvloeistof, de mond ten minste gedu-
rende 15 minuten met ruim water spoelen.
Probeer niet te braken tenzij dit op advies van
de arts gebeurt. Roep onmiddellijk medische
hulpverlening in. VOORZICHTIG
Wanneer het glas van een automatisch dim-
mende b innens
piegel breekt, kan er elektro-
lytvloeistof vrijkomen. Deze vloeistof kan de
kunststof oppervlakken aantasten. Daarom
dient u deze zo snel mogelijk met bijvoor-
beeld een spons schoon te maken. Binnenspiegel
Afb. 146
Handmatig dimmende binnenspie-
g el
. Afb. 147
Automatisch dimmende binnenspie-
gel . De bestuurder moet altijd de binnenspiegel
af
s
t
ellen zodat deze voldoende zicht via de
achterruit naar achteren biedt.
Handmatig dimmende binnenspiegel
● Basisstand: nok aan de onderkant van de
spieg
el naar voren laten wijzen.
● Om te dimmen de hendel naar achteren
trekken ›
›› afb. 146.
Automatisch dimmende binnenspiegel
Legenda van afb. 147:
Controlelampje
Knop
Sensor die de lichtinval detecteert
Deze functie kan in- en uitgeschakeld worden
door knop van de binnenspiegel ››› afb. 147
1 2
3 2
in te drukken. Wanneer deze ingescha-
k el
d i
s, licht het controlelampje 1 op.
Bij in g
e
schakeld contact zet de sensor 3 au-
tomatis c
h
de binnenspiegel in de antiverblin-
dingsstand afhankelijk van het van achter in-
vallende licht.
De automatische dimfunctie wordt uitgescha-
keld wanneer de achteruit wordt ingescha-
keld of de binnenverlichting of de leeslamp-
jes branden. Let op
Wanneer de lichtinval op de sensor belet
wor dt
of wordt tegengehouden, bijvoorbeeld
door een rolgordijn, werkt de binnenspiegel
met automatische dimfunctie niet helemaal
perfect. 143
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Rijden
Gaat rood knipperen
Storing in elektroni-
sche vergrendeling
van stuurkolom.
Niet verder rijden!
Roep de hulp van specialisten in.
Knippert geel
Vastgeklemde stuur-
kolom.Draai het stuurwiel zacht heen
en weer.
Stuurkolom niet
ontgrendeld of ver-
grendeld.Trek de contactsleutel uit het
contactslot en schakel het con-
tact opnieuw in. Bovendien moe-
ten de aanwijzingen op het dis-
play in het instrumentenpaneel
worden opgevolgd.
Rijd niet verder als
de stuurko-
lom geblokkeerd blijft nadat het
contact is ingeschakeld. Roep de
hulp van vakmensen in. Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Controle- en
waar s
chuwingslampjes op pag. 108 in acht
nemen. Informatie over de stuurkolom
Stuurkolom elektronisch vergrendelen
Wag
en
s met Keyless Access: de stuurkolom
wordt vergrendeld als het bestuurdersportier
wordt geopend terwijl het contact is uitge-
schakeld. Hiertoe moet de wagen zijn stilge-
zet en in geval van een automatische versnel-
lingsbak moet de keuzehendel in stand P zijn
gezet.
Als u eerst het bestuurdersportier en vervol-
gens het contact uitschakelt, wordt de elek-
tronische stuurkolomvergrendeling via het
contactslot of de in de portiergreep geïnte-
greerde sensor geactiveerd.
Stuurkolom mechanisch vergrendelen
Om pogingen tot diefstal van de wagen te
voorkomen, wordt aangeraden de stuurko-
lom vóór het uitstappen, te vergrendelen.
Stuurkolom vergren-
delenStuurkolom ontgren-
delen
Inparkeren ››› pag. 194.Draai het stuurwiel licht
om de stuurkolomvergren-
deling op te heffen.
De contactsleutel uit het
contactslot trekken.Sleutel in contactslot ste-
ken.
Draai het stuurwiel licht
tot u hoort dat de stuurko-
lom vergrendeld wordt.Houd het stuurwiel in deze
stand en schakel het con-
tact in. Elektromechanische besturing
In w
ag
en
s met een elektromechanische
stuurinrichting wordt de stuurbekrachtiging
automatisch aan de rijsnelheid en de draai-
hoek van het stuur en de wielen aangepast.
De elektromechanische stuurinrichting werkt
alleen bij draaiende motor.
Bij geheel of gedeeltelijk uitgevallen stuurbe-
krachtiging moet u er rekening mee houden
dat u voor het sturen aanzienlijk meer kracht
nodig heeft dan gewoonlijk.
Tegensturingssysteem
Het tegensturingssysteem helpt de bestuur-
der in gevaarlijke situaties. Hiertoe helpen
extra krachten in de stuurinrichting de be-
stuurder bij het tegensturen. ATTENTIE
Het tegensturingssysteem en de ESC helpen
de bes t
uurder de wagen te besturen in ge-
vaarlijke situaties. In alle situaties is het de
bestuurder die de wagen moet besturen. Het
tegensturingssysteem bestuurt de wagen
niet. 189
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
wielen en past de kracht aan de rijbaanom-
s t
andigheden aan. M
et de ASR kunt u een-
voudiger starten, gas geven of hellingen op-
rijden, ook in situaties waarin het wegdek
niet in goede staat verkeert.
De ASR kan handmatig worden geactiveerd
of gedeactiveerd ››› pag. 214.
Differentieel elektronisch vergrendelen (EDS)
Het EDS is beschikbaar wanneer de wagen
onder normale omstandigheden rechtuit
rijdt. Het EDS remt een doorslippend wiel af
en brengt de aandrijfkracht over op de ande-
re aangedreven wielen. Opdat de schijfrem
van het afgeremde wiel niet te warm wordt,
wordt het EDS bij buitengewoon sterke belas-
ting automatisch uitgeschakeld. Zodra de
rem is afgekoeld, wordt het EDS automatisch
weer ingeschakeld.
Elektronisch beheer van het aandrijfkoppel
(XDS)
Bij het nemen van een bocht maakt het diffe-
rentieelmechanisme van de aandrijfas het
mogelijk dat het buitenwiel sneller draait dan
het binnenwiel. Op deze wijze ontvangt het
wiel dat sneller draait (buitenwiel) minder
aandrijfkoppel dan het binnenwiel. Dit kan
veroorzaken dat in bepaalde omstandighe-
den het koppel afgeleverd aan het binnen-
wiel te hoog is en dit zou slippen veroorza-
ken. Het buitenwiel ontvangt daarentegen
minder aandrijfkoppel dan wat deze zou kun- nen overbrengen. Dit effect veroorzaakt een
algemeen
verlies van het wegvastheid aan
de zijkant in de vooras, die zich uit in onder-
stuur of "verlenging" van de baan.
Het XDS-systeem kan, via de sensoren en sig-
nalen van de ESC, dit effect waarnemen en
corrigeren.
De XDS remt via de ESC het binnenwiel, zodat
het effect van het teveel aan aandrijfkoppel
van dit wiel wordt opgeheven. Dit zal ertoe
leiden dat de door de bestuurder gekozen
lijn preciezer zal worden uitgevoerd.
Het XDS-systeem werkt in combinatie met de
ESC en blijft altijd actief, hoewel de aandrijfs-
lipregeling ASR uitgeschakeld zou zijn. ATTENTIE
Als u snel over bevroren, gladde of natte on-
dergr ond rijdt, d
an kunt u de controle over de
wagen verliezen, en kunnen u en de inzitten-
den ernstig gewond raken.
● Pas de snelheid en de rijstijl aan het zicht,
het we
gdek, het verkeer en de weersomstan-
digheden aan. Hoewel de remhulpsystemen
ABS, BAS, EDS, ASR en ESC meer veiligheid
bieden, moet u tijdens het rijden geen onno-
dige risico's nemen.
● De remhulpsystemen mogen de natuurkun-
dig bepaal
de grenzen niet overschrijden.
Zelfs met ESC en de andere systemen blijven
gladde en natte wegen gevaarlijk om op te rij-
den. ●
Als
u te snel op een natte ondergrond rijdt,
is het mogelijk dat de wielen het contact met
het wegdek verliezen waardoor "aquapla-
ning" ontstaat. Als de wagen eenmaal de grip
verloren heeft, kunt u de wagen niet meer af-
remmen, besturen of onder controle houden.
● De remhulpsystemen kunnen geen ongeval-
len v
oorkomen als u bijvoorbeeld geen veilige
afstand bewaart of te snel rijdt voor de be-
staande omstandigheden.
● Hoewel de remhulpsystemen zeer effectief
zijn en in moeilijk
e situaties helpen de wagen
onder controle te houden, onthoud altijd dat
de stabiliteit van de wagen afhankelijk is van
de grip van de banden.
● Geef bij het accelereren op een gladde weg
(bijv
oorbeeld bij ijs en sneeuw) voorzichtig
gas. Ondanks de remhulpsystemen kunnen
de wielen nog steeds slippen, waardoor de
bestuurder de controle over de wagen zou
kunnen verliezen. ATTENTIE
De effectiviteit van de ESC neemt aanzienlijk
af a l
s andere onderdelen en systemen die van
invloed zijn op de rijdynamiek niet adequaat
onderhouden worden, of niet correct werken.
Het gaat hierbij met name, maar niet alleen,
om de remmen, de banden en andere al ver-
melde systemen.
● Houd er altijd rekening mee dat het aan-
pas
sen en inbouwen van andere onderdelen » 213
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
VOORZICHTIG
Als de Start-Stop-functie gedurende een lan-
ge tijd b ij een
zeer hoge buitentemperatuur
gebruikt wordt, kan de wagenaccu bescha-
digd raken. Let op
● U moet d an in sommig
e gevallen de motor
handmatig met de sleutel starten. Let op het
daarbij behorende bericht in het display in
het instrumentenpaneel.
● Als het stuurwiel verder dan 270° verdraaid
is, wor
dt niet gestopt, maar de stuurhoek be-
invloedt het wegrijden van de wagen niet. Parkeerhulp*
In l
eidin
g tot themaDe parkeerhulp helpt de bestuurder bij het
inp
ark
er
en. Als de wagen een obstakel van
voren of achteren nadert, weerklinkt afhanke-
lijk van de afstand een hoger of lager klin-
kend intermitterend geluidssignaal. Hoe kor-
ter de afstand, des te korter het geluidsinter-
val. Indien u te dicht bij het obstakel komt,
weerklinkt een continu geluidssignaal.
Als u nog dichter bij het obstakel komt en het
signaal ononderbroken hoorbaar is, kan het
systeem de afstand niet meer meten. De sensoren in de bumper verzenden en ont-
vang
en ultrafrequente signalen. Zolang de ul-
trafrequente signalen duren (zenden, weer-
kaatsen en ontvangen), berekent het sys-
teem constant de afstand tussen de bumper
en het obstakel. ATTENTIE
De parkeerhulp en het optische parkeersys-
teem k u
nnen de oplettendheid van de be-
stuurder niet vervangen.
● De sensoren hebben dode hoeken waarin
personen en ob
jecten niet kunnen worden
waargenomen.
● Houd de omgeving van de wagen altijd in
de gaten omd
at de sensoren niet altijd kleine
kinderen, dieren of voorwerpen detecteren.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kledin
g weerkaatsen de signalen van de par-
keerhulpsensoren niet. Het systeem kan deze
voorwerpen en personen met de genoemde
kleding niet of niet goed detecteren.
● Externe geluidsbronnen beïnvloeden de
signa
len van de parkeerhulpsensoren. In dit
geval worden in bepaalde omstandigheden
geen personen of voorwerpen gedetecteerd. VOORZICHTIG
● Voor w
erpen als aanhangerdissels, dunne
stangen, hekwerken, palen, bomen en geo-
pende schuurdeuren worden in bepaalde om-
standigheden niet door de sensoren waarge- nomen en kunnen tot beschadiging van de
wag
en l
eiden.
● Hoewel de parkeerhulp een aanwezig ob-
stak
el detecteert en ervoor waarschuwt, is
het mogelijk dat het obstakel te hoog of te
laag is, waardoor dat obstakel bij het nade-
ren ervan uit de meethoek van de sensoren
kan verdwijnen en niet wordt aangeduid. De
parkeerhulp zal u daarom ook niet waarschu-
wen voor deze voorwerpen. Als u de waar-
schuwing van de parkeerhulp negeert, kan de
wagen aanzienlijk beschadigd raken.
● De sensoren in de bumper kunnen bijvoor-
beeld bij het
parkeren beschadigd of ver-
keerd afgesteld raken.
● Houd de sensoren in de bumper schoon,
ijs- en sneeu
wvrij en plak er niets op. Zo
zorgt u ervoor dat het systeem correct blijft
werken.
● Spuit tijdens het met een hogedrukspuit
schoonm
aken van de sensoren enkel heel
even water of stoom op de sensoren en houd
meer dan 10 cm afstand tot de sensoren. Let op
Het kan namelijk gebeuren dat akoestische
bronnen v
erkeerd door de parkeerhulp wor-
den geïnterpreteerd, bijvoorbeeld hobbelig
asfalt, straatstenen of het geluid van andere
wagens. 218
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Parkeerhulp* Afb. 208
Deel van de middenconsole: toets
v oor in- of
uits
chakelen van parkeerhulp. Afb. 209
Parkeerhulpsensoren in voorbumper. De parkeerhulp helpt de bestuurder bij het
inp
ark
er
en. Als de wagen een obstakel na-
dert, weerklinkt een intermitterend akoes-
tisch signaal. Hoe korter de afstand, des te
korter het geluidsinterval. Indien u te dicht
bij het obstakel komt, weerklinkt een continu
geluidssignaal. Parkeerhulp in- en uitschakelen
● Druk bij ingeschakeld contact op de toets
› ››
afb
. 208.
● A
utomatische verbinding: sch
akelt de ach-
teruitversnelling in.
● Automatisch uitschakelen: rijd snell
er dan
15 km/u (9 mph).
Bij ingeschakelde functie brandt het lampje
in de toets.
Bijzonderheden van de parkeerhulp
● Soms detecteert de parkeerhulp water dat
zich op de sen
soren bevindt als een obsta-
kel.
● Als de afstand niet varieert, weerklinkt het
waars
chuwingssignaal na enkele seconden
minder intens. Als het signaal continu klinkt,
blijft het volume constant.
● Als de wagen zich van het obstakel verwij-
dert, wor
dt het intermitterende geluid auto-
matisch uitgeschakeld. Als de wagen het ob-
stakel opnieuw nadert, wordt het intermitte-
rende geluid automatisch ingeschakeld.
● Als de elektronische parkeerrem ingescha-
keld i
s of als de keuzehendel in de stand P
staat, wordt geen akoestisch signaal gepro-
duceerd.
● Bij uw technische dienst kunt u het volume
van de waar
schuwingssignalen laten instel-
len. Let op
Als er in de parkeerhulp een storing optreedt,
is de eer
ste keer dat het akoestisch signaal
weerklinkt het signaal constant te horen, en
het lampje in de toets knippert. Schakel met
de toets de parkeerhulp uit en laat het sys-
teem zo snel mogelijk in een gespecialiseer-
de werkplaats controleren. 219
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Optisch parkeersysteem* (OPS) Afb. 210
Aanduiding van OPS op het display:
A er is een obstakel in de botszone waarge-
nomen; B er is een obstakel in het segment
w aar
g
enomen; C geregistreerde zone achter
de w ag
en. Afb. 211
Aanduiding van OPS op het display:
A er is een obstakel in het segment waarge-
nomen; B geregistreerde zone voor de wa-
g en. Het optische parkeersysteem is een aanvul-
lin
g op de p
ark
eerhulp ››› pag. 219 en het in-
parkeersysteem ››› pag. 221.
In het in de fabriek ingebouwde scherm van
de radio of het navigatiesysteem wordt de
door de voorste en achterste sensoren van de
wagen opgepikte zone weergegeven. De mo-
gelijke obstakels worden ten opzichte van de
wagen ››› weergeven.
FunctieNodige handelingen
Schakel de dis-
playweergave in:Schakel de parkeerhulp
››› pag. 219
of het inparkeersysteem ››› pag.
221 in. Het OPS wordt automatisch
ingeschakeld.
Schakel de dis-
playweergave
handmatig uit:Druk een zoneselectietoets op de in
de fabriek ingebouwde radio of het
navigatiesysteem in.
OF: Druk de functietoets
of RVCop het scherm kort in.
Schakel de dis-
playweergave
handmatig uit:
Rijd vooruit met ongeveer
10-15 km/u (6-9 mph).
Bij wagens met achteruitkijkcamera
schakelt u de achteruitversnelling in
››› pag. 225. De displayweergave
verdwijnt en het camerabeeld wordt
weergegeven. Gecontroleerde zones
D
e
z
one waarin obstakels herkend worden,
strekt zich voor de wagen ongeveer 120 cm
en naar de zijkanten ongeveer 60 cm uit
››› afb. 211 B . Achter de wagen wordt eenzone van ongeveer 160 cm en aan de zijkan-
t
en
v
an ongeveer 60 cm geanalyseerd ››› afb.
210 C .
Aanduidin g op het
s
cherm
De getoonde grafiek geeft de gecontroleerde
zones in verscheidene segmenten weer.
Naarmate de wagen een obstakel nadert,
komt het segment steeds dichter bij de weer-
gegeven wagen ››› afb. 210 B en
›››
afb
. 211
A . Ten slotte bij het aanduiden van het voor-
l aats
t
e segment, betekent dit dat de botszo-
ne bereikt is. Zet de wagen stil!
Afstand van wagen
tot obstakelGe-
luids-
signaal
In kleurendis-
play: kleur van segment wan- neer een ob-stakel wordt
waargenomen
Voor: ongeveer 31 -
120 cm
Achter: ongeveer 31 -
160 cmIntermit- terendgeluidGeel
Ongeveer 0 - 30 cm
voor of achter a)Constant
gefluitRood
a) Bij wagens met in de fabriek ingebouwde trekhaak wordt het
constante gefluit bij een iets grotere afstand geproduceerd.
220