Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Met aanhangwagen
Bij w ag
en
s met in de fabriek ingebouwde
trekhaak en een elektrisch aangesloten aan-
hangwagen wordt in het scherm de bijbeho-
rende grafiek weergegeven. In dit geval wor-
den de afstanden achter de wagen niet weer-
gegeven.
Geluid van parkeerhulp uitschakelen
U kunt het geluid van de akoestische waar-
schuwingen van het OPS uitschakelen door
de knop in het scherm van de radio of het
n av
ig
atiesysteem kort in te drukken. Om de
akoestische waarschuwingen weer in te scha-
kelen drukt u de knop opnieuw kort in.
Wanneer u het OPS uitschakelt en opnieuw
inschakelt, wordt de onderdrukking van het
geluid geannuleerd. De foutmeldingen kun-
nen niet worden uitgeschakeld. ATTENTIE
Laat u niet afleiden door naar het display te
kijk en. Inparkeersysteem* (Park As-
s
is
t)
Inleiding tot thema
›› ›
Tab. op pag. 2 Het inparkeersysteem helpt de bestuurder bij
het
z
oeken naar een geschikte parkeerplaats,
bij het parkeren van de wagen in plekken die
parallel aan en schuin op het wegdek staan,
en bij het verlaten van de parkeerplaats als
de wagen parallel aan het wegdek gepar-
keerd staat.
Het inparkeersysteem is onderhevig aan de
eigen beperkingen van het systeem, en het
gebruik ervan vereist dat de bestuurder zeer
goed moet opletten ››› .
D e p
ark
eerhulp is een onderdeel van het in-
parkeersysteem dat de bestuurder helpt bij
het op de parkeerplaats parkeren van de wa-
gen.
Bij wagens met optisch parkeersysteem
(OPS) wordt op het scherm van de radio of
het navigatiesysteem de aan de achterkant
van de wagen gecontroleerde zone weerge-
geven, waarbij - binnen de beperkingen van
het systeem - de relatieve positie van de ob-
stakels ten opzichte van de wagen worden
aangeduid.
Het inparkeersysteem kan niet worden inge-
schakeld als de in de fabriek ingebouwde
trekhaak op een elektrische wijze op de aan-
hangwagen aangesloten is. ATTENTIE
Ondanks de hulp van het inparkeersysteem
moet u tijden s
het parkeren geen risico's lo- pen. Ondanks het systeem moet de bestuur-
der te a
l
len tijde opmerkzaam blijven.
● Onbedoelde bewegingen van de wagen
kunnen ern
stig letsel veroorzaken.
● Pas de snelheid en de rijstijl aan het zicht,
het we
gdek, het verkeer en de weersomstan-
digheden aan.
● Het oppervlak van bepaalde voorwerpen en
kledin
g, en externe geluidsbronnen kunnen
de signalen van de parkeerhulp of de sys-
teemsensoren negatief beïnvloeden, of de
signalen ervan niet weerkaatsen.
● De sensoren hebben dode hoeken waarin
personen en ob
jecten niet kunnen worden
waargenomen.
● Houd de omgeving van de wagen altijd in
de gaten omd
at de sensoren niet altijd kleine
kinderen, dieren of voorwerpen detecteren. VOORZICHTIG
● Het inp ark
eersysteem richt zich uitsluitend
op andere geparkeerde wagens en let niet op
stoepranden of andere omstandigheden. Let
erop dat u de banden en wielen tijdens het
parkeren niet beschadigd. Onderbreek indien
nodig op tijd de manoeuvre om te voorkomen
dat de wagen beschadigd raakt.
● Voorwerpen als aanhangerdissels, dunne
stan
gen, hekwerken, palen en bomen worden
in bepaalde omstandigheden niet door de
sensoren herkend en kunnen tot beschadi-
ging van de wagen leiden. » 221
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
●
Hoewel de p
arkeerhulp een aanwezig ob-
stakel detecteert en ervoor waarschuwt, is
het mogelijk dat het obstakel te hoog of te
laag is, waardoor dat obstakel bij het nade-
ren ervan uit de meethoek van de sensoren
kan verdwijnen en niet wordt aangeduid. De
parkeerhulp zal u daarom ook niet waarschu-
wen voor deze voorwerpen. Als u de waar-
schuwing van de parkeerhulp negeert, kan de
wagen aanzienlijk beschadigd raken. Dit
geldt ook voor het inparkeersysteem (bijv. bij
het parkeren achter een vrachtwagen of een
motorfiets). Controleer daarom tijdens het
parkeren altijd de beschikbare ruimte voor en
achter de wagen en grijp als dat nodig is op
tijd in.
● Houd de sensoren in de bumper schoon,
ijs- en sneeu
wvrij en plak er niets op. Zo
zorgt u ervoor dat het systeem correct blijft
werken.
● De sensoren in de bumper kunnen bijvoor-
beeld bij het
parkeren beschadigd of ver-
keerd afgesteld raken.
● Spuit tijdens het met een hogedrukspuit
schoonm
aken van de sensoren enkel heel
even water of stoom op de sensoren en houd
meer dan 10 cm afstand tot de sensoren. Let op
Als er een storing in het systeem optreedt, ga
dan n aar een g
especialiseerde werkplaats.
SEAT raadt u aan de Technische Dienst te
raadplegen. Parkeren met inparkeersysteem
Afb. 212
Deel van de middenconsole: toets
v oor h
andm
atig inschakelen van inparkeer-
systeem. Afb. 213
Gedetecteerde open ruimte: schakel
de ac ht
eruitrij
versnelling in om te parkeren
(recht of schuin). Voorbereidingen voor parkeren
● De antislipregeling ASR moet zijn ingescha-
k el
d ›
›› pag. 194.
● In parkeerplaatsen die parallel aan het
wegdek
lopen: druk de toets bij een snel-
heid v
an m
aximaal 50 km/u (31 mph) één
keer in. Als de functie in werking is, brandt
het controlelampje in de toets ›››
afb. 212.
222
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Dodehoekhulp (BSD) met uit-
p ark
eerhu
lp (RTA)
Inleiding tot thema
›› ›
Tab. op pag. 2
De dodehoekhulp (BSD) helpt om de ver-
keerssituatie te detecteren aan de zijkanten
en achterkant van de wagen.
De ingebouwde uitparkeerhulp (RTA) helpt de
bestuurder om naar achteren een schuine
parkeerplek te verlaten en te manoeuvreren.
De dodehoekhulp is ontwikkeld voor het rij-
den op verhard wegdek. ATTENTIE
De intelligente technologie in de dodehoek-
hulp (BSD) met inbe
grepen uitparkeerhulp
(RTA) kan de limieten opgelegd door de na-
tuurkundige wetten niet overwinnen en werkt
enkel binnen de eigen grenzen van het sys-
teem. Indien de dodehoekhulp of uitparkeer-
hulp op nalatige of onbedoelde wijze wordt
gebruikt, kunnen ongevallen en ernstige let-
sels optreden. Ondanks het systeem moet de
bestuurder te allen tijde opmerkzaam blijven.
● De snelheid en de veiligheidsafstand altijd
aanpas
sen aan de voorligger afhankelijk van
het zicht, het weer, het wegdek en het ver-
keer. ●
Houd de handen s t
eeds op het stuur en
wees klaar om op elk moment zelf te kunnen
sturen.
● Houd rekening met de controlelampjes die
gaan branden in de b
uitenspiegels en op het
scherm van het instrumentenpaneel, en han-
del overeenkomstig.
● De dodehoekhulp kan reageren bij speciale
cons
tructies aan de zijkant, zoals bijv. hoge
of niet in lijn staande vangrails. In dergelijke
geval kunnen er verkeerde waarschuwingen
optreden.
● Gebruik de dodehoekhulp met uitparkeer-
hulp nooit op on
verharde wegen. De dode-
hoekhulp met uitparkeerhulp is bestemd voor
gebruik op wegen met verhard wegdek.
● Let altijd goed op de omgeving van de wa-
gen.
● Gebruik
de dodehoekhulp met uitparkeer-
hulp nooit indien de r
adarsensoren vuil, afge-
dekt of beschadigd zijn. De werking van het
systeem kan in dergelijke gevallen negatief
beïnvloed worden. VOORZICHTIG
● De r a
darsensoren van de achterbumper
kunnen beschadigd of verschoven worden in-
dien ze een slag krijgen, bijv. bij het in- of uit-
parkeren. Als gevolg hiervan kan het systeem
automatisch worden uitgeschakeld of min-
stens de werking ervan verstoord worden. ●
Om de juis t
e werking van de radarsensoren
te garanderen, houdt u de achterbumper vrij
van sneeuw en ijs, en dekt u hem niet af.
● De achterbumper mag enkel gelakt worden
met door S
EAT goedgekeurde laksoorten. In-
dien andere laksoorten worden gebruikt, kan
de dodehoekhulp mogelijk enkel beperkt of
helemaal niet werken.
● Bij zonnestraling zijn de controlelampjes
van de buit
enspiegels mogelijk slechts be-
perkt zichtbaar. Let op
Indien de dodehoekhulp met uitparkeerhulp
niet w erkt
zoals beschreven in dit hoofdstuk,
gebruik deze dan niet en raadpleeg een ge-
specialiseerde werkplaats. Controlelampjes
Controlelampje in de buitenspiegels:
Gaat branden
Gaat eenmaal kort branden: de dodehoekhulp is geacti-
veerd en bedrijfsklaar.
Gaat branden: de dodehoekhulp detecteert een voertuig
in de dode hoek.»
233
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Knippert
Er is een voertuig gedetecteerd in de dode hoek en
daarnaast is het knipperlicht bediend in de richting van
dat voertuig
›››
.
In wagens die ook zijn uitgerust met de rijstrookassis-
tent (Lane Assist) ››› pag. 231, wordt de bestuurder ook
bij het niet bedienen van het knipperlicht gewaar-
schuwd indien hij/zij de rijstrook verlaat. Is er geen indicatie door het controlelampje
in de buit
en
spiegel, betekent dit dat de do-
dehoekhulp op dat moment geen enkel voer-
tuig detecteert in de omgeving van de wagen
››› in Inleiding tot thema op pag. 233.
W anneer de rij
v
erlichting is ingeschakeld,
wordt de intensiteit waarmee de controle-
lampjes gaan branden in de buitenspiegels
verminderd (nachtmodus). ATTENTIE
Als u de brandende waarschuwingslampjes
en de ov er
eenstemmende berichten negeert,
kan de wagen midden in het verkeer tot stil-
stand komen en kunnen zich ongevallen of
ernstige letsels voordoen.
● De waarschuwingslampjes en de berichten
nooit neg
eren.
● De noodzakelijke handelingen uitvoeren. VOORZICHTIG
Het negeren van brandende controlelampjes
en de ov er
eenstemmende berichten kan scha-
de aan de wagen tot gevolg hebben. Dodehoekhulp (BSD)
Afb. 220
In de buitenspiegels: indicatie van
de dodehoek hu
lp
. Afb. 221
Achteraanzicht van de wagen: zones
van de r a
darsensoren. De dodehoekhulp bewaakt de zones aan de
z
ijk
ant
en en achterkant van de wagen met
behulp van radarsensoren. Daarvoor meet
het systeem de afstand en het snelheidsver-
schil ten opzichte van andere voertuigen. De
dodehoekhulp werkt niet bij snelheden on-
der ca. 15 km/u (9 mph). Het systeem infor-
meert de bestuurder via optische signalen in
de buitenspiegels.
Indicatie in de buitenspiegel
Het controlelampje (uitvergrote afbeelding)
informeert in de overeenkomstige buiten-
spiegel ››› afb. 220 over de verkeerssituatie
achter de wagen indien die kritisch geacht
wordt. Het controlelampje van de linker bui-
tenspiegel A informeert over de verkeerssi-
tuatie aan de linkerzijde van de wagen, het
controlelampje van de rechter buitenspiegel
B over de situatie aan de rechterzijde.
234
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
Bij gekleurde ruiten of ruiten met gekleurde
f o
lie i
s het mogelijk dat de indicaties van de
buitenspiegel niet duidelijk of niet juist wor-
den opgemerkt.
Houd de buitenspiegels schoon, zonder
sneeuw of ijs, en dek ze niet af met stickers
e.d.
Radarsensoren
De radarsensoren bevinden zich links en
rechts achter de bumper en zijn van buiten niet zichtbaar
››› afb. 221. De sensoren bewa-
ken een gebied van ca. 20 meter achter de
wagen, alsook de dode hoeken aan de linker-
en rechterzijde. Het gebied aan de zijkanten
van de wagen reikt ongeveer tot voorbij de
breedte van een rijstrook.
De breedte van de rijstrook wordt niet indivi-
dueel gedetecteerd, maar ligt vast in het sys-
teem. Om die reden kunnen de indicaties ver-
keerd zijn indien men rijdt op smalle rijstro-
ken of in het midden van twee rijstroken. Het systeem kan ook voertuigen die op de aan-
grenz
ende rijstrook rijden (indien aanwezig)
of vaste voorwerpen, zoals vangrails, detec-
teren en een verkeerde indicatie tonen.
235
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Systemen ter ondersteuning van de bestuurder
● bij s
l
echte weersomstandigheden
● bij speciale constructies aan de zijkant,
zoal
s bijv. hoge of niet in lijn staande van-
grails
Uitparkeerhulp (RTA) Afb. 224
Schematische voorstelling van de
uitp ark
eerhu
lp: bewaakt gebied rond de wa-
gen die een parkeerplaats verlaat. De uitparkeerhulp bewaakt met behulp van
de r
a
d
arsensoren in de achterbumper ››› afb.
221 het verkeer in dwarsrichting aan de ach-
terzijde van de wagen wanneer die achteruit
uit een schuine parkeerplaats rijdt of ma-
noeuvreert, bijvoorbeeld in onoverzichtelijke
situaties. Wanneer het systeem een weggebruiker de-
tecteer
t die nadert aan de achterzijde van de
wagen ››› afb. 224, klinkt een geluidssignaal.
● In wagens zonder ParkPilot klinkt een
"gong" en w
ordt een bericht getoond in het
instrumentenpaneel.
● Is de wagen uitgerust met ParkPilot, dan
klinkt het
continue geluidssignaal van de
ParkPilot.
Automatisch bedienen van de remmen om
schade te verminderen
Indien de uitparkeerhulp een weggebruiker
detecteert die nadert aan de achterzijde van
de wagen zonder dat de bestuurder het rem-
pedaal intrapt, bedient het systeem automa-
tisch de remmen.
Het uitparkeersysteem helpt de bestuurder
met remmen, zodat de omvang van de scha-
de beperkt blijft. De remmen worden automa-
tisch bediend indien men achteruit rijdt met
een snelheid van ca. 1-12 km/u (1-7 mpu).
Zodra het systeem detecteert dat de wagen
stilstaat, wordt hij onbeweeglijk gehouden
gedurende ca. 2 seconden.
Na het automatisch bedienen van de remmen
om de schade te verminderen, moeten onge-
veer 10 seconden voorbijgaan voordat het
systeem opnieuw kan ingrijpen in het rem-
systeem. Het automatisch bedienen van de remmen
kan wor
den onderbroken door het gas- of
rempedaal krachtig in te trappen, waardoor
de bestuurder opnieuw de controle over de
wagen krijgt. ATTENTIE
De intelligente technologie in de uitparkeer-
hulp k an de limiet
en opgelegd door de na-
tuurkundige wetten niet overwinnen en werkt
enkel binnen de eigen grenzen van het sys-
teem. U moet zich vanwege het vergrote ge-
mak dat de uitparkeerhulp biedt nooit laten
verleiden risico's te lopen. Ondanks het sys-
teem moet de bestuurder te allen tijde op-
merkzaam blijven.
● Gebruik het systeem nooit wanneer het
zicht
beperkt is of in complexe verkeerssitua-
ties, bijv. op erg drukke wegen of om ver-
scheidene rijstroken over te steken.
● Houd altijd de omgeving van de wagen in
het oog, aang
ezien het systeem bijv. fietsen
of voetgangers niet in alle situaties perfect
opmerkt.
● De uitparkeerhulp remt de wagen niet altijd
vanz
elf af tot volledige stilstand. 237
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Bedienen
Bediening van de dodehoekhulp
(BSD) met uitp
ark
eerhulp (RTA)De dodehoekhulp (BSD) met uitparkeerhulp
(RT
A) in- en uit
schakelen
De dodehoekhulp met uitparkeerhulp kan
worden in- en uitgeschakeld in het menu "As-
sistenten" van het SEAT-infotainmentsysteem
of, naargelang de uitrusting, door middel van
de toets van de hulpsystemen op de groot-
lichthendel.
Menu Assistenten openen.
● Dodehoekhulp (BSD)
●
Uitparkeerhulp
Indien het
selectievakje van het instrumen-
tenpaneel aangevinkt is , wordt de functie
automatisch geactiveerd wanneer het contact
wordt ingeschakeld.
Zodra de dodehoekhulp klaar is voor werk-
ing, gaat de indicatie in de buitenspiegels bij
wijze van bevestiging kort branden.
Het controlelampje van het instrumentenpa-
neel geeft de staat van het systeem aan.
De laatst uitgevoerde instelling van het sys-
teem blijft actief wanneer het contact op-
nieuw wordt ingeschakeld.
Indien de dodehoekhulp automatisch werd
gedeactiveerd, kan het systeem enkel op-
nieuw worden geactiveerd na het uitschake-
len en weer inschakelen van het contact. Automatisch uitschakelen van de dodehoek-
hulp (BSD)
D
e r
adarsensoren van de dodehoekhulp met
uitparkeerhulp worden o.m. automatisch uit-
geschakeld wanneer wordt gedetecteerd dat
een van de sensoren permanent is afgedekt.
Dit kan bijv. het geval zijn indien er voor de
sensoren een laag sneeuw of ijs is.
Op het display van het instrumentenpaneel
verschijnt een bericht
Rijden met aanhangwagen
De dodehoekhulp en uitparkeerhulp worden
automatisch uitgeschakeld en kunnen niet
weer worden ingeschakeld indien de in de fa-
briek gemonteerde trekhaak elektrisch is
aangesloten op een aanhangwagen of verge-
lijkbaar systeem.
Zodra de bestuurder begint te rijden met een
elektrisch aangesloten aanhangwagen, ver-
schijnt er een bericht op het scherm van het
instrumentenpaneel waarin wordt aangege-
ven dat de dodehoekhulp en uitparkeerhulp
zijn uitgeschakeld. Indien de bestuurder de
dodehoekhulp en uitparkeerhulp wenst te
gebruiken na het loskoppelen van de aan-
hangwagen, moeten deze systemen opnieuw
worden geactiveerd in het overeenkomstige
menu.
Is de trekhaak niet gemonteerd in de fabriek,
dan moeten de dodehoekhulp en uitparkeer- hulp handmatig worden gedeactiveerd wan-
neer met aanhan
gwagen wordt gereden.
Verkeerstekenherkenning
(Sign Assi
st)*
Inleiding tot thema De verkeersborddetectie kan de bestuurder
helpen met inf
orm
atie over bijvoorbeeld
snelheidsbeperkingen of een inhaalverbod.
Verkeersborden en aanvullende informatie
die worden geregistreerd door het systeem,
worden op het display van het instrumenten-
paneel weergegeven en op de kaart van het
navigatiesysteem.
Toepassingsgebied:
Verkeersborddetectie wordt ondersteund in
de volgende landen:
Andorra, België, Denemarken, Duitsland, Fin-
land, Frankrijk, Ierland, Italië, Liechtenstein,
Luxemburg, Monaco, Nederland, Noorwegen,
Oostenrijk, Polen, Portugal, San Marino, Zwe-
den, Zwitserland, Spanje, Zweden, Zwitser-
land, Spanje, Tsjechische Republiek, Vere-
nigd Koninkrijk, Vaticaanstad.
238
Bedienen
Weergaveteksten van de verkeersborddetec-
tie op het in
s
trumentenpaneel
Fout: Sign AssistSysteemstoring.
Laat het systeem bij een ge-
specialiseerde werkplaats
controleren.
Sign Assist: Maakde voorruit
schoon!Er zit vuil op de voorruit in de
buurt van de camera.
Maak de voorruit schoon.
Sign Assist: mo-
menteel alleen
beperkt beschik-
baar.Er worden geen gegevens
overgedragen vanaf het navi-
gatiesysteem.
Schakel het navigatiesysteem
in en voer de gegevensdrager
van het navigatiesysteem in.
OF: De verkeersborddetectie
wordt niet ondersteund in het
land waarin u momenteel
rijdt. ATTENTIE
Indien geen rekening gehouden wordt met de
waar s
chuwingslampjes en de berichten, kan
de wagen tot stilstand komen in het midden
van het verkeer, of kunnen zich ongevallen of
ernstig letsel voordoen.
● Nooit de indicatielampjes of tekstberichten
neger
en.
● Breng de wagen tot stilstand zodra dit op
een vei
lige wijze mogelijk is. VOORZICHTIG
Het negeren van de controlelampjes die gaan
branden en de t ek
stberichten die verschijnen,
kan leiden tot storingen in de wagen. Werkwijze
De verkeersborddetectie werkt niet in alle
landen. Houd d
aar r
ekening mee wanneer u
naar het buitenland reist.
Verkeersborden weergeven
Snelheidbeperkingen of inhaalverboden kun-
nen samen met de aanvullende signalen op
het display van het instrumentenpaneel wor-
den weergegeven ›››
afb. 225. Afhankelijk
van het navigatiesysteem dat in de auto geïn-
stalleerd is, wordt de verkeerborddetectie
ook op de kaart van het navigatiesysteem ge-
toond.
Als de verkeersborddetectie ingeschakeld is,
registreert de wagen de verkeersborden via
een camera onderaan de binnenspiegel. Na-
dat de informatie van de camera, het naviga-
tiesysteem en de actuele gegevens van de
wagen is gecontroleerd en geëvalueerd, wor-
den maximaal drie geldige verkeerssignalen,
samen met de aanvullende signalen weerge-
geven. Het verkeerssignaal dat momenteel
geldt voor de bestuurder wordt als eerste ge-
toond, aan de linkerkant van het display. Als
tweede wordt een beperkend verkeerssignaal getoond, bijv. 90 km/u
(56 mph) samen met
het aan
vullende signaal "op nat wegdek". Als
de regensensor van de auto regen meet,
wordt het geldende verkeerssignaal ver-
plaatst naar de eerste positie, samen met het
aanvullende signaal "op nat wegdek".
Informatie wordt permanent weergegeven op
het display van het instrumentenpaneel als
de werkelijke verkeerssignalen binnenko-
men. De in- en uitgangssignalen activeren de
weergave van de geldende snelheidsbeper-
kingen op wegen binnen de bebouwde kom
of op hoofdwegen, totdat de snelheid niet
meer beperkt wordt door een verkeerssig-
naal.
Het einde van een verbod of beperking wordt
niet aangegeven. Als de getoonde snelheids-
beperkingen worden overschreden, wordt
geen waarschuwing gegeven. Het systeem
registreert geen gebieden met weinig ver-
keer. De geldende wettelijke voorschriften
zijn van toepassing.
In- en uitschakelen
● Schakel het hulpsysteem in of uit via het
menu Instellingen in het S
EAT informa-
tiesysteem ›››
pag. 26.
● OF: druk op de toets van de hulpsystemen
voor de be
stuurder op de grootlichthendel.
240