De essentie
Trap het rempedaal in!
Schake-
len
››› pag.
200
Remmen
››› pag.
194
Generator defect.›››
pag.
296 Gele lampjes
Remblokken voor versleten.
›››
pag.
194
brandt: ESC defect of uitgescha-
keld.
knippert: ESC actief.
ASR handmatig buiten werking
gesteld.
Storing in ABS, of werkt niet.
Storing in elektronische parkeer-
rem.›››
pag.
194
Mistachterlicht aan.›››
pag.
133
brandt: Rijlicht geheel of gedeel-
telijk defect.›››
pag.
93
knippert: Storing in het systeem
van de bochtenverlichting.››› pag.
133
brandt of knippert
: storing in uit-
laatgascontrolesysteem.
››› pag.
208
brandt: voorverwarmen van de
dieselmotor.
knippert: storing in het diesel-
motormanagement.
Storing in het benzinemotorma-
nagement.
Roetfilter verstopt.
storing in stuurinrichting.›››
pag.
188
Bandenspanning te laag.›››
pag.
300
Storing in indicator bandenspan-
ning.››› pag.
243
Het vloeistofpeil voor het wassen
van de spiegels is te laag.›››
pag.
140
Brandstoftank bijna leeg.›››
pag.
276
knippert: motoroliesysteem de-
fect.›››
pag.
287
brandt: motoroliepeil te laag.
Storing in het systeem van air-
bags en gordelspanners.›››
pag.
73
De voorairbag van de bijrijder is
uitgeschakeld (
).
››› pag.
73
"AdBlue" bijvullen, of er is een
storing in het "AdBlue"-systeem.›››
pag.
281
De benzinetank is niet goed ge-
sloten.›››
pag.
276
De rijstrookassistent (Lane As-
sist) is ingeschakeld, maar niet
actief.›››
pag.
231 Andere controlelampjes
Linker of rechter knipperlicht.›››
pag.
133
Alarmlichten aan.››› pag.
83
Trap het rempedaal in!
Schakelen
››› pag.
200
Remmen
››› pag.
194
Snelheidsregelsysteem actief.›››
pag.
229
de rijstrookassistent (Lane As-
sist) is ingeschakeld en actief.›››
pag.
231
Grootlicht aan of grootlichtsig-
naal in werking gesteld.
›››
pag.
133
Grootlichtregeling (Light Assist)
ingeschakeld.
Elektronische wegrijblokkering
actief.›››
pag.
190» 33
Bedienen
Airconditioning
Klim aatr
e
geling
Inleiding tot thema De informatie van de Climatronic weergeven
Op het di
s
play van de radio of het navigatie-
systeem, geïnstalleerd af fabriek, wordt kort
informatie met betrekking tot de Climatronic
getoond.
De meeteenheden van de temperatuur kun-
nen weergegeven worden op de radio of het
navigatiesysteem, geïnstalleerd af fabriek, en
naargelang de uitvoering van de wagen aan-
gepast worden in het menu Configuratie
op het instrumentenpaneel. ATTENTIE
Als het zicht door alle ruiten van de wagen
niet g oed i
s, neemt het risico op ongevallen
met ernstige gevolgen toe.
● Zorg ervoor dat alle ruiten ijs- en sneeuw-
vrij zijn, en d
at ze niet beslagen zijn om goed
te kunnen zien wat er buiten de wagen alle-
maal gebeurt.
● Het maximale verwarmingsvermogen en de
snell
e ontwaseming van de ruiten worden
verkregen wanneer de motor zijn normale
werkingstemperatuur bereikt. Ga alleen rij-
den als het zicht goed is. ●
Zor g er a
ltijd voor dat u de airconditioning
en de achterruitverwarming correct gebruikt
om goed te kunnen zien wat er buiten de wa-
gen allemaal gebeurt.
● Laat de luchtcirculatie nooit gedurende een
lang
e periode aan. Wanneer het koelsysteem
niet werkt en de circulatiefunctie aan staat,
kunnen de ruiten snel beslaan en kan het
zicht zo aanzienlijk beperkt worden.
● Schakel de circulatiefunctie uit wanneer u
deze niet nodig heef
t. ATTENTIE
Gebruikte lucht verhoogt de vermoeidheid en
leidt t
ot concentratieverlies van de bestuur-
der. Dit kan een ernstig ongeval tot gevolg
hebben.
● Schakel de ventilator nooit gedurende lan-
gere tijd uit
en gebruik de luchtcirculatiefunc-
tie niet gedurende een lange tijd omdat de
lucht in de wagen niet ververst wordt. VOORZICHTIG
● Als
u vermoedt dat de airconditioning de-
fect is, moet u deze onmiddellijk uitzetten.
Hierdoor wordt bijkomende schade voorko-
men. Laat de wagen door een gespecialiseer-
de werkplaats nakijken.
● Reparatiewerkzaamheden aan de aircondi-
tioning v
ereisen bijzondere vakkennis en
speciaal gereedschap. SEAT raadt u aan de
Technische Dienst te raadplegen. ●
In wag en
s met airconditioning mag niet ge-
rookt worden wanneer de luchtcirculatiefunc-
tie is ingeschakeld. De aangezogen rook kan
neerslaan op de verdamper van het koelsys-
teem en op het actieve koolpatroon van het
stof- en pollenfilter, wat leidt tot een perma-
nente onaangename geur. Let op
● Als
het koelsysteem uitgeschakeld is,
wordt de lucht die van buiten wordt aangezo-
gen, niet ontvochtigd. Om te voorkomen dat
de ruiten beslaan raadt SEAT aan de koeling
(compressor) ingeschakeld te laten. Druk
hiervoor op de toets A/C . Het controlelampje
in de toet s
moet gaan branden.
● Bij hoge luchtvochtigheid buiten en hoge
buitent
emperaturen kan condenswater van de
verdamper van de airconditioning lekken en
onder de wagen een waterplas vormen. Dit is
normaal en betekent niet dat er een lek is!
● De luchtinlaat voor de voorruit moet vrij van
ijs, sneeu
w of bladeren zijn, opdat verwar-
ming en airconditioning optimaal kunnen functioneren en het beslaan van de ruiten
wordt voorkomen. Knoppen
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 36
180
Bedienen
Uitzetten: druk op knop
t ot geen enkel
controlelampje meer gaat branden.
Automatische circulatiefunctie tijdelijk uit-
schakelen
● Druk eenmaal op de toets om tijdelijk
over t
e schakelen op de handmatige circula-
tiefunctie, indien buiten onaangename geu-
ren worden waargenomen. Het controlelamp-
je aan de linkerzijde gaat branden.
● Druk na meer dan twee seconden opnieuw
op de toets
om de automatische circula-
tiefunctie opnieuw in te schakelen. Het con-
trolelampje aan de rechterzijde gaat bran-
den. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Inleiding tot
thema op p ag. 180
in acht nemen.
● Wanneer het koelsysteem niet werkt en de
circ
ulatiefunctie aanstaat, kunnen de ruiten
snel aandampen en kan het zicht zo aanzien-
lijk beperkt worden.
● Schakel de circulatiefunctie uit wanneer u
deze niet nodig heef
t.VOORZICHTIG
In wagens met airconditioning mag niet ge-
rookt w
orden wanneer de luchtcirculatiefunc-
tie is ingeschakeld. De aangezogen rook kan
neerslaan op de verdamper van het koelsys-
teem en op het actieve koolpatroon van het stof- en pollenfilter, wat leidt tot een perma-
nente on
aan
gename geur. Let op
Climatronic: Wanneer de automatische rui-
t en w
issers-/sproeiers werken, wordt bij het
achteruit schakelen de circulatiefunctie inge-
schakeld om te vermijden dat de uitlaatgas-
sen het interieur binnenkomen. Interieurvoorverwarming* (ex-
tr
a
v
erwarming)
Inleiding tot thema De interieurvoorverwarming wordt gevoed
met
br
and
stof van de wagentank en kan zo-
wel gebruikt worden tijdens het rijden als
wanneer de wagen stilstaat. Selecteer in het
instrumentenpaneel de gewenste gebruiks-
wijze (verwarmen of ventileren ) ››› pag.
186.
In de winter kan de interieurvoorverwarming
gebruikt worden in de functie verwarmen
om de voorruit vrij te maken van ijs, damp en
sneeuw (indien het gaat om een dunne laag)
alvorens weg te rijden. ATTENTIE
De gassen van de interieurvoorverwarming
bevatt en o
.a. koolmonoxide, een giftige,
kleur- geurloze substantie. Koolmonoxide
kan tot bewusteloosheid leiden en dodelijk
zijn.
● Gebruik de interieurvoorverwarming nooit
in ges
loten of slecht geventileerde ruimtes.
● Programmeer de interieurvoorverwarming
nooit z
odanig dat deze in afgesloten of niet-
geventileerde ruimtes ingeschakeld wordt en
gaat werken. ATTENTIE
De onderdelen van het uitlaatsysteem van de
interieur v
oorverwarming worden zeer warm.
Hierdoor kan brand ontstaan.
● Parkeer de wagen zo dat geen enkel onder-
deel v
an het uitlaatsysteem in contact kan
komen met brandbare materialen (zoals
droog gras). VOORZICHTIG
Zet nooit voedingsmiddelen, medicijnen of
andere v
oorwerpen die warmtegevoelig zijn
vóór de luchtroosters. De voedingsmiddelen,
medicijnen of andere voorwerpen die warmte-
gevoelig zijn kunnen beschadigd of onbruik-
baar raken als gevolg van de lucht die uit de
luchtroosters stroomt. 184
Bedienen
Motor starten en stoppen In l
eidin
g tot themaIndicatie wegrijblokkering
Al
s
u een niet-passende sleutel gebruikt of
als er een systeemstoring optreedt, wordt
of Wegrijblokkering actief in het
instrumentenpaneel weergegeven. De motor
kan niet worden gestart.
Duwen of slepen
De wagen kan om technische redenen door
aanslepen niet worden geduwd of gestart.
Probeer in plaats hiervan de wagen met be-
hulp van startkabels te starten. ATTENTIE
Als u de motor tijdens het rijden uitzet, is de
wag en moei
lijker te stoppen; u kunt dan de
controle over de wagen verliezen en een ern-
stig ongeval veroorzaken.
● De remhulpsystemen, de stuurbekrachti-
ging, het airb
agsysteem, de veiligheidsgor-
dels en bepaalde veiligheidsvoorzieningen
zijn alleen actief als de motor draait.
● Zet de motor alleen uit wanneer de wagen
stil
staat. ATTENTIE
Als de motor draait of als de motor wordt
aang ez
et, neemt het risico op ernstige ver-
wondingen af.
● Start de motor nooit of laat de motor nooit
draaien in een ong
eventileerde of gesloten
ruimte. De uitlaatgassen van de motor bevat-
ten onder andere koolmonoxide, een giftige,
kleurloze en geurloze substantie. Koolmono-
xide kan tot bewusteloosheid leiden en dode-
lijk zijn.
● Laat uw wagen nooit met draaiende motor
onbeheerd acht
er. De wagen kan plotseling
gaan rijden of er kan onverwachts iets gebeu-
ren waardoor schade of ernstig letsel kan
ontstaan.
● Gebruik nooit sprays voor het koud starten.
Spra
ys voor koud starten kunnen ontploffen
of een plotselinge toerentalverhoging van de
motor veroorzaken. ATTENTIE
De onderdelen van het uitlaatsysteem kun-
nen enorm heet w or
den. Dit kan brand of aan-
zienlijke schade veroorzaken.
● Parkeer de wagen zo dat geen enkel onder-
deel v
an het uitlaatsysteem in contact kan
komen met brandbare materialen (zoals hout,
bladeren, droog gras, gemorste brandstof
enz.).
● Breng nooit een bodembeschermingslaag
of corr
osiewerend middel op uitlaten, kataly-
satoren, hitteschilden of dieselroetfilter aan. Contactslot
Afb. 198
Standen van de autosleutel. Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 23
Autosleutels
››› afb. 198
Zonder autosleutel in contactslot: de stuurkolom-
vergrendeling kan geactiveerd zijn.
1Contact uitgeschakeld, alle elektrische verbruikers
uitgeschakeld. U kunt de autosleutel uit het con-
tactslot trekken.
2Contact is ingeschakeld. Voorverwarmen van de
dieselmotor. U kunt de stuurkolomvergrendeling
ontgrendelen.
3De motor van de wagen starten. Laat de autosleu-
tel los wanneer de motor gestart is. De sleutel
keert na het loslaten terug naar de stand 2
.190
Bedienen
Tijdens het stationair draaien duurt het heel
l an
g
voordat de motor op bedrijfstempera-
tuur is. Tijdens het warmdraaien zijn echter
de slijtage en de uitstoot van schadelijke
stoffen bijzonder hoog. Daarom na het star-
ten direct wegrijden. Hoge toerentallen ver-
mijden.
Bandenspanning aanpassen.
Als de banden de juiste bandenspanning
hebben, vermindert dat de weerstand met
het wegdek waardoor het brandstofverbruik
afneemt. Als u de bandenspanning een beet-
je (+0,2 bar (2,9 psi / 20 kPa)) verhoogt, kunt
u brandstof besparen.
Als u genoegen neemt met een beetje minder
comfort, dan kunt u de banden tot de aanbe-
volen bandenspanning voor een volledig be-
laden wagen oppompen. Dit geldt ook wan-
neer u alleen en zonder bagage rijdt.
Let er bij het kopen van nieuwe banden op
dat ze geoptimaliseerd zijn voor het rollen
met de minst mogelijke weerstand.
Onnodige ballast vermijden
Hoe lichter de wagen, des te zuiniger en eco-
logischer u zult rijden. Met een extra gewicht
van bijvoorbeeld 100 kg neemt het brand-
stofverbruik toe met maximaal 0,3 liter/100
km.
Verwijder alle voorwerpen en onnodige bal-
last uit de wagen. Verwijder optionele uitrustingen en onnodi-
ge acc
essoires
Hoe aerodynamischer de wagen, des te min-
der het brandstofverbruik. Accessoires en op-
tionele uitrustingen (zoals dakdragersyste-
men of fietsenrekken) verminderen het aero-
dynamische voordeel.
Daarom wordt aangeraden deze onnodige
optionele uitrustingen en dakdragersyste-
men te verwijderen, en vooral als u met hoge
snelheden wilt rijden.
Andere factoren waardoor het brandstofver-
bruik toeneemt (voorbeelden):
● Storing in motormanagement.
● Rijden in de bergen.
● Rijden met aanhangwagen. ATTENTIE
Pas de snelheid aan en houd een veilige af-
st and aan t
ot uw voorliggers afhankelijk van
het zicht, het klimaat, het wegdek en het ver-
keer. Motormanagement en uitlaat-
g
a
sr
einigingssysteem
Inleiding tot thema ATTENTIE
De onderdelen van het uitlaatsysteem kun-
nen enorm heet w or
den. Hierdoor kan brand
ontstaan.
● Parkeer de wagen zo dat geen enkel onder-
deel v
an het uitlaatsysteem in contact kan
komen met brandbare materialen (zoals
droog gras).
● Breng nooit een bodembeschermingslaag
of corr
osiewerend middel op uitlaten, kataly-
satoren, hitteschilden of dieselroetfilter aan. Controle- en waarschuwingslampjes
Springt aan
Storing in het benzi-
nemotormanage-
ment.Zo snel mogelijk een gespeciali-
seerde werkplaats opzoeken en
de motor laten controleren.
Springt aan
Voorgloeisysteem
(dieselmotoren).
Het voorgloeisysteem van de
motor werd geactiveerd. Wan-
neer het controlelampje uit gaat,
kunt u de motor direct weer star-
ten.
208
Trefwoordenlijst
Sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113 bag
ag
eruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10, 127
elektrische ruitbediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
motorkap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
panoramadak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Sluiten en openen in geval van nood panoramaschuifdak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Sluitkrachtbegrenzing elektrische schuifdeuren . . . . . . . . . . . . . . . . . 124
panoramaschuifdak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132
rolgordijn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132
ruiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130
Sneeuwkettingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50, 313 vierwielaandrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
Snelheidsregelsysteem (GRA) . . . . . . . . . . . 32, 229 controlelampje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 229
waarschuwingslampje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 229
Snelheidsregelsysteem (SRS) gebruiken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 230
Snelheidssymbool . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 309
Spanningsbegrenzer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
Spraakbediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
Stabilisatie van wagen/aanhangwagen . . . . . . . 253
Stang met kogelkop van aanhangwagen elektrisch ontgrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 248
Start-Stop-functie rijden met aanhangwagen . . . . . . . . . . . . . . . . 246
Starthulp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52 Beschrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
pluspool . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
Startkabel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
zie "Starthulpsystemen" . . . . . . . . . . . . . . . . . 214
Startkabels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
Startknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191
Sticker met wagengegevens . . . . . . . . . . . . . . . . 311
Stickers en plaatjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 275 Stoel
aantal p laatsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
achterbank neerklappen . . . . . . . . . . . . . . . . . 158
elektrische voorstoel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
stoelen achterin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146
stoel met geheugenfunctie . . . . . . . . . . . . . . . 151
verkeerde houding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
verwarming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149
Stoelen Rugleuning van de bijrijdersstoel naar vorenklappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153
Toegangshulp voor de derde zitrij . . . . . . . . . . 152
verstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145
Stoelen verstellen voorstoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145
Stoelfuncties toegangshulp voor de derde zitrij . . . . . . . . . . 152
Stopcontact . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177 12 volt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 178
aanhangwagen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 250
storingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
Storing achteruitrijcamera . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 228
airconditioning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 182
automatische versnellingsbak . . . . . . . . . . . . 204
dodehoekhulp (BSD) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 233
dynamische onderstelregeling (DCC) . . . . . . . 243
inparkeersysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 222
katalysator . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 209
panoramadak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
parkeerhulp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 219
roetfilter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 209
ruiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130
Storing in de werking rijstrookassistent . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 231
Storing in werking wegrijblokkering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190 Storingsgeheugen
lezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 261
steker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 261
stroomverbruikers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188
Stroomverbruikers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 178
Stroomverbruikers uitschakelen . . . . . . . . . . . . . 299
Stuur verstellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
Stuurinrichting controle- en waarschuwingslampjes . . . . . . . . 188
tegensturingssysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
Stuurkolom neiging naar één kant te trekken . . . . . . . . . . 306
stuurkolom vergrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . 189
Stuurwiel Afstellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
Symbolen zie controle- en waarschuwingslampjes . . . . . . 32
zie Controle- en waarschuwingslampjes . . . . . 108
Symbool van Engelse sleutel . . . . . . . . . . . . . . . . 107
Systeem automatische rijlichtregeling . . . . . . . . . . . . . . 134
Systeem Top Tether . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
T Tank bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 278
Tankdop openen en sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
Tanken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 276 brandstofmeter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 278
controle- en waarschuwingslampjes . . . . . . . . 278
de tankdop openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 278
vergissingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 277
Tankklep openen en sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
331