Page 25 of 280

Bij sommige versies herinnert het
plaatje fig. 21 de passagier op
de middelste zitplaats achter eraan dat
de hoofdsteun in een juiste stand
moet worden gezet door hem omhoog
te schuiven in de twee vaste standen.
BELANGRIJK De hoofdsteunen moeten
in de ruststand (volledig omlaag)
worden gezet om de zichtbaarheid voor
de bestuurder te garanderen.
Omlaag verstellen: druk op knop A fig.
22 en breng de hoofdsteun omlaag.
Verwijderen
Ga als volgt te werk om de hoofdsteun
te verwijderen:
❒trek de hoofdsteun tot de
maximumhoogte uit;
❒druk op de knoppen A en B fig. 22
aan de zijkanten van de twee steunen,
en verwijder de hoofdsteun.BELANGRIJK Zet de hoofdsteunen
altijd weer op hun plaats als ze
verwijderd zijn alvorens normaal verder
te rijden.
BELANGRIJK
14)De hoofdsteunen moeten zodanig
versteld worden dat het hoofd en niet de
nek er tegenaan steunt. Alleen op deze
manier oefenen ze hun beschermende
werking uit. Elke verwijderde hoofdsteun
moet weer correct op zijn plaats gezet
worden, om de inzittenden in geval van
een aanrijding te beschermen: volg
bovenstaande aanwijzingen op.
STUURWIEL
15) 16)
INSTELLINGEN
Het stuurwiel kan zowel in hoogte als
axiaal versteld worden.
Om te verstellen, hendel A fig. 23
omlaag zetten in stand 1, verstel het
stuurwiel in de meest geschikte stand
en vergrendel het op zijn plaats door
hendel A in stand 2 te zetten.
VERWARMD STUURWIEL(waar aanwezig)
Druk, met de startinrichting in stand
MAR, op de knop
fig. 24 op het
dashboard.
Wanneer de functie ingeschakeld
wordt, gaat de led op de knop
branden.
22F1B0030C
23F1B0031C
23
Page 26 of 280

BELANGRIJK Als deze functie wordt
ingeschakeld terwijl de motor
uitgeschakeld is, kan de accu geleidelijk
leeglopen.
BELANGRIJK
15)De afstelling van het stuurwiel mag
uitsluitend gebeuren bij stilstaand voertuig
en afgezette motor.
16)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem, de
garantie en de veiligheid in gevaar brengen
waardoor het voertuig niet meer aan de
typegoedkeuring voldoet.
ACHTERUITKIJK-
BINNENSPIEGEL
Handmatige verstelling: bedien de
hendel A fig. 25 om de spiegel in twee
standen te zetten: normaal of
anti-verblindingsstand.
Deze spiegel is voorzien van een
beveiligingsmechanisme dat ervoor
zorgt dat de spiegel loskomt bij een
heftige botsing met de passagier.
Elektrisch dimbare spiegel
Bij sommige versies is een elektrisch
dimbare spiegel leverbaar, die
automatisch de reflecterende werking
kan wijzigen om verblinding van de
bestuurder te voorkomen fig. 26.
De elektrisch dimbare spiegel heeft een
ON/OFF-toets om de elektrisch
dimbare anti-verblindingsfunctie in/uit te
schakelen.Bij inschakeling van de achteruit, wordt
de spiegel automatisch ingesteld op
de dagstand.
BUITENSPIEGELS
Elektrische verstelling
17)
De spiegels kunnen alleen worden
versteld met de startinrichting in stand
MAR.
Kies de gewenste spiegel met knop A
fig. 27:
❒stand 1: linker spiegel gekozen;
❒stand 2: rechter spiegel gekozen.
Hierna kan de gekozen spiegel worden
versteld door knop B in de richting
van de pijlen te bewegen.
BELANGRIJK Zet na het afstellen de
knop A in de stand 0 om onverwachtse
bediening van de elektrische
ruitbediening te voorkomen.
24F1B0032C
25F1B0033C
26F1B0034C
24
WEGWIJS IN UW AUTO
SPIEGELS
Page 27 of 280

Elektrisch inklappen(waar aanwezig)
Om de spiegels in te klappen op knop
C drukken. Druk nogmaals op de
knop om de spiegels weer in de rijstand
te zetten. Nadat het gewenste
commando is gegeven, voordat de
spiegel de volledig gesloten of
geopende stand bereikt, kan de
beweging worden omgekeerd door
nogmaals op knop C te drukken.
BELANGRIJK De spiegels moeten
tijdens het rijden altijd geopend (stand 1
fig. 28) en mogen nooit ingeklapt zijn
(stand 2), uitgezonderd in smalle
straten.
Uitlijning spiegel afstellen
Als een van de buitenspiegels met de
hand verplaatst is, kan hij mogelijk
tijdens het rijden niet in deze stand
blijven.In dit geval moet de volgende
uitlijningsprocedure uitgevoerd worden:
❒sluit de spiegel met de hand in de
parkeerstand, door hem van stand
1 naar stand 2 te verplaatsen (zie fig.
28).
❒Bedien de portieropening C fig. 27
een of twee maal om het systeem uit te
lijnen en beide spiegels in de rijstand
te brengen.
BELANGRIJK
17)Aangezien de spiegel aan
bestuurderszijde gebogen is, kan de
waarneming van de afstand enigszins
beïnvloed worden.
BUITENVERLICHTING
LICHTSCHAKELAAR
Met lichtschakelaar A fig. 29, die zich
op de linkerzijde van het dashboard
bevindt, worden het stadslicht, de
dagrijlichten, het dimlicht, de
mislampen en de regeling lichtsterkte
instrumentenpaneel en de symbolen op
de bedieningsknoppen bediend.
Met de startinrichting op MAR gezet,
worden het instrumentenpaneel en de
verschillende bedieningstoetsen op
het dashboard verlicht wanneer de
buitenverlichting wordt ingeschakeld.
27F1B0035C28F1B0340C
29F1B0036C
25
Page 28 of 280

AUTOMATISCHE FUNCTIE(Schemersensor)
(waar aanwezig)
Dit is een infrarood-ledsensor die
samen met de regensensor werkt en
die zich op de voorruit bevindt. Deze
kan variaties in het buitenlicht
detecteren op basis van de
lichtgevoeligheid die ingesteld is in het
Menu van het display of het
Uconnect™systeem.
Hoe hoger de gevoeligheid, des te
minder buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting automatisch in te
schakelen.
Inschakeling van de functie
Draai de draaischakelaar naar AUTO.
BELANGRIJK De functie kan alleen
worden ingeschakeld met de
startinrichting in stand MAR.
Uitschakeling van de functie
Om de functie uit te schakelen, de
lichtschakelaar naar een andere stand
dan AUTO draaien.
DIMLICHT
Zet de draaischakelaar op:
stadslicht, dimlicht en verlichting
instrumentenpaneel gaan branden; het
lampje
op het instrumentenpaneel
gaat branden.
DAGRIJLICHTEN (DRL)"Daytime Running Lights"
18) 19)
Met de startinrichting op MAR en de
draaischakelaar in standOgedraaid,
gaan de dagrijlichten automatisch aan
(de andere lichten en de
interieurverlichting blijven uit).
MISTLAMPEN(waar aanwezig)
Druk op knop
om de mistlampen
samen met het stadslicht en het
dimlicht in te schakelen.
Wanneer de mistlampen ingeschakeld
zijn, branden ook het stadslicht en
de kentekenverlichting, terwijl de
dagrijlichten uit zijn.
Druk nogmaals op de knop of zet de
draaischakelaar opOom uit te
schakelen.
MISTACHTERLICHT(waar aanwezig)
De knop waarmee het in- en
uitschakelen van het mistachterlicht
wordt bediend, is ingebouwd in de
lichtschakelaar.
Druk op de knop
om het
mistachterlicht in te schakelen, als het
stadslicht en de mistlampen voor
branden.
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de startinrichting in
de stand STOP of met de sleutel
verwijderd, door de lichtschakelaar naar
standOte draaien en daarna naar
stand
, de schakelaar keert terug
naar standO.
Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
TIJDREGELING
UITSCHAKELING
KOPLAMPEN (Follow me
home)
Inschakelen
Bij brandende koplampen, de
startinrichting naar STOP draaien.
Draai binnen 2 minuten de
lichtschakelaar naarO: de tijdregeling
start, die eerder is ingesteld via het
menu (0, 30, 60 to 90 seconden).
26
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 29 of 280

Uitschakelen
Deze functie wordt uitgeschakeld door
het inschakelen van de koplampen,
de stadslichten of door de
startinrichting op MAR te zetten.
Interactie van de functie "Follow
me home" met het UconnectTM-
systeem
Als in het menuUconnect™de
tijdregeling op 0 seconden is ingesteld,
kunnen de lampen met gebruik van
de grootlichthendel gedurende een van
tevoren ingestelde tijd van 30 seconden
in worden geschakeld. De lampen
kunnen 7 keer gedurende maximaal
210 seconden worden ingeschakeld.
Als echter een tijdregeling (van bijv.
30 of 60 seconden) via het menu
"Settings" (Instellingen) van
Uconnect™is ingesteld, wordt de
functie "Follow me home" alleen iedere
keer dat de motor wordt afgezet,
ingeschakeld voor de duur van de
tijdregeling, als draaischakelaar A fig.
29 naar standOis gedraaid (dit kan
niet worden veranderd met de
lichtschakelaar).
GROOTLICHT
Met de draaischakelaar naar stand
ofAUTOgedraaid, de linker hendel
A fig. 30 naar voren duwen, naar het
dashboard.
Wanneer het grootlicht is ingeschakeld,
gaat tegelijkertijd het lampje
op
het instrumentenpaneel branden.
Grootlichtsignaal
Trek hendel A naar u toe fig. 30, in de
onstabiele stand; de hendel keert terug
naar de middelste stabiele stand
wanneer de hendel wordt losgelaten.
Wanneer het grootlicht is ingeschakeld,
gaat tegelijkertijd het lampje
op
het instrumentenpaneel branden.
Automatische inschakeling
grootlicht
(waar aanwezig)
Om andere weggebruikers niet te
verblinden, worden de lichten
automatisch uitgeschakeld wanneer er
voertuigen naderen die uit de
tegengestelde richting komen of
wanneer u achter een voertuig in
dezelfde richting rijdt.
Deze functie kan ingesteld worden via
het menu van het display (zie de
aanwijzingen in de paragraaf "Display",
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel"); de
draaischakelaar moet in AUTO staan
om de functie in te schakelen.
De functie wordt uitgeschakeld door de
hendel naar het dashboard te duwen
(stabiele stand); het lampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Het lampje
op het
instrumentenpaneel gaat ook branden
wanneer het grootlicht is ingeschakeld.
Als de motor met de eerder beschreven
instelling is afgezet, moet de functie
automatisch grootlicht opnieuw
ingesteld worden: breng de hendel
terug in de middelste stand en druk
hem vervolgens opnieuw naar het
dashboard.
30F1B0037C
27
Page 30 of 280

Wanneer de snelheid hoger is dan 40
km/h en de functie actief is, wordt
deze, als de hendel weer in de stabiele
middelste stand gezet wordt,
uitgeschakeld en gaat het grootlicht uit.
Als de snelheid lager is dan 15 km/h
en de functie ingeschakeld is, schakelt
het systeem het grootlicht automatisch
uit.
Als de hendel uit de stabiele middelste
stand weer naar het dashboard
geduwd wordt in de stabiele stand, dan
wordt dit geïnterpreteerd als een
verzoek om continu grootlicht: het
lampje op het instrumentenpaneel gaat
branden en het grootlicht gaat branden
tot de voertuigsnelheid de 40 km/h
weer overschrijdt. Wanneer deze
drempel wordt overschreden, wordt de
functie weer automatisch ingeschakeld
en gaat het lampje
op het
instrumentenpaneel weer branden.
Om deze functie uit te schakelen, de
ring van de schakelaar naar stand
draaien.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de linkerhendel A fig. 30 in de
(stabiele) stand:
omhoog: wordt de richtingaanwijzer
rechts ingeschakeld;
omlaag: wordt de richtingaanwijzer links
ingeschakeld.Het lampje
of respectievelijkgaat
op het instrumentenpaneel knipperen.
De richtingaanwijzers worden
automatisch uitgeschakeld wanneer het
stuurwiel wordt rechtgezet of wanneer
de dagrijlichten (DRL)/parkeerlichten
worden ingeschakeld.
"Rijbaanwissel"-functie
Zet, als u het verwisselen van rijstrook
wilt aangeven, de linkerhendel korter
dan een halve seconde in de instabiele
stand.
De richtingaanwijzer aan de gekozen
kant knippert vijf maal en wordt
vervolgens automatisch uitgeschakeld.
HOOGTEREGELING
KOPLAMPEN
Hoogteregeling koplampen
De hoogteregeling koplampen werkt
met de startinrichting op MAR en
ingeschakeld dimlicht.
Om te verstellen ring A fig. 31 draaien.❒Stand 0: een of twee personen op
de voorstoelen;
❒Stand 1: 4 of 5 personen;
❒Stand 2: 4 of 5 personen + bagage
in de bagageruimte;
❒Stand 3: bestuurder + maximum
toegestane lading uitsluitend in de
bagageruimte.
BELANGRIJK Controleer de afstelling
van de koplampen elke keer als het
gewicht van de te vervoeren lading
verandert.
LICHTSTERKTE
INSTRUMENTENPANEEL
EN SYMBOLEN
BEDIENINGSTOETSEN
Draai, met ingeschakeld stadslicht of
koplampen, ring B fig. 31 omhoog om
de lichtsterkte van het
instrumentenpaneel en de symbolen op
de bedieningstoetsen te verhogen, of
draai de ring omlaag om de lichtsterkte
te verlagen.
BELANGRIJK
18)De dagverlichting is een alternatief voor
het dimlicht in landen waar dit tijdens het
rijden overdag verplicht is; en is tevens
toegestaan in landen waar dit niet verplicht
is.
31F1B0038C
28
WEGWIJS IN UW AUTO
Page 31 of 280

19)De dagverlichting mag het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het donker
en in tunnels. Het gebruik van de
dagverlichting wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Houd u aan de wettelijke
voorschriften.VERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING
VOOR
Schakelaar A fig. 32 wordt gebruikt om
de plafondverlichting in/uit te
schakelen.
Standen schakelaar A:
❒middelste stand: de lampjes B en E
gaan aan/uit bij het openen/sluiten
van de portieren;
❒links ingedrukt (stand OFF): de
lampjes B en E blijven altijd gedoofd;
❒rechts ingedrukt (
): de lampjes B
en E blijven altijd ingeschakeld.
De verlichting gaat geleidelijk aan/uit.
Met schakelaar C kan lampje B
in-/uitgeschakeld worden.
Met schakelaar D kan het lampje E
in-/uitgeschakeld worden.
Tijdregeling plafondverlichting
Bij sommige versies zijn er om
het in-/uitstappen in het donker en op
slecht verlichte plaatsen te
vergemakkelijken twee tijdregelingen
voorzien.
❒Tijdregeling bij het instappen
❒Tijdregeling bij het uitstappen.
32F1B0041C
29
INTERIEUR-
Page 32 of 280

ACHTERRUITWISSER
Deze werken alleen met de
startinrichting in de stand MAR.
RUITENWISSERS/
-SPROEIERS
Werking
7) 8)
20)
Draaischakelaar A fig. 33 kan in de
volgende standen gezet worden:
ruitenwissers uit
1langzaam wissen met interval
2snel wissen met interval
LOWcontinu langzaam
H
continu snelHef de hendel op (onstabiele stand) om
de MIST-functie in te schakelen: de
werking wordt beperkt tot de tijd dat de
hendel in deze stand wordt gehouden.
Bij het loslaten keert de hendel terug
naar de beginstand en wordt de
werking van de ruitenwissers
automatisch afgebroken. Deze functie
is handig om een dun laagje vuil of
ochtenddauw van de voorruit te
verwijderen.
BELANGRIJK Met deze functie wordt
de ruitensproeier niet geactiveerd;
er wordt dus geen
ruitensproeiervloeistof op de voorruit
gesproeid. De wis-/wasfunctie moet
worden gebruikt om
ruitensproeiervloeistof op de voorruit te
sproeien.
Met draaischakelaar A fig. 33 in stand
, worden de ruitenwissers niet
ingeschakeld.
In stand1
duurt de pauze tussen
de slagen van de ruitenwisser ongeveer
10 seconden, ongeacht de rijsnelheid.
In stand2
is de pauze tussen
twee slagen van de ruitenwisser
ingesteld volgens de rijsnelheid:
naarmate de rijsnelheid toeneemt,
neemt de tijd tussen twee slagen af.
In standLofHbewegen de
ruitenwissers constant, oftewel zonder
pauze tussen twee slagen.
"Intelligente" wis-/wasfunctie
Trek de hendel naar het stuur
(onstabiele stand) om de ruitensproeier
in te schakelen. Als langer dan een
halve seconde aan de hendel wordt
getrokken, wordt de ruitenwisser
bewogen met actieve bediening. Als de
bestuurder de hendel loslaat, maakt
de ruitenwisser drie slagen. Als de
bediening daarna in stand
staat,
wordt de wis-/wascyclus na een pauze
van 6 seconden afgesloten met één
laatste slag.
In de standLofHwordt de
wis-/wasfunctie niet uitgevoerd.
BELANGRIJK Als de hendel minder dan
een halve seconde wordt geactiveerd,
wordt alleen de ruitensproeier
ingeschakeld. Laat de inschakeling van
de "Automatische wis-/wasregeling"
niet langer dan 30 seconden duren.
Schakel de wis-/wasregeling niet in als
het reservoir leeg is.
REGENSENSOR(waar aanwezig)
9) 10)
Deze bevindt zich achter de
achteruitkijkspiegel fig. 34, raakt de
voorruit, meet de hoeveelheid regen en
schakelt de automatische wisregeling
van de voorruit in aan de hand van
de hoeveelheid water op de ruit.
MIST1
2LO
WHI
GH
A
33F1B0047C
30
WEGWIJS IN UW AUTO
RUITENWISSERS/
IGHOW IGH
OW IGH