Page 81 of 280

Wanneer het voertuig gestart wordt
gaat het waarschuwingslampje branden
om de bestuurder te melden dat het
systeem ingeschakeld is.
Sensoren
De sensoren worden ingeschakeld
wanneer willekeurig welke versnelling
vooruit wordt ingeschakeld bij een
snelheid hoger dan ongeveer 10 km/h,
of wanneer de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.
De sensoren worden tijdelijk buiten
werking gesteld bij stilstaand voertuig
en de versnellingspook in stand P
(Parkeren - versies met automatische
versnellingsbak), of bij stilstaand
voertuig en ingeschakelde elektrische
parkeerrem (versies met
handgeschakelde versnellingsbak).
De detectiezone van het systeem dekt
ongeveer een rijbaan aan beide kanten
van het voertuig (ongeveer 3 meter).
Deze zone begint bij de buitenspiegel
en strekt zich over een lengte van
ongeveer 6 meter uit naar de
achterkant van het voertuig.
Wanneer de sensoren actief zijn,
bewaakt het systeem de detectiezones
aan beide kanten van de auto en
waarschuwt de bestuurder voor
eventuele aanwezigheid van voertuigen
in deze zones.Tijdens het rijden bewaakt het systeem
de detectiezone vanuit drie
verschillende punten (zijkant, achter en
voor) om te controleren of er een
melding naar de bestuurder moet
worden gezonden. Het systeem kan de
aanwezigheid van een voertuig in een
van deze drie zones detecteren.
BELANGRIJK Het systeem geeft de
aanwezigheid van een niet-bewegend
voorwerp (bijv. vangrails, palen, muren,
enz.) niet aan. Onder sommige
omstandigheden kan het systeem
echter in werking treden bij
aanwezigheid van dergelijke
voorwerpen. Dit is normaal en duidt niet
op een storing van het systeem.
BELANGRIJK Het systeem waarschuwt
de bestuurder niet over de
aanwezigheid van voertuigen die uit de
tegengestelde richting komen, in
naastgelegen rijbanen.
57)
Belangrijk
Indien er een aanhanger aan het
voertuig is bevestigd, dan moet het
systeem handmatig worden
uitgeschakeld via het betreffende menu,
om onterechte waarschuwingen te
voorkomen.
57F1B0093C
58F1B0094C
79
Page 82 of 280

Om het systeem correct te laten
werken moet de zone van de
achterbumper waar de radarsensoren
zich bevinden vrij blijven van sneeuw, ijs
en vuil afkomstig van het wegdek.
Dek de zone van de achterbumper
waar de radarsensoren zich bevinden
met geen enkel voorwerp af (bijv.
stickers, fietsenrek, enz.).
Achteraanzicht
Het systeem detecteert voertuigen die
uw voertuig van achteren aan beide
kanten naderen en de detectiezone aan
de achterkant binnenkomen met een
verschil in snelheid van minder dan 50
km/h ten opzichte van uw voertuig.
Passerende voertuigen
Als een voertuig langzaam wordt
gepasseerd (met een verschil in
snelheid van minder dan ongeveer 25
km/h) en dit voertuig gedurende
ongeveer 1,5 seconde in de blinde
hoek blijft, gaat het
waarschuwingslampje op de
buitenspiegel aan de betreffende kant
branden.
Als het verschil in snelheid tussen beide
voertuigen hoger is dan ongeveer 25
km/h, gaat het lampje niet branden.
RCP (Rear Cross Path detection)
systeem
Dit systeem assisteert de bestuurder
tijdens achteruitrijmanoeuvres in geval
van beperkt zicht.
Het RCP-systeem bewaakt de
detectiezones aan beide zijden aan de
achterkant, om bewegende
voorwerpen die de zijkanten van het
voertuig naderen op een
minimumsnelheid tussen ongeveer 1
km/h en 3 km/h en voorwerpen die
bewegen op een maximumsnelheid van
35 km/h, zoals gebruikelijk is in
parkeerzones.
De inwerkingtreding van het systeem
wordt de bestuurder gemeld met een
visuele en akoestische waarschuwing.
BELANGRIJK Indien de sensoren
afgedekt worden door voorwerpen of
voertuigen, zal het systeem de
bestuurder niet waarschuwen.
Bedieningswijze
Het systeem kan in-/uitgeschakeld
worden via het Menu van het display, of
via hetUconnect™systeem (zie het
speciale supplement voor nadere
informatie).
"Blind Spot Assist", "Visuele"
modus
Wanneer deze modus actief is, zorgt
het BSA-systeem voor een visuele
melding via de buitenspiegel aan de
kant waar het voorwerp is
gedetecteerd.
Wanneer het systeem in RCP-modus
werkt, stuurt het in ieder geval visuele
en akoestische waarschuwingen
wanneer de aanwezigheid van een
voorwerp wordt gedetecteerd.
Wanneer er een akoestische
waarschuwing verzonden wordt, wordt
het volume van hetUconnect™
systeem verlaagd.
"Blind Spot Assist", "Visuele en
akoestische" modus
Wanneer deze modus actief is, zorgt
het BSA-systeem voor een visuele
melding via de buitenspiegel aan de
kant waar het voorwerp is
gedetecteerd.
Als de richtingaanwijzer aan de kant
waar een obstakel gedetecteerd is
wordt ingeschakeld, wordt er ook een
akoestische waarschuwing verzonden.
80
VEILIGHEID
Page 83 of 280

Wanneer een richtingaanwijzer is
ingeschakeld en er wordt tegelijkertijd
een voorwerp aan dezelfde kant
gedetecteerd, worden zowel de
akoestische als de visuele
waarschuwingen verzonden. Het
volume van hetUconnect™systeem
ook verlaagd.
Wanneer het systeem in "RCP"-modus
werkt, stuurt het visuele en akoestische
waarschuwingen wanneer de
aanwezigheid van een voorwerp wordt
gedetecteerd. Wanneer er een
akoestische waarschuwing verzonden
wordt, wordt het volume van het
Uconnect™ook systeem verlaagd.
Uitschakeling "Blind Spot Assist"
functie
Wanneer het systeem wordt
uitgeschakeld ("Blind spot alert" op
"OFF"), zullen de BSA- of RCP-
systemen noch akoestische noch
visuele waarschuwingen verzenden.
Het BSA-systeem zal de actieve
werkingsmodus opslaan die in gebruik
was toen de motor werd afgezet.
Elke keer als de motor gestart wordt,
wordt de eerder opgeslagen
werkingsmodus opgeroepen en
gebruikt.BELANGRIJK Het systeem is een
rijhulpsysteem, het waarschuwt de
bestuurder NIET bij nadering van
voertuigen buiten de detectiezones. De
bestuurder moet altijd voldoende
aandacht houden voor het verkeer en
de wegomstandigheden en voor het
controleren van het traject van het
voertuig.
FULL BRAKE CONTROL
SYSTEEM
58) 59) 60) 61)
21) 22) 23) 24) 25) 26) 27) 28) 29)
Het voertuig kan uitgerust zijn met het
"Full Brake Control" systeem. Dit is een
rijhulpsysteem dat bestaat uit een
radar die zich achter de voorbumper
bevindt fig. 59 en een camera die zich
op het middelste deel van de voorruit
bevindt fig. 60.In het geval van een dreigende botsing
grijpt het systeem in door de auto
automatisch af te remmen om een
botsing te voorkomen of de gevolgen
daarvan te beperken.
Het systeem geeft akoestische en
visuele meldingen aan de bestuurder
door middel van weergave van speciale
berichten op het scherm van het
instrumentenpaneel.
Het systeem kan licht remmen om de
bestuurder te waarschuwen als een
mogelijke frontale aanrijding
gedetecteerd wordt (beperkte
remwerking). Signalen en enigszins
remmen zijn bedoeld om de bestuurder
in de gelegenheid te stellen alert te
reageren, om een mogelijke aanrijding
te voorkomen of de gevolgen daarvan
te beperken.
59F1B0095C
60F1B0096C
81
Page 84 of 280

In situaties met risico op een botsing,
als het systeem geen interventie van de
bestuurder detecteert, zorgt het voor
automatische remwerking om de auto
af te remmen en de gevolgen van
een potentieel ongeval af te zwakken.
Als gedetecteerd wordt dat de druk die
de bestuurder op het gaspedaal
uitoefent onvoldoende is, kan het
systeem ingrijpen om de reactie van het
remsysteem te verbeteren, zodat de
snelheid van het voertuig verder wordt
verlaagd (extra assistentie tijdens de
remfase).
Versies uitgerust met Start&Stop
systeem: na afloop van de
automatische remingreep, zal het
Start&Stop systeem gaan werken zoals
beschreven in paragraaf "Start&Stop
systeem" in het hoofdstuk "Starten en
rijden".
Versies met handgeschakelde
versnellingsbak: na afloop van de
automatische remingreep kan de motor
haperen en afslaan, tenzij de
bestuurder het koppelingspedaal
intrapt.Versies met automatische
versnellingsbak / automatische
versnellingsbak met dubbele
koppeling: na afloop van het remmen
wordt de laatst opgeslagen versnelling
ingeschakeld: het voertuig zou dus
enkele seconden na de automatische
stop weer kunnen starten.
BELANGRIJK Zowel bij de versies
uitgerust met handgeschakelde
versnellingsbak als bij die met
automatische versnellingsbak kunnen,
nadat de auto is gestopt, de
remklauwen om veiligheidsredenen
ongeveer 2 seconden geblokkeerd
blijven. Zorg ervoor dat u het rempedaal
intrapt als de auto iets vooruit mocht
rijden.
Inschakelen/uitschakelen
Het Full Brake Control-systeem kan
uitgeschakeld (en weer ingeschakeld)
worden via hetUconnect™systeem
(zie de beschrijving in het speciale
supplement).
Het systeem kan alleen worden
uitgeschakeld met de startinrichting in
stand MAR.
BELANGRIJK De status van het
systeem kan alleen worden gewijzigd bij
stilstaand voertuig.Het Full Brake Control-systeem kan op
drie activeringsniveaus worden
ingesteld via hetUconnect™systeem:
❒Systeem actief: het systeem (indien
actief) biedt, in aanvulling op de visuele
en akoestische waarschuwingen,
beperkte remwerking, automatisch
remmen en extra assistentie tijdens de
remfase wanneer de bestuurder
onvoldoende remt in het geval van een
mogelijke frontale botsing;
❒Systeem gedeeltelijk actief: het
systeem (indien actief) biedt geen
beperkte remwerking, maar garandeert
automatisch remmen en extra
assistentie tijdens de remfase wanneer
de bestuurder niet of onvoldoende
remt in het geval van een mogelijke
frontale botsing; De visuele en
akoestische waarschuwingen zijn
uitgeschakeld en worden dus
niet geboden door het systeem;
❒Systeem niet actief: het systeem
biedt geen visuele en akoestische
waarschuwingen, beperkte
remwerking, automatisch remmen of
extra assistentie tijdens de remfase. Het
systeem geeft dus geen enkele
melding van een mogelijk ongeval.
82
VEILIGHEID
Page 85 of 280

Inschakelen/uitschakelen
Als het Full Brake Control-systeem
correct is ingeschakeld via het
Uconnect™systeem, dan zal het elke
keer dat de motor wordt gestart in
werking treden.
Na uitschakeling zal het systeem de
bestuurder niet waarschuwen voor een
mogelijke botsing met een voertuig
dat vóór u rijdt, ongeacht de instelling
via hetUconnect™systeem.
De uitschakelingsstatus van het
systeem wordt niet in het geheugen
opgeslagen wanneer de motor afgezet
wordt: als het systeem wordt
uitgeschakeld wanneer de motor
afgezet is, zal het bij de volgende start
ingeschakeld worden.
Deze functie is niet actief bij een
snelheid lager dan 7 km/h of hoger dan
200 km/h.
Het systeem is alleen actief als:
❒het correct is ingeschakeld via het
Uconnect™systeem;
❒de contactsleutel op MAR staat;
❒de voertuigsnelheid tussen 7 en 200
km/h ligt;
❒de veiligheidsgordels van de
voorstoelen zijn omgelegd.
De gevoeligheid van het systeem
wijzigen
De gevoeligheid van het systeem kan
gewijzigd worden via hetUconnect™
systeemmenu, door een van de
volgende drie opties te kiezen: "Nabij",
"Med" of "Ver". Zie voor het wijzigen
van de instellingen de beschrijving
in hetUconnect™supplement.
De van te voren ingestelde optie is
"Med". Met deze instelling, waarschuwt
het systeem de bestuurder voor een
mogelijke botsing met de voorligger
wanneer dat voertuig zich op een
standaard afstand, tussen die van de
andere twee instellingen, bevindt.
Met de gevoeligheid van het systeem
ingesteld op "Ver", zal het systeem
de bestuurder voor een mogelijke
botsing met het vooroprijdende voertuig
waarschuwen wanneer dat voertuig
zich op een grotere afstand bevindt,
waardoor de mogelijkheid wordt
geboden om de remmen lichter en
geleidelijker te bedienen. Deze instelling
biedt de bestuurder de grootst
mogelijke reactietijd om een mogelijk
ongeval te voorkomen.Met de optie ingesteld op "Nabij", zal
het systeem de bestuurder voor een
mogelijke botsing met het
vooroprijdende voertuig waarschuwen
wanneer dat voertuig zich dichtbij
bevindt. Deze instelling biedt de
bestuurder bij een mogelijke botsing
een kortere reactietijd in vergelijking met
de instellingen "Med" en "Ver", maar
staat een meer dynamische rijstijl van
de auto toe.
De instelling van de gevoeligheid van
het systeem wordt in het geheugen
bewaard wanneer de motor wordt
afgezet.
Melding beperkte werking van het
systeem
Als het speciale bericht wordt
weergegeven, kan er sprake zijn van
een beperking van de werking van het
systeem. De mogelijke redenen voor
deze beperking zijn een mogelijke
blokkering van het zicht van de camera
of een storing.
Wanneer er een obstructie wordt
aangegeven, de zone van de voorruit,
aangegeven in fig. 60 schoonmaken en
controleren of het bericht is verdwenen.
Ook al kan er nog met het voertuig
onder normale omstandigheden
worden gereden, kan het systeem niet
volledig beschikbaar zijn.
83
Page 86 of 280

Wanneer de omstandigheden die de
werking van het systeem hebben
beperkt ophouden, zal het systeem
naar een normale en volledige werking
terugkeren. Neem, als het probleem
aanhoudt, contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
Melding storing van het systeem
Als het systeem wordt uitgeschakeld en
een speciaal bericht op het display
wordt weergegeven, betekent dit dat er
een storing in het systeem zit.
In dit geval kan er nog steeds met de
auto gereden worden, maar wordt toch
geadviseerd zo spoedig mogelijk
contact op te nemen met het Fiat
Servicenetwerk.
Melding radar niet beschikbaar
Als de omstandigheden zodanig zijn dat
de radar niet correct obstakels kan
detecteren, wordt het systeem
uitgeschakeld en verschijnt er een
speciaal bericht op het display.
Dit gebeurt meestal in het geval van
slecht zicht, zoals wanneer het sneeuwt
of zwaar regent.Het systeem kan ook tijdelijk worden
gedimd door belemmeringen zoals
modder, vuil of ijs op de bumper. In
zulke gevallen wordt een speciaal
bericht op het display weergegeven en
wordt het systeem uitgeschakeld. Dit
bericht wordt soms weergegeven onder
hoogreflecterende omstandigheden (in
bijvoorbeeld tunnels met reflectoren
of ijs of sneeuw). Wanneer de
omstandigheden die de werking van
het systeem hebben beperkt
ophouden, zal het systeem naar een
normale en volledige werking
terugkeren.
In specifieke gevallen zou dit bericht
kunnen worden weergegeven als zich
geen voertuigen of objecten binnen het
bereik van de radar bevinden.
Als atmosferische omstandigheden niet
de werkelijke reden voor dit bericht
zijn, controleer dan of de sensor vuil is.
Het zou kunnen dat het gebied
weergegeven in moet worden gereinigd
of eventuele belemmeringen moeten
worden verwijderd fig. 59.
Als het bericht regelmatig wordt
weergegeven, zelfs als er geen sprake
is van atmosferische omstandigheden,
zoals sneeuw, regen, modder of andere
belemmeringen, neem dan contact op
met het Fiat Servicenetwerk voor een
controle van de sensoruitlijning.Als geen sprake is van zichtbare
belemmeringen, zou het kunnen dat het
radaroppervlak moet worden gereinigd,
waarvoor de sierafdekking handmatig
moet worden verwijderd. Laat deze
werkzaamheden uitvoeren door het Fiat
Servicenetwerk.
BELANGRIJK Aanbevolen wordt geen
apparatuur, accessoires of
aerodynamische onderdelen voor de
sensor aan te brengen of de sensor op
enigerlei wijze te verduisteren,
aangezien dit de juiste werking van het
systeem kan aantasten.
Alarm frontale botsing met actieve
remwerking
(waar aanwezig)
Als deze functie wordt geselecteerd,
worden de remmen bediend om de
snelheid van het voertuig te
verminderen bij mogelijke frontale
botsingen.
Deze functie oefent extra remdruk uit
als de remdruk die de bestuurder
uitoefent niet volstaat om een potentiële
frontale botsing te voorkomen.
De functie is actief bij snelheden hoger
dan 7 km/h.
84
VEILIGHEID
Page 87 of 280

Rijden onder bijzondere
omstandigheden
Onder bepaalde rijomstandigheden,
zoals bijvoorbeeld:
❒rijden in de buurt van een bocht;
❒voertuigen van kleine afmetingen
en/of niet met de rijstrook uitgelijnd;
❒andere voertuigen die van rijstrook
veranderen;
❒voertuigen die in dwarsrichting ten
opzichte van het voertuig rijden.
kan de activering van het systeem
onverwachts of vertraagd zijn. De
bestuurder moet daarom bijzonder
voorzichtig zijn en de controle over het
voertuig behouden om in alle veiligheid
te blijven rijden.
BELANGRIJK In bijzonder complexe
verkeerssituaties kan de bestuurder het
systeem uitschakelen via het
Uconnect™systeem.
Rijden in de buurt van een bocht
Als een bocht met een brede straal
wordt genomen, kan het systeem de
aanwezigheid van een voertuig vóór de
auto detecteren dat zich echter niet
op dezelfde rijstrook bevindt fig. 61. In
dergelijke gevallen kan het systeem
geactiveerd worden.
Voertuigen van kleine afmetingen
en/of niet met de rijstrook uitgelijnd
Het systeem kan geen voertuigen
vóór de auto detecteren die zich buiten
het bereik van de lasersensor bevinden
en kan dus mogelijk niet reageren op
voertuigen van kleine afmetingen, zoals
fietsen of motoren fig. 62.
Andere voertuigen die van rijstrook
veranderen
Voertuigen die plotseling van rijstrook
veranderen en op de rijstrook van
de auto fig. 63 en binnen het
werkingsbereik van de sensor komen,
kunnen activering van het systeem
veroorzaken.
Voertuigen die in dwarsrichting ten
opzichte van het voertuig rijden.
Het systeem kan tijdelijk reageren
op een voertuig dat op een rechte hoek
door het werkingsbereik van de
radarsensor rijdt fig. 64.
Belangrijk
❒Het systeem is niet ontworpen om
botsingen te voorkomen en kan
mogelijke omstandigheden die tot een
ongeval leiden niet van te voren
detecteren. Het niet in acht nemen van
deze waarschuwing kan leiden tot
ernstig of dodelijk letsel.
61F1B0097C
62F1B0098C
63F1B0099C
85
Page 88 of 280

❒Het systeem kan in werking treden,
door het traject van het voertuig te
beoordelen, vanwege de aanwezigheid
van reflecterende metalen voorwerpen
die geen voertuigen zijn, zoals
vangrails, verkeersborden, slagbomen
voor parkeerterreinen, tolpoorten,
spoorwegovergangen, poorten,
spoorwegen, voorwerpen in de buurt
van wegwerkzaamheden of
voorwerpen die zich hoger dan de auto
bevinden (bijv. een viaduct). Op
dezelfde manier kan het systeem in
werking treden binnen parkeergarages
met meerdere verdiepingen of tunnels,
of wegens een schittering op het
wegdek. Deze mogelijke activeringen
volgen de normale werkingslogica
van het systeem en duiden dus niet op
een storing.❒Het systeem is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen. Als
het voertuig off-road wordt gebruikt,
dan moet het systeem uitgeschakeld
worden, om onnodige waarschuwingen
te voorkomen. Automatische
uitschakeling wordt aangegeven door
het aangaan van het speciale
lampje/pictogram op het
instrumentenpaneel (zie de
aanwijzingen in de paragraaf "Lampjes
en berichten", hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel").
iTPMS (indirect Tyre
Pressure Monitoring
System)
62) 63) 64) 65) 66) 67)
Omschrijving
Het voertuig kan uitgerust zijn met het
iTPMS (indirect Tyre Pressure
Monitoring System) dat via de
wielsnelheidsensoren de toestand van
de bandenspanning controleert.
Correcte bandenspanning
Als geen te lage bandenspanning is
gedetecteerd, wordt de vorm van het
voertuig op het display weergegeven.
Lage bandenspanning
Het systeem waarschuwt de
bestuurder als een of meer banden leeg
zijn met een waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel en een
waarschuwingsbericht op het display,
samen met een geluidssignaal.
In dit geval wordt op het display de
vorm van het voertuig met de twee
symbolen
weergegeven.
Deze aanduiding wordt ook
weergegeven nadat de motor wordt
afgezet en weer gestart wordt, zolang
de resetprocedure niet wordt
uitgevoerd.
Resetprocedure
Het iTPMS-systeem heeft een
"inleerfase" nodig (met een duur die
afhangt van de rijstijl en de
wegomstandigheden: bij optimale
omstandigheden wordt gedurende
minstens 20 minuten met 80 km/h op
een rechte weg gereden) die begint
wanneer de Resetprocedure handmatig
wordt uitgevoerd.
De RESET-procedure moet worden
uitgevoerd:
❒elke keer dat de bandenspanning
wordt gewijzigd;
❒wanneer ook slechts een wiel
verwisseld wordt;
64F1B0100C
86
VEILIGHEID