Inschakeling van het systeem
Er verschijnt een bericht op het display
wanneer het systeem wordt
ingeschakeld. In dit geval is de led op
de knop fig. 97 gedoofd.
Uitschakeling van het systeem
Er verschijnt een bericht op het display
wanneer het systeem wordt
uitgeschakeld. In deze toestand brandt
de led op de knop fig. 97.
VEILIGHEIDSINSTELLINGEN
Als het Start&Stop-systeem de motor
heeft afgezet en de bestuurder maakt
zijn veiligheidsgordel los en opent
het bestuurders- of het
passagiersportier, dan kan de motor
alleen opnieuw gestart worden met
behulp van de startinrichting.De bestuurder wordt hiervan op de
hoogte gebracht door een
geluidssignaal en een bericht op het
display.
BELANGRIJK
121)Laat de accu alleen vervangen door
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
Vervang de accu door een exemplaar van
hetzelfde type (HEAVY DUTY) en met
dezelfde specificaties.
BELANGRIJK
45)Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het Start&Stop-
systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
SNELHEIDSBEGRENZER
BESCHRIJVING
Met deze voorziening wordt de snelheid
van het voertuig beperkt tot waarden
die door de bestuurder ingesteld
kunnen worden.
De maximumsnelheid kan zowel bij
rijdend als bij stilstaand voertuig worden
ingesteld. De minimumsnelheid die
ingesteld kan worden is 30 km/h.
Wanneer het systeem actief is, hangt
de snelheid van het voertuig van de
druk op het gaspedaal af, tot de
geprogrammeerde snelheidslimiet
wordt bereikt (zie paragraaf
"Snelheidslimiet programmeren").
HET SYSTEEM
INSCHAKELEN
Om het systeem in te schakelen op
knop A fig. 98 op het stuurwiel
drukken.
97F1B0138C
98F1B0141C
130
STARTEN EN RIJDEN
TYPEN LAMPEN
Het voertuig is voorzien van de volgende lampen:
Volglas lampen (type A): klemmontage. Trek om te verwijderen.
Lamp met bajonet-sluiting (type B): druk de lamp ietwat in en draai
linksom om hem uit de houder te verwijderen.
Buislampen (type C): trek de lamp uit de veercontacten om hem te
verwijderen.
Halogeenlampen (type D): maak de lamp vrij en trek hem uit zijn
zitting door de stekker opzij te draaien.
Halogeenlampen (type E): draai de lamp linksom om hem uit de
houder te verwijderen.
Xenon gasontladingslampen (type F): raadpleeg het Fiat
Servicenetwerk om dit type lamp te vervangen.
149
Lampen Type VermogenReferentieafbeelding
Voorste stadslichten/Dagrijlichten (DRL) P21W 21 W B
Stadslicht achter / remlichten P21W 21 W B
Koplampen grootlicht/dimlicht (halogeen) H4 60/55 W D
Koplampen grootlicht/dimlicht (Xenon gasontladingslampen) D5S 25 W F
Richtingaanwijzers voor PY21W 21 W B
Richtingaanwijzers achter P21W 21 W B
Richtaanwijzers zijkant (op buitenspiegel) WY5W 5 W A
Derde remlicht LED – –
Kenteken W5W 5 W A
Mistlampen H8 35 W E
Mistachterlicht P21W 21 W B
Achteruitversnelling P21W 21 W B
Plafondverlichting voor C5W 5 W A
Plafondverlichting voor (zonnekleppen) C5W 5 W A
Plafondverlichting achter (versies zonder schuifdak) XENON 6 W A
Plafondverlichting achter (versies met schuifdak) C5W 5 W C
Plafondverlichting bagageruimte W5W 5 W A
Dashboardkastverlichting W5W 5 W A
150
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK
132)Wacht tot de uitlaatpijpen afgekoeld
zijn alvorens de lamp te vervangen:
GEVAAR VAN BRANDWONDEN!
133)Wijzigingen of reparaties aan de
elektrische installatie die niet correct zijn
uitgevoerd en waarbij niet de nodige
rekening wordt gehouden met de
technische systeemgegevens, kunnen
storingen in de werking en zelfs brand tot
gevolg hebben.
134)Halogeenlampen bevatten gas onder
druk. Als ze breken, kunnen er glassplinters
wegschieten.
BELANGRIJK
58)Raak alleen het metalen gedeelte van
halogeenlampen aan. Het aanraken van
het lampglas met de vingers kan de
lichtopbrengst en de levensduur van de
lamp reduceren. Als de bol per ongeluk
toch wordt aangeraakt, schoonwrijven met
een doekje met alcohol en vervolgens
laten drogen.
ZEKERINGEN
VERVANGEN
INLEIDING
135) 136) 137) 138)
59) 60)
De elektrische installatie wordt beveiligd
door zekeringen: bij een storing of bij
oneigenlijk gebruik van de installatie
brandt de zekering door.
Tang voor het verwijderen van
zekeringen
Gebruik het tangetje dat in het deksel
van de zekeringenkast aan de zijkant in
de motorruimte geklemd is, om een
zekering te vervangen (zie fig. 118).
De tang heeft twee uiteinden, speciaal
ontworpen (zie ) om de verschillende
types zekeringen die aanwezig zijn
in het voertuig te verwijderen.
Neem het tangetje, pak hem uit de
bovenste klemmetjes, druk samen en
trek hem naar boven. Na gebruik moet
de tang naar behoren in zijn huls
worden geplaatst. Grijp hem uit de
bovenste klemmetjes, druk hem samen
en duw tot hij hoorbaar vastklikt.
PLAATS VAN DE
ZEKERINGEN
De zekeringen zijn in de
zekeringenkasten gegroepeerd die zich
in de motorruimte, onder het
dashboard en in de bagageruimte
bevinden.
ZEKERINGENKAST IN
MOTORRUIMTE
De zekeringenkast bevindt zich aan de
kant van de accu fig. 119.
Ga als volgt te werk om een zekering te
vervangen:
❒draai schroef A fig. 120 volledig vast,
met behulp van de bijgeleverde
schroevendraaier;
❒draai tegelijk de schroef langzaam
linksom tot weerstand wordt ervaren
(niet te vast draaien);
❒draai de schroef langzaam los;
118F1B0187C
154
NOODGEVALLEN
BELANGRIJK Als het ladingsniveau
gedurende langere tijd onder 50% blijft,
raakt de accu door sulfatering
beschadigd. Hierdoor verminderen de
capaciteit en het startvermogen. De
accu is ook gevoeliger voor bevriezing
(dit kan reeds bij temperaturen van
-10°C gebeuren). Als het voertuig
langere tijd niet gebruikt wordt, zie dan
"Langdurige stilstand van het voertuig”
in het hoofdstuk "Starten en rijden".
BELANGRIJK
163)Rook nooit tijdens het uitvoeren van
werkzaamheden in de motorruimte: er
kunnen ontvlambare gassen en dampen
vrijkomen die brand kunnen veroorzaken.
164)Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren
van werkzaamheden in de motorruimte
wanneer de motor nog warm is: gevaar
voor brandwonden. Kom niet te dicht bij de
koelventilator van de radiateur: de
elektrische ventilator kan inschakelen;
gevaar voor verwondingen. Sjaals, dassen
of andere loszittende kleding kunnen door
de bewegende onderdelen worden
meegetrokken.
165)Wacht voor het bijvullen van de
motorolie tot de motor is afgekoeld
alvorens de vuldop los te maken. Dit geldt
in het bijzonder voor voertuigen met een
aluminium vuldop (waar aanwezig).
WAARSCHUWING: gevaar voor
brandwonden!166)Het koelsysteem staat onder druk. Als
de dop vervangen moet worden, doe dit
dan alleen door een origineel exemplaar;
anders kan dit de werking van het systeem
negatief beïnvloeden. Draai bij warme
motor de dop van het reservoir niet los:
gevaar voor brandwonden.
167)Rijd nooit met een leeg
ruitensproeierreservoir: ruitensproeiers zijn
van fundamenteel belang voor een goed
zicht. Herhaaldelijke werking van het
systeem zonder vloeistof kan leiden tot
schade aan of snelle verslechtering van
sommige systeemcomponenten.
168)Sommige in de handel verkrijgbare
ruitensproeiervloeistoffen zijn licht
ontvlambaar. De motorruimte omvat warme
onderdelen die bij contact met de vloeistof
brand kunnen veroorzaken.
169)Remvloeistof is giftig en uiterst
corrosief. Als er per ongeluk remvloeistof
gemorst wordt, moeten de betrokken delen
onmiddellijk worden gewassen met water
en neutrale zeep. Vervolgens met veel
water afspoelen. In geval van inslikken
onmiddellijk een arts raadplegen.
170)Het symbool
op het reservoir geeft
aan dat een synthetische remvloeistof
moet worden gebruikt, dus geen minerale
remvloeistof. Het gebruik van minerale
vloeistoffen kan de speciale rubberen
pakkingen in het remsysteem onherstelbaar
beschadigen.
171)Accuvloeistof is giftig en corrosief.
Vermijd contact met huid en ogen. Houd
open vuur en vonkvormende apparaten uit
de buurt van de accu: brand- en
explosiegevaar.172)Als de accu met onvoldoende
vloeistof werkt, kan dit de accu
onherstelbaar beschadigen en een explosie
veroorzaken.
173)Bij werkzaamheden aan de accu of in
de buurt van de accu, moeten de ogen
altijd met een speciale bril beschermd
worden.
BELANGRIJK
66)Let erop dat de verschillende types
vloeistoffen tijdens het bijvullen niet
verwisseld worden: ze mogen absoluut niet
onderling gemengd worden! Bijvullen met
een ongeschikte vloeistof kan leiden tot
ernstige schade aan het voertuig.
67)Het oliepeil mag het MAX-teken nooit
overschrijden.
68)Vul geen olie bij met andere kenmerken
dan de olie waarmee de motor gevuld is.
69)PARAFLU
UPantivries wordt gebruikt in
het motorkoelsysteem. Vul koelvloeistof
bij met dezelfde kenmerken als de
koelvloeistof waarmee het koelsysteem
reeds is gevuld. PARAFLU
UPmag niet met
andere typen vloeistoffen worden
gemengd. Mocht dit toch gebeuren, start
de motor dan in geen geval en neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
70)Vermijd dat remvloeistof, die uiterst
corrosief is, in contact komt met gelakte
delen. Spoel bij contact onmiddellijk af met
water.
194
ONDERHOUD EN ZORG