Page 89 of 280

❒wanneer de banden worden gedraaid
of omgewisseld;
❒wanneer het noodreservewiel wordt
gemonteerd.
Pomp, voordat de RESET-procedure
wordt uitgevoerd, de banden tot de
juiste bandenspanning op, vermeld in
de bandenspanningstabel (zie de
paragraaf "Wielen" in het hoofdstuk
"Technische gegevens").
Als de RESET niet wordt uitgevoerd in
alle bovenstaande gevallen, kan het
waarschuwingslampje
verkeerde
aanduidingen over een of meer banden
geven.
Om de RESET-procedure uit te voeren,
bij stilstaand voertuig en de
contactsleutel op MAR, het Hoofdmenu
als volgt gebruiken:
❒ga naar "Voertuiginfo" en vervolgens
naar "Reset bandenspanning"
❒druk op de toets "OK" en houd deze
ingedrukt (langer dan 2 seconden)
❒op het display wordt de voortgang
van de procedure weergegeven (met
een grafische balk) tot de RESET is
voltooid.Na afronding van de resetprocedure
verschijnt op het display het bericht
"Reset opgeslagen" wat aangeeft dat
het inleren is gestart, en klinkt er een
geluidssignaal. Als de "inleerprocedure"
van het iTPMS-systeem niet correct is
uitgevoerd, klinkt er geen
geluidssignaal.
Werkcondities
Het systeem is actief bij snelheden van
meer dan 15 km/h.
In enkele situaties zoals sportief rijden,
bijzondere omstandigheden van het
wegdek (bijv. ijs, sneeuw, onverharde
wegen) kan de signalering vertraagd
worden of kan het gelijktijdige
spanningsverlies van meer dan een
band slechts gedeeltelijk gedetecteerd
worden.
Onder speciale omstandigheden (bijv.
voertuig asymmetrisch beladen aan één
kant, trekken van een aanhanger,
beschadigde of versleten band,
montage van het ruimtebesparende
reservewiel, gebruik van de snelle
bandenreparatieset "Fix&Go", gebruik
van sneeuwkettingen, verschillende
banden op de assen gemonteerd) kan
het systeem onjuiste indicaties geven of
tijdelijk uitgeschakeld zijn.Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld
is, knippert het waarschuwingslampje
ongeveer 75 seconden en blijft
daarna vast branden; tegelijkertijd
wordt op het display een
waarschuwingsbericht weergegeven en
worden bij de vorm van het voertuig in
de buurt van iedere band de symbolen
"– –" weergegeven.
Deze aanduiding wordt ook
aangegeven na het afzetten en opnieuw
starten van de motor, als de correcte
werkingscondities niet hersteld worden.
In geval van ongebruikelijke signalen,
wordt aanbevolen de RESET-procedure
uit te voeren. Als de signalen na een
succesvolle uitvoering van de
RESET-procedure, weer worden
weergegeven, controleer dan of om alle
vier de wielen dezelfde banden zitten
en of de banden niet beschadigd zijn.
Vervang het ruimtebesparende wiel
zo snel mogelijk door een wiel van de
normale maat, controleer de juiste
gewichtsverdeling en herhaal de
RESET-procedure op een schone en
verharde ondergrond. Als de signalen
nog steeds worden weergegeven,
neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
87
Page 90 of 280

BELANGRIJK
57)Het systeem is een rijhulpsysteem, het
waarschuwt de bestuurder NIET bij
nadering van voertuigen buiten de
detectiezones. De bestuurder moet altijd
voldoende aandacht houden voor het
verkeer en de wegomstandigheden en
voor het controleren van het traject van het
voertuig.
58)Het systeem is een ondersteuning voor
de bestuurder die altijd zijn volle aandacht
bij het rijden moet houden. De
verantwoordelijkheid ligt altijd bij de
bestuurder, die rekening moet houden met
de verkeersomstandigheden om in alle
veiligheid te kunnen rijden. De bestuurder
dient altijd een veilige afstand tot het
voertuig vóór hem te houden.
59)Als de bestuurder het rempedaal
volledig intrapt of een snelle stuurbeweging
maakt terwijl het systeem in werking is,
dan kan de automatische remingreep
gestopt worden (bijv. om een eventuele
manoeuvre om he obstakel te vermijden
mogelijk te maken).
60)Het systeem werkt voor voertuigen die
op dezelfde rijbaan rijden. Met personen,
dieren en voorwerpen (zoals rolstoelen)
wordt geen rekening gehouden.61)Als het voertuig op een rollenbank
geplaatst moet worden voor
onderhoudswerkzaamheden of als het
gewassen wordt in een automatische
wastunnel met een obstakel ervoor (bijv.
een ander voertuig, een muur of een ander
obstakel), dan kan het systeem dit
detecteren en geactiveerd worden. In dit
geval moet het systeem uitgeschakeld
worden via in de instellingen van het
systeem.Uconnect™.
62)Als het iTPMS-systeem een afname
van de bandenspanning aangeeft, wordt
geadviseerd om de spanning van alle
vier de banden te controleren.
63)Het iTPMS ontslaat de bestuurder niet
van de verplichting om de bandenspanning
elke maand te controleren en mag niet
beschouwd worden als een systeem dat
het onderhouds- of veiligheidssysteem
vervangt.
64)De bandenspanning moet bij koude
banden gecontroleerd worden. Als de
bandenspanning om welke reden dan ook
bij warme banden moet worden
gecontroleerd, dan mag de spanning niet
worden verlaagd, ook wanneer de
gemeten waarde hoger is dan de
voorgeschreven spanningswaarde.
Controleer de bandenspanning nadien
nogmaals bij koude banden.
65)Het iTPMS-systeem waarschuwt niet
bij een plotselinge afname van de
bandenspanning (bijvoorbeeld bij een
klapband). Breng in dergelijke gevallen het
voertuig tot stilstand en voorkom bruuske
stuurbewegingen.
66)Het systeem waarschuwt alleen dat de
bandenspanning laag is: het is niet in
staat om de banden op te pompen.67)Een te lage bandenspanning verhoogt
het brandstofverbruik, verlaagt de duur
van het loopvlak en kan het vermogen om
de auto op veilige manier te besturen
beïnvloeden.
BELANGRIJK
21)Het systeem kan beperkt of niet
werken vanwege weersomstandigheden
zoals zware regen, hagel, dikke mist, zware
sneeuwval.
22)Het gedeelte van de bumper voor de
sensor mag niet worden afgedekt met
hechtmiddelen, extra koplampen of enige
andere objecten.
23)Het systeem kan onverwacht of
vertraagd ingrijpen als andere voertuigen
ladingen vervoeren die verder aan de
zijkant, bovenkant of achterkant uitsteken
dan de normale omvang van het voertuig.
24)De werking kan nadelig worden
beïnvloed door structuurveranderingen van
het voertuig, zoals een aanpassing van
de voorkant, andere banden of een
zwaardere lading dan de standaardlading
van het voertuig.
25)Onjuiste reparaties aan de voorzijde
van het voertuig (bijv. bumper, chassis) kan
de positie en de werking van de
radarsensor aantasten. Ga voor al dit soort
werkzaamheden naar een werkplaats van
het Fiat Servicenetwerk.
26)Knoei niet met en verricht geen
werkzaamheden aan de radarsensor of de
camera op de voorruit. Neem in geval
van een storing van de sensor contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
88
VEILIGHEID
Page 91 of 280

27)Tijdens het trekken van een aanhanger
(met modules die na aankoop van het
voertuig zijn geïnstalleerd), een voertuig of
tijdens laadwerkzaamheden op een
autotransporter (of in een
transportvoertuig), moet het systeem
worden uitgeschakeld via het systeem
Uconnect™.
28)Reinig de onderkant van de bumper
niet met een hogedrukreiniger: raak vooral
de elektrische verbindingen niet.
29)Ga zorgvuldig te werk in geval van
reparaties of het aanbrengen van nieuwe
lak rondom de sensor (paneel aan de
linkerkant van de bumper dat de sensor
afdekt). In het geval van een frontale
botsing kan de sensor automatisch buiten
werking worden gesteld en kan er op
het display een bericht worden
weergegeven dat de sensor gerepareerd
moet worden. Zelfs als er geen
storingsmeldingen worden gegeven, moet
het systeem uitgeschakeld worden als u
denkt dat de plaats van de radarsensor is
gewijzigd (bijv. wegens een frontale
aanrijding op lage snelheid zoals tijdens
parkeermanoeuvres). Ga in dergelijke
gevallen naar een werkplaats van het Fiat
Servicenetwerk om de sensor opnieuw
uit te laten lijnen of te laten vervangen.BESCHERMINGS
INZITTENDEN
De belangrijkste veiligheidsuitrusting
van het voertuig omvat de volgende
beschermingssystemen:
❒veiligheidsgordels;
❒SBR-systeem (Seat Belt Reminder);
❒hoofdsteunen;
❒kinderzitjes;
❒frontairbags en zijairbags.
Lees de informatie vermeld op de
volgende pagina's uiterst aandachtig
door. Het is van fundamenteel belang
dat de beschermingssystemen op
de juiste manier gebruikt worden om
het maximaal mogelijke
veiligheidsniveau voor de bestuurder en
de passagiers te garanderen.
Zie voor de verstelling van de
hoofdsteunen paragraaf
"Hoofdsteunen" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het voertuig".
VEILIGHEIDSGORDELS
Alle stoelen van het voertuig zijn
uitgerust met veiligheidsgordels met
drie verankeringspunten en een
oprolautomaat.
Het mechanisme van de oprolautomaat
werkt door vergrendeling van de
gordel wanneer er heftig geremd wordt
of door een sterke deceleratie wegens
een botsing. Zo kan de gordel vrij
schuiven en kan hij zich aanpassen aan
het lichaam van de inzittende. In het
geval van een ongeval, zal de gordel
geblokkeerd worden waardoor het
risico van impact binnenin het interieur
en het naar buiten geslingerd worden
van een persoon beperkt worden.
De bestuurder moet zich aan alle
plaatselijke wettelijke voorschriften met
betrekking tot de verplichting en de
manier waarop de gordel wordt
gebruikt houden en moet er ook voor
zorgen dat andere inzittenden van
het voertuig deze voorschriften naleven.
Leg de veiligheidsgordel altijd om
alvorens weg te rijden.
89
SYSTEMEN
Page 92 of 280

GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
De veiligheidsgordel moet omgelegd
worden terwijl men goed rechtop, met
de rug tegen de rugleuning zit.
Pak, om de gordel om te leggen, gesp
A fig. 65 en steek deze in de sluiting
B, totdat de klik van het vergrendelen
wordt gehoord.
Als tijdens het uittrekken de gordel
blokkeert, laat hem dan een stukje
teruglopen en trek hem vervolgens
langzaam uit.
Druk, om de gordel los te maken, op
knop C fig. 65 en begeleid de gordel
tijdens het teruglopen met de hand,
zodat hij niet draait.
68) 69)
De oprolautomaat kan blokkeren als het
voertuig op een steile helling staat: dit
is normaal. Bovendien blokkeert de
oprolautomaat als de gordel snel wordt
uitgetrokken of bij hard remmen,
botsingen en bij bochten die op hoge
snelheid worden genomen.
Eenmaal zittend op de stoel, de
achterste veiligheidsgordels omleggen
zoals getoond in fig. 66.
BELANGRIJK Wanneer de achterbank
vanuit ingeklapte stand teruggezet
wordt in de stand voor normaal
gebruik, zorg er dan voor dat de
veiligheidsgordels goed geplaatst zijn,
zodat ze altijd beschikbaar zijn.HOOGTE VAN DE
VEILIGHEIDSGORDEL
INSTELLEN
70) 71)
Er zijn vijf verschillende
hoogteverstellingen mogelijk.
Om de hoogte aan de bovenkant in te
stellen, van boven naar onder, moeten
knoppen A fig. 67 (aan beide zijden van
handgreep B) tegelijk (naar elkaar)
worden ingedrukt, en moet de
handgreep naar beneden geschoven
worden.
Om de hoogte aan de kant van de ruit
in te stellen, van boven naar onder,
moet handgreep B verschoven worden
(zonder iets in te drukken).
65F1B0101C
66F1B0382C
67F1B0103C
90
VEILIGHEID
Page 93 of 280

Stel de hoogte van de veiligheidsgordel
altijd zodanig af dat hij de persoon die
hem draagt goed past: deze
voorzorgsmaatregel kan het risico op
letsel in geval van een aanrijding
aanzienlijk beperken.
De gordel is goed afgesteld als hij
halverwege tussen de nek en het
uiteinde van de schouder ligt.
BELANGRIJK
68)Druk knop C fig. 65 niet in tijdens het
rijden.
69)Denk eraan dat passagiers op de
achterbank die geen gordel dragen, bij een
heftige botsing, ook gevaar opleveren
voor de inzittenden voorin.
70)De hoogte van de veiligheidsgordels
mag alleen ingesteld worden bij stilstaand
voertuig.
71)Controleer na de afstelling altijd of de
handgreep in één van de vaste standen
is geblokkeerd. Om dit te doen, met
knoppen A fig. 67 losgelaten, iets meer
druk omlaag uitoefenen om het
vergrendelingsmechanisme vast te laten
klikken als dit niet in een van de van te
voren ingestelde standen gebeurd is.
S.B.R. SYSTEEM
(Seat Belt
Reminder)
Het SBR-systeem waarschuwt de
passagiers op de voorstoel en
achterbank (indien aanwezig) als hun
veiligheidsgordel niet is omgelegd.
Het systeem signaleert niet
vastgemaakte veiligheidsgordels met
visuele waarschuwingen
(waarschuwingslampje brandt op het
instrumentenpaneel en symbolen op
het display) en een geluidssignaal
(zie de volgende paragrafen).
OPMERKING Om het geluidssignaal
permanent uit te laten schakelen naar
een werkplaats van het Fiat
Servicenetwerk gaan. Het
geluidssignaal kan te allen tijde via het
Menu van het display opnieuw worden
ingeschakeld (zie paragraaf "Display"
in het hoofdstuk “Kennismaking met
het instrumentenpaneel”).
GEDRAG
WAARSCHUWINGSLAMPJE
VEILIGHEIDSGORDEL
VOOR
Wanneer de startinrichting naar MAR
wordt gedraaid, gaat het
waarschuwingslampje
(zie fig. 68)
enkele seconden branden, ongeacht de
status van de veiligheidsgordels voor.Bij stilstaand voertuig, als de
veiligheidsgordel aan bestuurders- of
passagierszijde (met de inzittende
op de stoel) niet is vastgemaakt, blijft
het waarschuwingslampje permanent
branden.
Zodra de drempel van 8 km/h
gedurende enkele seconden wordt
overschreden terwijl de
veiligheidsgordels aan bestuurders- of
passagierszijde (met passagier op
de stoel) niet zijn vastgemaakt, klinkt er
een geluidssignaal en gaat het
waarschuwingslampje
gedurende
ongeveer 105 seconden knipperen.
Wanneer deze cyclus waarschuwingen
in werking treedt dan blijft hij actief
voor de gehele duur (ongeacht de
voertuigsnelheid) of tot de
veiligheidsgordels weer worden
vastgemaakt.
68F1B0104C
91
Page 94 of 280

Wanneer de achteruitversnelling, tijdens
de cyclus waarschuwingssignalen,
wordt ingeschakeld, wordt het
geluidssignaal uitgeschakeld en gaat
het waarschuwingslampje
permanent branden. De cyclus
waarschuwingssignalen wordt hervat
zodra de snelheid van 8 km/h weer
overschreden wordt.
GEDRAG PICTOGRAM
VEILIGHEIDSGORDEL
ACHTERBANK
De pictogrammen worden
weergegeven op het display (fig. 69
versies met kleurendisplay of fig. 70
versies met enkelkleurig display) enkele
seconden nadat de startinrichting
naar de stand MAR is gedraaid.
De pictogrammen doven na ongeveer
30 seconden nadat ze zijn gaan
branden of nadat de veiligheidsgordels
zijn vastgemaakt.
De pictogrammen die weergegeven
worden op het display geven aan
(afhankelijk van de verschillende
gevallen):
❒A: veiligheidsgordel vastgemaakt,
stoel linksachter;
❒B: veiligheidsgordel vastgemaakt,
stoel middenachter;
❒C: veiligheidsgordel niet
vastgemaakt, stoel rechtsachter;De pictogrammen worden
weergegeven in overeenstemming met
de veiligheidsgordels van de
achterbank, en blijven ongeveer 30
seconden branden na de laatste
statusverandering van de
veiligheidsgordels:
❒als de veiligheidsgordel is
vastgemaaktwordt het bijbehorende
pictogram weergegeven op punten
A en B (groen bij het kleurendisplay);❒als de veiligheidsgordel niet is
vastgemaaktwordt het bijbehorende
pictogram weergegeven op punt C
(rood bij het kleurendisplay);
Als de veiligheidsgordel achter niet is
vastgemaakt, klinkt er een
geluidssignaal (3 "piepjes") en gaat het
bijbehorende pictogram op het display
branden.
69F1B0105C70F1B0106C
92
VEILIGHEID
Page 95 of 280

Bovendien zullen de pictogrammen
weer 30 seconden gaan branden, elke
keer als een van de portieren wordt
gesloten.
Het pictogram wordt groen nadat de
bijbehorende veiligheidsgordel is
vastgemaakt.
De pictogrammen voor de achterbank
doven ongeveer 30 seconden na het
laatste signaal, ongeacht de status van
de veiligheidsgordel (rood of groen
pictogram).
BELANGRIJK
Voor wat betreft de veiligheidsgordels
van de achterbank, zal het SBR-
systeem alleen aangeven of de
veiligheidsgordels niet zijn vastgemaakt
(rood pictogram) of wel vastgemaakt
(groen pictogram), niet de
aanwezigheid van passagiers.
Voor de achterbank gaan de
pictogrammen enkele seconden nadat
de startinrichting naar de stand MAR
is gedraaid branden, ongeacht de
status van de veiligheidsgordels (zelfs
als de gordels allemaal zijn
vastgemaakt).
Alle waarschuwingslampjes/
pictogrammen gaan branden als de
status van minstens één gordel
verandert van vastgemaakt naar
losgemaakt of andersom.
GORDELSPANNERS
Het voertuig is uitgerust met
veiligheidsgordels voor met
gordelspanners die bij een heftige
frontale botsing de gordel enige
centimeters aantrekken. Op die manier
worden de inzittenden veel beter op
hun plaats gehouden en wordt de
voorwaartse beweging geperkt.
Het blijkt dat de gordelspanners
hebben gewerkt als de
veiligheidsgordel niet meer opgerold
wordt.
Dit voertuig is ook uitgerust met een
tweede gordelspanner (in de zone van
de dorpellijst). De in werkingtreding
ervan wordt aangegeven door het
korter worden van de metalen kabel en
het oprollen van de beschermhuls.
Tijdens de werking van de
gordelspanner kan er een wat rook
ontsnappen. Deze rook is niet
schadelijk en duidt niet op brandgevaar.
De gordelspanner behoeft geen
onderhoud of smering: elke verandering
van de oorspronkelijke conditie zal de
werking ervan benadelen.Als de gordelspanner door
uitzonderlijke natuurlijke gebeurtenissen
(bijv. overstromingen, vloedgolven
enz.) met water en/of modder in
contact is geweest, neem dan contact
op met het Fiat Servicenetwerk om
hem te laten vervangen.
BELANGRIJK Voor een maximale
bescherming door de gordelspanners
moet de veiligheidsgordel zo worden
omgelegd dat hij goed op borst en
bekken aansluit.
KRACHTBEGRENZERS
72)
30)
Voor een nog betere bescherming van
de inzittenden bij een ongeval, zijn
de oprolautomaten van de
veiligheidsgordels van de voorstoelen
voorzien van een krachtbegrenzer
die bij een frontale aanrijding de
piekbelasting op de borst en schouders
beperkt.
93
Page 96 of 280

Neem alle plaatselijke wettelijke
voorschriften met betrekking tot het
gebruik van veiligheidsgordels in acht
en zorg ervoor dat ook de overige
inzittenden dit doen. Leg de
veiligheidsgordel altijd om alvorens weg
te rijden.
Ook zwangere vrouwen moeten de
veiligheidsgordel omleggen: voor
zwangere vrouwen en het ongeboren
kind wordt het risico op verwondingen
bij een ongeval fors ingeperkt als de
gordel wordt gedragen.
Natuurlijk moeten zwangere vrouwen
wel het onderste deel van de gordel
lager omleggen, zodat de gordel over
het bekken en onder de buik komt
fig. 71. Naar gelang de zwangerschap
verder gevorderd is, moet de
bestuurder zowel de stoel als het
stuurwiel zodanig verstellen dat
volledige controle over het voertuig
mogelijk is (pedalen en stuurwiel
moeten gemakkelijk bereikbaar zijn). De
maximale speling tussen de buik en
het stuurwiel moet aangehouden
worden.Zorg dat de gordelband nooit gedraaid
is. Het bovenste gordelgedeelte moet
over de schouder en schuin over de
borst liggen. Het onderste
gordelgedeelte moet over het bekken
fig. 72 en dus niet over de buik van
de inzittende liggen. Steek nooit
voorwerpen (wasknijpers, klemmen
enz.) tussen de gordel en het lichaam
van de inzittende.Elke gordel kan slechts een enkele
persoon beschermen. Vervoer nooit
kinderen op de schoot van inzittenden
met één veiligheidsgordel voor beiden
fig. 73. Steek geen enkel voorwerp
tussen de gordel en het lichaam van
een inzittende.
ONDERHOUD VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
Volg voor het juiste onderhoud van de
veiligheidsgordels de volgende
aanwijzingen zorgvuldig op:
❒zorg er altijd voor dat de gordel goed
uitgetrokken en niet gedraaid is;
controleer ook of de oprolautomaat niet
haperend werkt;
❒controleer de werking van het
veiligheidsgordelmechanisme als volgt:
maak de gordel vast en trek snel aan
de gordel;71F1B0107C
72F1B0108C
73F1B0109C
94
VEILIGHEID
ALGEMENE
WAARSCHUWINGEN
VOOR HET GEBRUIK VAN
DE
VEILIGHEIDSGORDELS
73) 74) 75)