De regensensor wordt geactiveerd als
de startinrichting naar MAR is gedraaid.
Als geen regen wordt gedetecteerd,
maakt de ruitenwisser geen slagen. Als
het regent, beweegt de ruitenwisser
naargelang de hoeveelheid regen
gemeten door de sensor.
De inrichting is in staat om de volgende
omstandigheden te herkennen waaraan
hij zich automatisch aanpast:
❒aanwezigheid van vuil op het
oppervlak (bijv. zout, vuil, enz.);
❒aanwezigheid van waterstrepen door
versleten ruitenwisserbladen;
❒verschil tussen dag en nacht.
De regensensor wordt alleen
gedeactiveerd als de startinrichting naar
STOP is gedraaid.
BELANGRIJK Houd de ruit rond de
sensor schoon.AUTOMATISCHE
WISREGELING
Inschakelen
De bestuurder kan de automatische
wisregeling kiezen door de regensensor
in het menu van het display of op het
Uconnect™-systeem te selecteren en
draaischakelaar A fig. 33 naar stand
1
of2te draaien. Deze
standen worden gebruikt om het
gevoeligheidsniveau van de
regensensor in te stellen: in stand1
heeft de sensor een lagere
gevoeligheid en worden de
ruitenwissers pas ingeschakeld als er
sprake is van een aanmerkelijke
hoeveelheid water op de voorruit, terwijl
in stand2
de ruitenwissers al
worden ingeschakeld bij een minimale
hoeveelheid gemeten regen.
De bestuurder wordt geïnformeerd over
de inschakeling van de automatische
wisregeling door een enkele slag van de
ruitenwissers. Iedere keer als de
sensorgevoeligheid wordt verhoogd,
door de draaischakelaar van stand
1
naar stand2te draaien, is
deze zelfde slag zichtbaar.
De "Automatische wis-/wasregeling"
schakelt de normale wis-/wascyclus in,
waarna de automatische wisregeling
wordt hersteld.In geval van storing van de regensensor
kan de wissermodus worden
aangepast volgens de vereisten. Op
bepaalde versies wordt een storing van
de sensor aangegeven door het doven
van het symbool
op het display.
Het storingssignaal blijft actief tijdens de
werkingsduur van de sensor of tot de
inrichting wordt gereset.
Blokkering
Als de startinrichting naar de stand
STOP wordt gedraaid, terwijl
draaischakelaar A fig. 33 in1
of
2
staat, zal er, wanneer het voertuig
weer wordt gestart (startinrichting in
stand MAR), geen wiscyclus worden
uitgevoerd, ter bescherming van het
systeem. Deze tijdelijke blokkering
voorkomt onverhoedse activering van
de ruitenwissers wanneer de motor
wordt gestart (bijv. terwijl de voorruit
met de hand wordt gewassen of als de
ruitenwissers met ijs aan de voorruit
vastzitten).
De bestuurder kan de automatische
wisregeling op drie manieren
reactiveren:
❒door draaischakelaar A naar stand
en dan weer naar stand1of
2
te draaien;
❒door de hendel omhoog op de stand
MIST te zetten; of
34F1B0048C
31
❒OK: druk op deze knop om toegang
te krijgen tot de infoschermen of de
submenu's van een optie van het
hoofdmenu of om deze te selecteren.
Houd de knop 1 seconde ingedrukt om
de weergegeven/geselecteerde
functies te resetten.
HOOFDMENU
Het menu biedt de volgende functies:
❒TRIP
❒MOOD SELECTOR/GSI
❒VOERTUIGINFO
❒DRIVER ASSIST
❒AUDIO
❒PHONE
❒NAVIGATIE
❒WAARSCHUWINGEN
❒VOERTUIGINST.
Voertuiginst. (Voertuiginstellingen
wijzigen)
Met deze menuoptie kunnen de
instellingen gewijzigd worden voor:
❒"Display";
❒"Meeteenheid";
❒"Tijd en datum";
❒"Veiligheid"
❒"Veiligheid / Hulp";
❒"Lichten";
❒"Portieren+Vergrend."
Display
Bij het kiezen van de optie "Display"
wordt toegang verkregen worden tot de
instellingen/informatie met betrekking
tot: "Taal", "Zie telefoon", Zie navigatie",
"Automatische reset Trip B", "Herhaling
Mood Selector".
"Meeteenheid"
Selecteer optie "Meeteenheid" om de
meeteenheid te kiezen tussen:
"Eenheden van het Gemenebest",
"Metr.", "Gepersonalis.".
"Tijd en datum"
Selecteer optie "Tijd en Datum" om de
volgende instellingen te maken: "Stel
tijd in", "Formaat", Stel datum in".
"Veiligheid"
Selecteer optie "Veiligheid" om de
volgende instellingen te maken:
"AIRBAG passagier", "Piep snelheid",
"Piep veiligheidsgordel", "Hill Hold
Control".
Met de instelling "AIRBAG passagier"
kan de airbag aan passagierszijde
in-/uitgeschakeld worden:
❒Passagiersbescherming
ingeschakeld:deled
ONgaat
permanent branden op het
instrumentenpaneel.❒Passagiersbescherming
uitgeschakeld:deled
OFFgaat
permanent branden op het
instrumentenpaneel.
"Veiligheid / Hulp"
Zie voor mogelijke instellingen de
paragraafUconnect™in het
betreffende hoofdstuk.
"Lichten"
Selecteer optie "Lichten" om de
volgende instellingen te maken:
"Interieurverlichting", "Koplampsensor"
,"Follow me", "Koplampen tijdens
opening", "Autom. grootlicht",
"Daglichten", "Flanklichten".
"Portieren+Vergrend."
Selecteer optie "Portieren+Vergrend."
om de volgende instellingen te maken:
"Autoclose", "Port. open bij uitstapp.",
"Lichten bij sluiten", "Claxon bij sluiten",
"Claxon remote start", "Remote
port.ontgr", "Portierontgrendeling"
(versies met Keyless Entry), "Keyless
Entry".
49
TRIP COMPUTER
De "Trip computer" geeft informatie
over de werking van het voertuig op het
display weer, wanneer de startinrichting
in MAR staat.
Met deze functie kunnen twee
afzonderlijke reizen worden
aangemaakt, “Trip A” en Trip B”
genaamd, waarmee "volledige reizen"
van het voertuig worden geregistreerd.
Beide functies werken onafhankelijk van
elkaar.
“Trip A” en "Trip B" worden gebruikt om
informatie weer te geven over:
❒Afgelegde afstand
❒Gemiddeld verbruik
❒Gemiddelde snelheid
❒Reistijd (rijtijd)Om te waarden te resetten, de knop
OKfig. 56 op het stuurwiel ingedrukt
houden.
OpmerkingDe parameters
“Actieradius” en “Huidig verbruik"
kunnen niet worden gereset.
56F1B0184C
50
KENNIS VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
Symbool Wat het betekent
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD (SERVICE)
In het “Geprogrammeerd Onderhoudsschema” zijn de onderhoudsbeurten van het voertuig op vaste
intervallen vermeld (zie het hoofdstuk "Onderhoud en zorg"). Wanneer het onderhoudsinterval bijna is
vervallen en de startinrichting op MAR wordt gezet, verschijnt het woord symbool, gevolgd door het aantal
resterende kilometers/mijlen of het aantal resterende dagen (indien aanwezig).
Dit wordt automatisch weergegeven, met de startinrichting op MAR, 2000 km vóór de onderhoudsbeurt of,
waar aanwezig, 30 dagen vóór de onderhoudsbeurt. Dit wordt ook weergegeven wanneer de sleutel naar
MAR wordt gedraaid of, bij bepaalde versies, om de 200 km. Onder deze drempelwaarde wordt dit bericht
met kortere intervallen weergegeven. Het bericht verschijnt in kilometers of mijlen, afhankelijk van de
meeteenheid die is ingesteld.
Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om de werkzaamheden van het "Geprogrammeerd
onderhoudsschema" te laten verrichten en het bericht te resetten.
Als dit symbool gaat branden geeft dit aan dat het koppelingspedaal moet worden ingetrapt om de motor
te kunnen starten.
Het aangaan van dit symbool geldt als advies om een hogere versnelling in te schakelen (opschakelen).
Het aangaan van dit symbool geldt als advies om een lagere versnelling in te schakelen (terugschakelen).
69
❒Het systeem kan in werking treden,
door het traject van het voertuig te
beoordelen, vanwege de aanwezigheid
van reflecterende metalen voorwerpen
die geen voertuigen zijn, zoals
vangrails, verkeersborden, slagbomen
voor parkeerterreinen, tolpoorten,
spoorwegovergangen, poorten,
spoorwegen, voorwerpen in de buurt
van wegwerkzaamheden of
voorwerpen die zich hoger dan de auto
bevinden (bijv. een viaduct). Op
dezelfde manier kan het systeem in
werking treden binnen parkeergarages
met meerdere verdiepingen of tunnels,
of wegens een schittering op het
wegdek. Deze mogelijke activeringen
volgen de normale werkingslogica
van het systeem en duiden dus niet op
een storing.❒Het systeem is uitsluitend ontworpen
voor gebruik op verharde wegen. Als
het voertuig off-road wordt gebruikt,
dan moet het systeem uitgeschakeld
worden, om onnodige waarschuwingen
te voorkomen. Automatische
uitschakeling wordt aangegeven door
het aangaan van het speciale
lampje/pictogram op het
instrumentenpaneel (zie de
aanwijzingen in de paragraaf "Lampjes
en berichten", hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel").
iTPMS (indirect Tyre
Pressure Monitoring
System)
62) 63) 64) 65) 66) 67)
Omschrijving
Het voertuig kan uitgerust zijn met het
iTPMS (indirect Tyre Pressure
Monitoring System) dat via de
wielsnelheidsensoren de toestand van
de bandenspanning controleert.
Correcte bandenspanning
Als geen te lage bandenspanning is
gedetecteerd, wordt de vorm van het
voertuig op het display weergegeven.
Lage bandenspanning
Het systeem waarschuwt de
bestuurder als een of meer banden leeg
zijn met een waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel en een
waarschuwingsbericht op het display,
samen met een geluidssignaal.
In dit geval wordt op het display de
vorm van het voertuig met de twee
symbolen
weergegeven.
Deze aanduiding wordt ook
weergegeven nadat de motor wordt
afgezet en weer gestart wordt, zolang
de resetprocedure niet wordt
uitgevoerd.
Resetprocedure
Het iTPMS-systeem heeft een
"inleerfase" nodig (met een duur die
afhangt van de rijstijl en de
wegomstandigheden: bij optimale
omstandigheden wordt gedurende
minstens 20 minuten met 80 km/h op
een rechte weg gereden) die begint
wanneer de Resetprocedure handmatig
wordt uitgevoerd.
De RESET-procedure moet worden
uitgevoerd:
❒elke keer dat de bandenspanning
wordt gewijzigd;
❒wanneer ook slechts een wiel
verwisseld wordt;
64F1B0100C
86
VEILIGHEID
❒wanneer de banden worden gedraaid
of omgewisseld;
❒wanneer het noodreservewiel wordt
gemonteerd.
Pomp, voordat de RESET-procedure
wordt uitgevoerd, de banden tot de
juiste bandenspanning op, vermeld in
de bandenspanningstabel (zie de
paragraaf "Wielen" in het hoofdstuk
"Technische gegevens").
Als de RESET niet wordt uitgevoerd in
alle bovenstaande gevallen, kan het
waarschuwingslampje
verkeerde
aanduidingen over een of meer banden
geven.
Om de RESET-procedure uit te voeren,
bij stilstaand voertuig en de
contactsleutel op MAR, het Hoofdmenu
als volgt gebruiken:
❒ga naar "Voertuiginfo" en vervolgens
naar "Reset bandenspanning"
❒druk op de toets "OK" en houd deze
ingedrukt (langer dan 2 seconden)
❒op het display wordt de voortgang
van de procedure weergegeven (met
een grafische balk) tot de RESET is
voltooid.Na afronding van de resetprocedure
verschijnt op het display het bericht
"Reset opgeslagen" wat aangeeft dat
het inleren is gestart, en klinkt er een
geluidssignaal. Als de "inleerprocedure"
van het iTPMS-systeem niet correct is
uitgevoerd, klinkt er geen
geluidssignaal.
Werkcondities
Het systeem is actief bij snelheden van
meer dan 15 km/h.
In enkele situaties zoals sportief rijden,
bijzondere omstandigheden van het
wegdek (bijv. ijs, sneeuw, onverharde
wegen) kan de signalering vertraagd
worden of kan het gelijktijdige
spanningsverlies van meer dan een
band slechts gedeeltelijk gedetecteerd
worden.
Onder speciale omstandigheden (bijv.
voertuig asymmetrisch beladen aan één
kant, trekken van een aanhanger,
beschadigde of versleten band,
montage van het ruimtebesparende
reservewiel, gebruik van de snelle
bandenreparatieset "Fix&Go", gebruik
van sneeuwkettingen, verschillende
banden op de assen gemonteerd) kan
het systeem onjuiste indicaties geven of
tijdelijk uitgeschakeld zijn.Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld
is, knippert het waarschuwingslampje
ongeveer 75 seconden en blijft
daarna vast branden; tegelijkertijd
wordt op het display een
waarschuwingsbericht weergegeven en
worden bij de vorm van het voertuig in
de buurt van iedere band de symbolen
"– –" weergegeven.
Deze aanduiding wordt ook
aangegeven na het afzetten en opnieuw
starten van de motor, als de correcte
werkingscondities niet hersteld worden.
In geval van ongebruikelijke signalen,
wordt aanbevolen de RESET-procedure
uit te voeren. Als de signalen na een
succesvolle uitvoering van de
RESET-procedure, weer worden
weergegeven, controleer dan of om alle
vier de wielen dezelfde banden zitten
en of de banden niet beschadigd zijn.
Vervang het ruimtebesparende wiel
zo snel mogelijk door een wiel van de
normale maat, controleer de juiste
gewichtsverdeling en herhaal de
RESET-procedure op een schone en
verharde ondergrond. Als de signalen
nog steeds worden weergegeven,
neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
87
AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER
BESCHRIJVING
Deze treedt in werking bij een botsing
en leidt tot het volgende:
❒onderbreking van de
brandstoftoevoer met uitschakeling van
de motor als gevolg;
❒automatische ontgrendeling van de
portieren
❒inschakeling van de binnenverlichting;
❒uitschakeling van de ventilatie van
de klimaatregeling;
❒inschakeling van de
alarmknipperlichten (om de lichten uit te
schakelen op de knop op het
dashboard drukken).
Wanneer het systeem wordt
ingeschakeld, verschijnt er bij sommige
versies een bericht op het display. Op
dezelfde manier wordt de bestuurder
met een speciaal bericht op het display
gewaarschuwd als het systeem niet
correct werkt.BELANGRIJK Controleer het voertuig
zorgvuldig op brandstoflekkage,
bijvoorbeeld in de motorruimte, onder
het voertuig of in de buurt van de
tank. Draai na een botsing de
contactsleutel naar STOP om te
voorkomen dat de accu leegloopt.
RESET AFSLUITER VAN
DE BRANDSTOFTOEVOER
Om de correcte werking van het
voertuig te herstellen, de volgende
procedure uitvoeren (deze procedure
moet binnen 1 minuut gestart en
voltooid worden):
159)
Uit te voeren handelingen
Met richtingaanwijzer in neutrale stand de
startinrichting op STOP zetten
Zet de startinrichting naar MAR
Schakel de rechter richtingaanwijzer in
Schakel de linker richtingaanwijzer in
Schakel de rechter richtingaanwijzer in
Schakel de linker richtingaanwijzer in
Schakel de linker richtingaanwijzer uit
Zet de startinrichting op STOP
Zet de startinrichting naar MAR
BELANGRIJK
159)Als na een botsing een brandstoflucht
wordt geroken of brandstoflekkage wordt
geconstateerd, dan mag het systeem
niet opnieuw ingeschakeld worden om
brand te voorkomen.
167
USB/iPod BRON
Om de USB/iPod modus te activeren
moet het betreffende apparaat (USB of
iPod) in de USB-poort in het voertuig
worden gestoken.
INSTELLINGEN
Druk op toets MENU op het frontpaneel
voor de weergave van het menu
"Instellingen".
OPMERKING De weergegeven
menu-items hangen van de versie af.
Het menu biedt de volgende functies:
❒Systeeminstellingen: Taal,
Standaardwaarde resetten,
Inschakelingsduur, Volumelimiet,
Audio-On Radio.
❒Radio-instellingen: FM Bladeren,
Verkeersbericht, Regionaal, Alternatieve
Frequentie.❒Vertrag. uitsch. radio: hiermee kan
het systeem gedurende een van te
voren ingestelde tijdsduur ingeschakeld
blijven nadat de contactsleutel naar
STOP is gedraaid.
AUDIO MODUS
Druk kort op de toets AUDIO op het
frontpaneel om het menu instellingen
"Audio" te openen.
Het menu biedt de volgende functies:
❒TREBLE: regeling hoge tonen;
❒MID: regeling middentonen;
❒BASS: regeling lage tonen;
❒FADER: balansregeling luidsprekers
voor/achter;
❒BALANCE: balansregeling
luidsprekers links/rechts;
❒SVC: snelheidsregeling op basis van
de rijsnelheid;
❒LOUDNESS: verbeterde audio bij
laag volume;
❒AUX OFFSET: radio aan of uit bij het
starten van de auto.
167F1B0006C
239