Page 257 of 376

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Laat de sleutelhouder niet achter
in of in de buurt van de auto en
laat Keyless Enter-N-Go (indien
aanwezig) niet in de stand ACC of
ON/RUN staan. Een kind zou de
elektrische raambediening of an-
dere schakelaars kunnen bedie-
nen of de auto in beweging kun-
nen brengen.
SLEUTELBLOKKERING
Omdat deze auto is uitgerust met een
sleutelblokkering, moet de keuzehen-
del in de stand PARK worden gezet
voordat de contactschakelaar naar de
stand LOCK/OFF kan worden ge-
draaid. De sleutelhouder kan alleen
worden verwijderd wanneer de con-
tactschakelaar in de stand LOCK/
OFF staat. Wanneer de sleutelhouder
eenmaal is verwijderd, is de keuze-
hendel vergrendeld in de stand PARK.
Dit systeem zorgt dat de sleutelhouder
alleen kan worden verwijderd als de
keuzehendel in de stand PARK staat. OPMERKING:
Wanneer er een storing optreedt,
zal het systeem de sleutelhouder in
het contactslot blokkeren, om u zo
te waarschuwen dat deze beveili-
ging niet meer werkt. U kunt de
motor starten en afzetten, maar u
kunt de sleutelhouder niet uit het
contactslot nemen zolang u de
auto niet voor onderhoud heeftaangeboden. REM-/ SCHAKELBLOKKERING
Deze auto is voorzien van rem-/
schakelblokkering (BTSI) die ervoor
zorgt dat de versnellingspook in de
stand PARK blijft tenzij het rempe-
daal wordt ingetrapt. Om de versnel-
lingspook uit de PARK-stand te zetten
moet de contactschakelaar in de stand
ON/RUN worden gezet (al dan niet
met draaiende motor) en het rempe-
daal worden ingetrapt. ZESTRAPS
AUTOMATISCHETRANSMISSIE
De indicator voor de standen van de
versnellingspook (op het instrumen-tenpaneel) geeft de versnellingen aan.
U moet het rempedaal intrappen om
de keuzehendel uit de stand PARK te
zetten (raadpleeg Rem-/
schakelblokkering (BTSI) in dit
hoofdstuk). Om te gaan rijden dient u
de versnellingspook vanuit de stand
PARK of NEUTRAL in de stand
DRIVE te zetten.
De elektronisch geregelde versnel-
lingsbak zorgt voor een nauwkeurig
schakelpatroon. Het elektronisch sys-
teem van de versnellingsbak is zelf-
kalibrerend; vandaar dat de eerste
schakelingen bij een nieuwe auto in
het begin wat abrupt kunnen zijn. Dat
is echter normaal. Het nauwkeurige
schakelpatroon ontwikkelt zich bin-
nen enkele honderden kilometers rij-den.
Versnellingspook
251
Page 258 of 376

U mag uitsluitend van DRIVE naar
PARK of REVERSE schakelen nadat
u het gas hebt losgelaten en de auto
tot stilstand is gekomen. Houd altijd
uw voet op het rempedaal als naar
deze standen schakelt.
De versnellingspook heeft alleen de
standen PARK, REVERSE, NEU-
TRAL en DRIVE. Handmatig scha-
kelen is mogelijk met behulp van
Electronic Range Select (ERS) (elek-
tronisch schakelen), dat verderop in
dit hoofdstuk wordt beschreven. Als u
de keuzehendel naar links of rechts
(–/ +) beweegt terwijl deze in de stand
DRIVE staat, wordt de hoogste be-
schikbare versnelling gekozen en deze
versnelling in de instrumentengroep
weergegeven als 6, 5, 4, 3, 2 of 1. VERSNELLINGEN
Laat de motor NOOIT met hoge toe-
rentallen draaien als u vanuit de stan-
den PARK of NEUTRAL naar een
andere versnelling schakelt.PARK
Deze stand vormt een aanvulling op
de parkeerrem en blokkeert de ver-
snellingsbak. In deze stand kunt u de
motor starten. Gebruik de stand
PARK nooit terwijl de auto in bewe-
ging is. Trek de handrem aan in wan-
neer u de auto in deze stand achter-laat.
Wanneer u op een vlakke ondergrond
parkeert, kunt u de versnellingspook
eerst in de stand PARK zetten en ver-
volgens de handrem aantrekken.
Als u op een helling parkeert, moet u
de handrem eerst aantrekken voordat
u de versnellingspook in de stand
PARK zet. Anders kan het door de
belasting op het vergrendelmecha-
nisme van de transmissie moeite kos-
ten om de versnellingspook uit de
stand PARK te zetten. Als extra voor-
zorgsmaatregel kunt u op een op-
waartse helling de voorwielen naar de
stoeprand toe draaien en op een neer-
waartse helling van de stoeprand af.
WAARSCHUWING!
Gebruik de stand PARK nooit als
vervanging voor de handrem.
Trek de parkeerrem altijd volledig
aan als u de auto parkeert, om te
voorkomen dat de auto gaat rollen
en mogelijk letsel of schade ver-oorzaakt.
Uw auto kan zich in beweging zet-
ten en u en anderen verwonden
wanneer hij niet volledig in de
stand PARK staat. Controleer dit
door te proberen de versnellings-
pook naar achteren te bewegen
(rempedaal los) nadat u hem in de
stand PARK hebt gezet. Zorg er-
voor dat de transmissie in PARK
staat voordat u de auto verlaat.
(Vervolgd)
252
Page 259 of 376

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Het is gevaarlijk om de versnel-
lingspook uit de stand PARK of
NEUTRAL te schakelen wanneer
het motortoerental hoger is dan
het stationaire toerental. Als u uw
voet niet stevig op het rempedaal
hebt geplaatst, kan de auto snel
naar voren of achteren schieten. U
loopt in dat geval het risico de
controle over de auto te verliezen
en een persoon of voorwerp te ra-
ken. Schakel pas naar een ver-
snelling wanneer de motor nor-
maal stationair draait en u met uw
voet krachtig het rempedaal inge-
trapt houdt.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Ongewenste beweging van de auto
kan lichamelijk letsel tot gevolg
hebben van mensen in en bij de
auto. Net als bij alle andere voer-
tuigen, mag u een auto nooit ver-
laten terwijl de motor loopt. Zet
voordat u de auto verlaat altijd de
keuzehendel in de stand PARK,
trek de handrem aan en neem de
sleutelhouder uit het contact.
Wanneer de sleutelhouder is ver-
wijderd, wordt de keuzehendel in
de stand PARK vergrendeld waar-
door de auto niet ongewenst in
beweging komt.
Verwijder altijd uw sleutelhouder
bij het verlaten van het voertuig
en doe uw voertuig op slot.
Laat nooit kinderen alleen in een
auto achter of daar waar ze toe-
gang tot een niet afgesloten autohebben.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Kinderen zonder toezicht in een
auto achterlaten is om verschil-
lende redenen gevaarlijk. Kinde-
ren of derden kunnen ernstige of
dodelijke verwondingen oplopen.
Waarschuw kinderen dat ze niet
aan de handrem, het rempedaal of
de versnellingspook mogen ko-men.
Laat de sleutelhouder niet slinge-
ren in of nabij de auto. Een kind
zou de elektrische raambediening
of andere schakelaars kunnen be-
dienen of de auto in beweging
kunnen brengen.LET OP!
Voordat u de versnellingspook uitde stand PARK zet, moet u de
contactschakelaar van de stand
LOCK/OFF in de stand ON/RUN
zetten en tevens het rempedaal in-
getrapt houden. Anders kan de
versnellingspook beschadigd ra-ken.
(Vervolgd)
253
Page 260 of 376

LET OP!(Vervolgd)
Laat de motor NOOIT met hoge
toerentallen draaien als u vanuit
de standen PARK of NEUTRAL
naar een andere versnelling scha-
kelt, want anders kan schade aan
de aandrijflijn ontstaan.
De volgende punten zijn van belang
om er zeker van te zijn dat u de ver-
snellingspook in de stand PARK hebtgezet:
Wanneer u naar de stand PARK schakelt, beweeg de versnellings-
pook dan krachtig helemaal naar
voren en naar links totdat de pook
stopt en volledig op zijn plaats zit.
Kijk op de versnellingsindicator en controleer of de PARK-stand wordtaangegeven.
Controleer, terwijl het rempedaal is losgelaten, of de versnellingspook
uit de stand PARK schuift.
REVERSE
Deze stand is bedoeld om achteruit te
rijden. Zet de versnellingspook alleen
in de stand REVERSE (achteruit) als
de auto helemaal stilstaat. NEUTRAL
Gebruik deze stand wanneer de auto
langere tijd stilstaat met draaiende
motor. In deze stand kunt u de motor
starten. Trek de parkeerrem aan en
schakel naar PARK als u het voertuigverlaat.
WAARSCHUWING!
Laat de auto niet uitrollen als de
versnellingspook in de stand NEU-
TRAL staat en schakel nooit het
contact uit om in vrijloop een helling
af te dalen. Dit zijn onveilige hande-
lingen waarbij u minder snel kunt
reageren op veranderingen van het
verkeer of wegomstandigheden. U
zou de macht over het stuur kunnen
verliezen en een ongeluk kunnen
veroorzaken.
LET OP!
Slepen, laten uitrollen en om andere
redenen rijden terwijl de transmissie
in de stand NEUTRAL staat, kan
ernstige schade aan de transmissie
tot gevolg hebben. Raadpleeg voor
meer informatie "Slepen achter een
camper" onder "Starten en bedie-
nen" en "Een defect voertuig sle-
pen" onder "Wat te doen in noodge-vallen".
DRIVE
Deze stand is bedoeld voor rijden in de
stad en op de grote weg. In deze stand
schakelt de versnellingsbak zeer soe-
pel en rijdt u het zuinigst. De trans-
missie schakelt automatisch op via de
eerste underdrive-versnelling,
tweede, derde en vierde versnelling,
vijfde prise-direct-versnelling en de
zesde overdrive-versnelling. De stand
DRIVE zorgt voor optimale rijeigen-
schappen onder alle normale omstan-digheden.
Als u veelvuldig moet schakelen (bij-
voorbeeld wanneer de auto zwaar is
beladen, op heuvelachtig terrein, bij
krachtige tegenwind of als een zware
254
Page 261 of 376

aanhanger wordt getrokken), ge-
bruikt u Electronic Range Select
(ERS) (elektronisch schakelen), dat
verderop in dit hoofdstuk wordt be-
schreven, om een lagere versnelling te
kiezen. Onder deze omstandigheden
presteert de auto beter in een lagere
versnelling en wordt de levensduur
van de transmissie verlengd omdat
het schakelen wordt beperkt en zich
minder hitte ontwikkelt.
Bij lage temperaturen kan de werking
van de transmissie veranderen afhan-
kelijk van de temperatuur van de mo-
tor en de transmissie alsmede van de
rijsnelheid. Dit zorgt ervoor dat de
motor en de versnellingsbak sneller
opwarmen zodat maximale efficiëntie
wordt bereikt. Het aangrijpen van de
koppelomvormerkoppeling wordt te-
gengehouden totdat de transmissie-
vloeistof op bedrijfstemperatuur is
(raadpleeg “Opmerking” onder
“Koppelomvormerkoppeling” in dit
hoofdstuk). Bij extreem lage tempera-
turen (27°C of lager) kan de werking
kortstondig tot alleen de 3e versnel-
ling beperkt blijven. De versnellings-
bak zal weer normaal werken wan-neer de versnellingsbaktemperatuur
voldoende is gestegen.
Noodloopmodus van de transmissie
De werking van de transmissie wordt
elektronisch gecontroleerd op abnor-
male situaties. Als een situatie wordt
gedetecteerd die schade aan de trans-
missie kan veroorzaken, wordt de
noodloopmodus van de transmissie
geactiveerd. In deze modus blijft de
transmissie in de 3e versnelling, onge-
acht welke vooruitversnelling is geko-
zen. PARK, REVERSE en NEU-
TRAAL blijven wel werken. Het
storingslampje is mogelijk aan. Dank-
zij de noodloopmodus kan de auto
voor reparatie naar een erkende dea-
ler worden gereden zonder dat de
transmissie beschadigd raakt.
In het geval van een kortstondig pro-
bleem kan de transmissie weer wor-
den ingesteld om alle voorwaartse
versnellingen terug te krijgen als de
volgende stappen worden uitgevoerd.
1. Stop de auto.
2. Zet de transmissie in de stand
PARK.3. Zet de motor af
4. Wacht ongeveer 10 seconden.
5. Start de motor opnieuw.
6. Schakel naar de gewenste versnel-
ling. Als het probleem is verholpen,
hervat de transmissie de normale wer-king. OPMERKING:
Ook al kan de transmissie worden
gereset, we raden u toch aan zo
spoedig mogelijk naar uw erkende
dealer te gaan. Uw erkende dealer
kan met diagnoseapparatuur be-
palen of het probleem zich nog-
maals kan voordoen.
Als geen reset van de transmissie mo-
gelijk is, is onderhoud door de er-
kende dealer vereist.
Bediening Electronic Range
Select (ERS, elektronischschakelen)
Met Electronic Range Select (ERS)
(elektronisch schakelen) kan de be-
stuurder instellen welke versnelling
de hoogst beschikbare is wanneer de
keuzehendel in de stand DRIVE staat.
Als u de keuzehendel bijvoorbeeld in
255
Page 262 of 376

de derde versnelling zet, zal er niet
worden opgeschakeld naar een hogere
versnelling, maar wel normaal wor-
den teruggeschakeld naar de tweede
en eerste versnelling.
U kunt bij elke rijsnelheid schakelen
tussen de stand DRIVE en de ERS-
modus. Wanneer de keuzehendel in de
stand DRIVE staat, werkt de versnel-
lingsbak automatisch en wordt er ge-
schakeld tussen alle beschikbare ver-
snellingen. Als u de keuzehendel kort
naar links (-) duwt, wordt de ERS-modus geactiveerd, waarna de hui-
dige versnelling wordt getoond in de
instrumentengroep en deze versnel-
ling wordt ingesteld als hoogste be-
schikbare versnelling. Als u in de
ERS-modus de keuzehendel kort naar
links (-) of rechts (+) duwt, wordt een
andere versnelling ingesteld als hoog-
ste beschikbare versnelling.
Als u de ERS-modus wilt beëindigen,
houdt u de keuzehendel naar rechts
(+) gedrukt totdat de indicator van de
keuzehendel in de instrumentengroep
opnieuw de letter "D" weergeeft.
WAARSCHUWING!
Schakel op gladde wegen niet terug
voor meer motorremwerking. Hier-
door kunnen de aangedreven wielen
hun grip verliezen, waardoor de auto
in een slip kan raken, wat op zijn
beurt kan leiden tot een ongeval enletsel.
Weergave van het kilometertel- lerscherm
1 2 3 4 5 6 D
Toegestane versnelling(en) 1 1-2 1-3 1-4 1-5 1-6 1-6
OPMERKING:
Als u de juiste versnelling voor
maximale vertraging (remmen op
de motor) wilt kiezen, duwt u de
keuzehendel kort meerdere keren
naar links (-) terwijl de auto vaart
mindert. De versnelling schakelt
naar het bereik waarin de auto het
beste kan worden afgeremd.
Werking van de overdrive
De automatische transmissie is voor-
zien van een elektronisch geregelde overdrive (6e versnelling). De trans-
missie schakelt automatisch naar de
overdrive-versnelling als aan de vol-
gende voorwaarden wordt voldaan:
de versnellingspook staat in de
stand DRIVE,
de transmissievloeistof is heeft de juiste temperatuur bereikt,
de koelvloeistof heeft de juiste tem- peratuur bereikt,
rijsnelheid is voldoende hoog en de bestuurder trapt het gaspedaal
niet ver in
Koppelomvormerkoppeling
De automatische transmissie in deze
auto beschikt over een functie die het
brandstofverbruik helpt beperken. Bij
gekalibreerde toerentallen grijpt au-
tomatisch een koppeling in de kop-
pelomvormer aan. Dit kan een iets
ander gevoel of respons geven tijdens
normale werking in de hogere ver-
snellingen. Wanneer de rijsnelheid af-
256
Page 263 of 376

neemt of soms tijdens het accelereren,
ontkoppelt de koppeling automatisch. OPMERKING:
De koppelomvormerkoppeling
grijpt pas aan wanneer de trans-
missievloeistof en de motorkoel-
vloeistof warm zijn (normaal ge-
sproken na 1,6 - 4,8 km rijden).
Omdat het motortoerental hoger is
wanneer de koppelomvormerkop-
peling niet aangrijpt, kan het lij-
ken alsof de transmissie in koude
toestand niet naar overdrive scha-
kelt. Dat is normaal. Gebruik van
de functie Electronic Range Select
(ERS) (elektronisch schakelen)
wanneer de versnellingsbak vol-
doende is opgewarmd, geeft aan
dat de versnellingsbak in en uit de
overdrive kan schakelen.
RIJDEN OP EEN
GLADDE ONDERGROND ACCELEREREN
Krachtig accelereren op een be-
sneeuwd, nat of glad wegdek kan
doorslippen van de wielen en zijde-
lings wegglijden van de auto tot ge-volg hebben. Dit komt voor wanneer
de voorwielen (de aangedreven wie-
len) verschillende grip hebben.
WAARSCHUWING!
Snel accelereren op een glad wegdek
is gevaarlijk. Bij een verschil in grip
van de wielen kan de auto zijwaarts
gaan glijden. U zou de macht over
het stuur kunnen verliezen en een
ongeluk kunnen veroorzaken. Trek
langzaam op wanneer u weet dat er
weinig grip is (ijs, sneeuw, nat weg-
dek, modder, mul zand, enz.).
GRIP
Bij rijden op natte of modderige we-
gen kan een laagje water ontstaan tus-
sen de band en het wegdek. Dat heet
aquaplaning en dit kan ervoor zorgen
dat de auto totaal onbestuurbaar is en
u niet meer kunt remmen. Volg om
dat gevaar te vermijden de onder-
staande aanwijzingen op:
1. Pas uw snelheid aan bij hevige re-
genval en op modderige wegen.
2. Pas uw snelheid aan op wegen met
diepe plassen. 3. Vervang de banden zodra er teke-
nen van slijtage zijn.
4. Zorg voor een juiste bandenspan- ning.
5. Houd onder alle omstandigheden
voldoende afstand tussen u en de auto
voor u, zodat u tijdig kunt stoppen.
DOOR WATER RIJDEN
Ga bij het rijden door water met een
diepte van meer dan een paar centi-
meter voorzichtig te werk om schade
aan de auto en lichamelijk letsel tevoorkomen.
257
Page 264 of 376

STROMEND/OPKOMEND
WATERWAARSCHUWING!
Rij niet op een weg of een weg of pad
oversteken waar water stroomt en/of
opkomt (zoals na een storm). Stro-
mend water kan het wegdek of de
bovenlaag van het pad wegspoelen
en de auto in dieper water doen zin-
ken. Bovendien kan stromend en/of
opkomend water het voertuig snel
wegvoeren. Als geen gehoor wordt
gegeven aan deze waarschuwingen,
kan dit ernstig of dodelijk letsel tot
gevolg hebben voor u, de inzittenden
en anderen in uw omgeving.
Ondiep stilstaand water
Hoewel uw voertuig in staat is om
door ondiep stilstaand water te rijden,
moet u voordat u dit doet de volgende
waarschuwingen en voorzorgsmaat-
regelen in acht nemen.
LET OP!
Controleer altijd de diepte van het stilstaande water voordat u erdoor
rijdt. Rij nooit door stilstaand wa-
ter dat dieper is dan de onderkant
van de wielvelgen op het voertuig.
Bepaal de staat van de weg of het
pad onder water en of er sprake is
van hindernissen voordat u door
het stilstaande water rijdt.
Rij niet sneller dan met een snel-
heid van 8 km/u door stilstaand
water. Dit beperkt de golfactie tot
het minimum.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Rijden door stilstaand water kan
schade veroorzaken aan de onder-
delen van de aandrijflijn. Contro-
leer altijd de vloeistoffen van het
voertuig (d.w.z. motorolie, trans-
missievloeistof, ashuis, enz.) op
tekenen van vervuiling (d.w.z.
vloeistof die er troebel uitziet of
schuimt) nadat u door het stil-
staande water bent gereden. Blijf
niet rijden met het voertuig als één
van de vloeistoffen vervuild lijkt,
aangezien dit verdere schade tot
gevolg kan hebben. Dergelijke
schade wordt niet gedekt door de
beperkte garantie van een nieuwvoertuig.
Als er water in de motor komt,
kan dit onmiddellijke stilstand tot
gevolg hebben en ernstige interne
schade aan de motor veroorzaken.
Dergelijke schade wordt niet ge-
dekt door de beperkte garantie
van een nieuw voertuig.
258