Page 265 of 376

WAARSCHUWING!
Rijden door stilstaand water be-perkt het tractievermogen van het
voertuig. Rij niet sneller dan met
een snelheid van 8 km/u door stil-
staand water.
Rijden door stilstaand water be-
perkt het remvermogen van het
voertuig waardoor de remweg
langer wordt. Daarom dient u na-
dat u door stilstaand water heeft
gereden, langzaam te rijden en en-
kele malen het rempedaal lichtjes
in te drukken om de remmen te
drogen.
Als er water in de motor komt,
kan dit onmiddellijke panne tot
gevolg hebben waardoor u niet
meer verder kunt.
Als geen gehoor wordt gegeven
aan deze waarschuwingen, kan
dit ernstig of dodelijk letsel tot
gevolg hebben voor u, de inzitten-
den en anderen in uw omgeving.
STUURBEKRACHTIGING
Het standaard stuurbekrachtigings-
systeem zorgt voor een optimale reac-
tie op stuurmanoeuvres en maakt de auto gemakkelijk bestuurbaar als er
weinig ruimte is. Het systeem voorziet
in mechanische stuurkracht als de
stuurbekrachtiging eventueel weg-valt.
Als de stuurbekrachtiging om een of
andere reden uitvalt, blijft de auto
normaal bestuurbaar. Onder derge-
lijke omstandigheden is er wel aan-
zienlijk meer stuurkracht nodig,
vooral bij lage rijsnelheden en tijdens
parkeermanoeuvres. OPMERKING:
Wat meer werkingsgeluid aan
het einde van de stuurwielslag is
normaal en duidt niet op een
probleem met de stuurbekrach-tiging.
Als het voertuig voor het eerst wordt gestart bij koud weer, be-
staat er kans dat de pomp van
het stuurbekrachtigingssysteem
even lawaai maakt. Dit is te wij-
ten aan de koude, dikke vloei-
stof in de stuurinrichting. Dit la-
waai is als normaal te beschouwen en is in het geheel
niet schadelijk voor de stuurin-richting.
WAARSCHUWING!
Blijven rijden zonder optimale
stuurbekrachtiging is onverstandig.
U kunt zo de veiligheid van uzelf en
anderen in gevaar brengen. Laat zo
snel mogelijk onderhoud verrichten.LET OP!
Als u het stuurwiel langdurig naar
het einde van zijn slag gedraaid
houdt, raakt de stuurbekrachti-
gingsvloeistof verhit. Vermijd dit
dus als dat mogelijk is. U riskeert
anders schade aan de stuurbekrach-tigingspomp.
CONTROLE VLOEISTOF STUURBEKRACHTIGING
Het peil van de stuurbekrachtigings-
vloeistof hoeft niet op vastgestelde on-
derhoudstijdstippen te worden gecon-
troleerd. Het vloeistofpeil hoeft
uitsluitend te worden gecontroleerd
als u vermoedt dat er lekkage op-
treedt, als u ongewone geluiden hoort
en/of wanneer het systeem niet naar 259
Page 266 of 376

verwachting werkt. Laat de keuring
coördineren door een erkende dealer.LET OP!
Spoel het systeem van de stuurbe-
krachtiging niet met chemicaliën,
omdat daardoor de onderdelen van
de stuurbekrachtiging beschadigd
kunnen raken. Dergelijke schade
wordt niet gedekt door de beperkte
garantie van een nieuw voertuig.WAARSCHUWING!
Controleer het vloeistofniveau ter-
wijl de auto vlak staat en nadat de
motor is afgezet, om zo letsel door
bewegende onderdelen te voorko-
men en een accurate niveau-aflezing
te verzekeren. Vul nooit te veel vloei-
stof bij. Gebruik uitsluitend door de
fabrikant aanbevolen stuurbekrach-tigingsvloeistof.
Vul zo nodig vloeistof bij tot aan het
juiste peil. Verwijder met een schone
doek alle gemorste vloeistof van de
oppervlakken. Zie "Vloeistoffen,
Smeermiddelen en Originele Onder-
delen" in "Onderhoud van uw voer-
tuig" voor meer informatie. PARKEERREM
Voordat u de auto verlaat, moet u
controleren of de parkeerrem volledig
is aangetrokken en moet u de versnel-
lingspook in de stand PARK zetten.
De voetbediende parkeerrem bevindt
zich in de hoek links onder het instru-
mentenpaneel. Om de parkeerrem in
te schakelen, moet u het pedaal van de
parkeerrem volledig intrappen. Om
de parkeerrem uit te schakelen, trapt
u nogmaals het pedaal van de par-
keerrem in en laat het pedaal lang-
zaam opkomen, waarbij u voelt dat de
rem ontkoppelt.
Als de handrem wordt aangetrokken
terwijl de contactschakelaar in de
stand ON staat, gaat het controle-
lampje van het remsysteem in de in-
strumentengroep branden. OPMERKING:
Als de parkeerrem is ingescha-
keld en de automatische ver-
snellingsbak in een versnelling
staat, gaat het "Waarschuwings-
lampje remsysteem" knipperen.
Als beweging van de auto wordt
gedetecteerd, klinkt er een gong-
signaal om de bestuurder hierop
te wijzen. Zet de parkeerrem
volledig vrij voordat u met de
auto gaat rijden.
Dit lampje geeft alleen aan dat de handrem is aangetrokken.
Het geeft niet aan hoe krachtig
de handrem is aangetrokken.
Als u op een neergaande helling par-
keert, is het belangrijk om de voor-
wielen in de richting van de stoep te
draaien, en van de stoep af bij parke-
ren op een opgaande helling. Trek bij
voertuigen met een automatische ver-
snellingsbak de handrem aan voordat
u de versnellingspook in de stand
PARK zet. Anders kan het door de
belasting die op het vergrendelmecha-
Parkeerrem, handrem
260
Page 267 of 376

nisme van de versnellingsbak werkt
moeilijk zijn om de versnellingspook
uit de PARK-stand te verwijderen. De
parkeerrem moet altijd aangetrokken
zijn als de bestuurder niet in de autozit.WAARSCHUWING!
Gebruik de stand PARK nooit alsvervanging voor de handrem.
Trek de parkeerrem altijd volledig
aan als u de auto parkeert, om te
voorkomen dat de auto gaat rollen
en mogelijk letsel of schade ver-oorzaakt.
Neem altijd de sleutelhouder mee
uit de auto wanneer u de portieren
vergrendeld.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Laat nooit kinderen alleen in een
auto achter of daar waar ze toe-
gang tot een niet afgesloten auto
hebben. Kinderen zonder toezicht
in een auto achterlaten is om ver-
schillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden kunnen ern-
stige of dodelijke verwondingen
oplopen. Waarschuw kinderen dat
ze niet aan de handrem, het rem-
pedaal of de versnellingspook mo-
gen komen.
Laat de sleutelhouder niet achter
in of in de buurt van de auto en
laat Keyless Enter-N-Go (indien
aanwezig) niet in de stand ACC of
ON/RUN staan. Een kind zou de
elektrische raambediening of an-
dere schakelaars kunnen bedie-
nen of de auto in beweging kun-
nen brengen.
LET OP!
Als het indicatielampje van het rem-
systeem aan blijft nadat de parkeer-
rem is losgelaten, duidt dit op een
defect van het remsysteem. Laat de
remmen onmiddellijk nakijken door
een erkende dealer.
ANTIBLOKKEERSYS-
TEEM (ABS)
Het antiblokkeersysteem (ABS) zorgt
voor extra voertuigstabiliteit en meer
remwerking als er geremd moet wor-
den. Het systeem heeft een eigen rege-
leenheid die de hydraulische remdruk
moduleert om blokkeren van de wie-
len te voorkomen en ervoor te zorgen
dat de wielen niet slippen op een
gladde ondergrond.
ABS wordt geactiveerd onder be-
paalde rijomstandigheden en remcon-
dities. ABS grijpt mogelijk in als de
auto over ijs, sneeuw, grint, kuilen,
spoorrails of losse rommel rijdt of
wanneer u een noodstop maakt.
261
Page 268 of 376

Wanneer het ABS-systeem actief is,
kunt u dit als volgt merken:
de ABS-pompmotor draait (dezekan nog korte tijd blijven draaien
nadat de auto al tot stilstand is ge-komen),
de magneetventielen maken klikge- luiden,
u voelt pulsaties in het rempedaal,
het rempedaal daalt iets of kan iets verder ingetrapt worden bij de ein- daanslag.WAARSCHUWING!
Het antiblokkeersysteem bevatgeavanceerde elektronische appa-
ratuur die gevoelig is voor storin-
gen door verkeerd gemonteerde of
zeer sterke radiozendapparatuur.
Dergelijke storingen kunnen zor-
gen dat de ABS-werking geheel
wegvalt. Dergelijke apparatuur
mag uitsluitend door bevoegde
vakmensen worden geïnstalleerd.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Pompend remmen heeft op het
ABS-systeem een averechtse uit-
werking. De effectieve remkracht
wordt hierdoor verminderd en het
risico van een ongeval neemt toe.
Pompend remmen verlengt de
remweg. Wanneer u wilt remmen
of stoppen, trapt u gewoon stevig
het rempedaal in.
Het antiblokkeersysteem voor-
komt geen ongelukken ten ge-
volge van bijvoorbeeld te hoge
snelheden in bochten, te weinig
afstand houden of aquaplaning.
Gebruik de mogelijkheden van
een auto met ABS nooit op een
roekeloze of gevaarlijke wijze,
waardoor de veiligheid van de be-
stuurder of anderen in gevaar
wordt gebracht.
Alle wielen en banden van de auto
moeten van dezelfde maat en het-
zelfde type zijn en de bandenspanning
moet correct zijn, zodat de regeleen-
heid correcte signalen ontvangt. ABS-
WAARSCHUWINGSLAMPJE
Het ABS-waarschuwings-
lampje controleert de wer-
king van het antiblokkeer-
systeem. Dit lampje gaat
branden wanneer u de contactschake-
laar in de stand ON zet en kan daarna
nog vier seconden blijven branden.
Als het ABS-waarschuwingslampje
tijdens het rijden blijft of gaat bran-
den, wijst dit erop dat het ABS-
gedeelte van het remsysteem niet
functioneert en dat onderhoud nodig
is. Het gewone remsysteem zal echter
normaal functioneren wanneer het
waarschuwingslampje remsysteem
niet brandt.
Wanneer het ABS-waarschuwings-
lampje brandt, moet u het remsys-
teem zo spoedig mogelijk laten con-
troleren om weer van de voordelen
van ABS te kunnen profiteren. Als het
ABS-waarschuwingslampje niet gaat
branden wanneer u de contactschake-laar
262
Page 269 of 376

in de stand ON draait, moet u het
lampje zo snel mogelijk laten repare-
ren.
Als zowel het remwaarschuwings-
lampje als het ABS-waarschuwings-
lampje blijven branden, werken de
systemen voor ABS en elektronische
remkrachtverdeling (EBD) niet. Het
ABS-systeem moet dan onmiddellijk
worden gerepareerd. Ga zo snel moge-
lijk naar uw erkende dealer.
ELEKTRONISCH REM- SYSTEEM
Uw auto is voorzien van een geavan-
ceerd elektronisch remsysteem met de
volgende onderdelen: tractieregeling
(TCS), remassistent (BAS) en elektro-
nische stabiliteitsregeling (ESC).
Deze systemen zijn een aanvulling op
het antiblokkeersysteem (ABS); zij
optimaliseren de remwerking van de
auto tijdens noodstopsituaties.
TRACTION CONTROL
SYSTEM (TCS)
De tractieregeling (TCS) detecteert
het doorslippen van de aangedreven
wielen. Als het doorslippen van een ofmeer wielen wordt geconstateerd,
worden de doorslippende wielen afge-
remd en wordt het motorvermogen
verminderd voor een betere accelera-
tie en stabiliteit. Een functie van het
TCS-systeem werkt op dezelfde ma-
nier als een beperkt slipdifferentieel
en verdeelt de wielspin over een aan-
gedreven as. Als één wiel van een aan-
gedreven as sneller draait dan het an-
dere, wordt het doorslippende wiel
afgeremd. Hierdoor kan er meer mo-
torkoppel naar het niet-doorslip-
pende wiel gaan. Deze functie blijft
actief zelfs als het ESC in de functie
"Gedeeltelijk uit" staat.
Het controle-/storingslampje elektro-
nisch stabiliteitsprogramma (in de in-
strumentengroep) gaat knipperen zo-
dra de banden hun grip verliezen en
de wielen gaan doorslippen. Dit geeft
aan dat het TCS-systeem actief is. Als
tijdens het accelereren het indicatie-
lampje knippert, neem dan wat gas
terug en geef vervolgens zo weinig
mogelijk gas. Stem uw snelheid en
rijstijl af op de toestand van het weg-
dek en schakel het ESC- of het TCS-
systeem niet uit.
WAARSCHUWING!
Het TCS-systeem kan niet voor-
komen dat de auto onderhevig is
aan de natuurkundige wetten en
kan evenmin zorgen voor meergrip.
Het TCS-systeem kan geen onge-
lukken voorkomen ten gevolge
van bijvoorbeeld te hoge snelhe-
den in bochten of aquaplaning.
Gebruik de mogelijkheden van
een auto met TCS nooit op een
roekeloze of risicovolle wijze die
de veiligheid van de bestuurder of
anderen in gevaar brengt.
BRAKE ASSIST SYSTEM (BAS)
De remassistent (BAS) is ontworpen
om de remwerking van de auto te
optimaliseren tijdens noodremsitua-
ties. Het systeem herkent een nood-
remsituatie aan de hand van de snel-
heid en kracht waarmee het
rempedaal wordt ingetrapt en opti-
maliseert de remdruk dienovereen-
263
Page 270 of 376

komstig. Dit systeem kan helpen om
de remweg in te korten. Het BAS vult
het ABS aan. Wanneer u heel snel op
het rempedaal trapt, is de assistentie
van BAS optimaal. Om van het sys-
teem te profiteren moet u het rempe-
daal tijdens de noodstop ononderbro-
ken intrappen. Verminder de druk op
het rempedaal niet, tenzij u niet lan-
ger hoeft te remmen. Zodra u het rem-
pedaal loslaat, wordt het BAS uitge-schakeld.WAARSCHUWING!
Het BAS-systeem kan niet voor-komen dat de auto onderhevig is
aan de natuurkundige wetten en
kan evenmin zorgen voor meer
grip op het wegdek.
BAS kan geen ongelukken voor-
komen, zeker geen ongelukken
die worden veroorzaakt door te
hoge snelheden in bochten, het
rijden op een zeer glad wegopper-
vlak of aquaplaning.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Gebruik de mogelijkheden van
een auto met BAS nooit op een
roekeloze of risicovolle wijze die
de veiligheid van de bestuurder of
anderen in gevaar brengt.
ELEKTRONISCHE
STABILITEITSREGELING
(ELECTRONIC STABILITY
CONTROL, ESC)
Het elektronisch stabiliteitssysteem
(ESC) zorgt onder diverse rijomstan-
digheden voor een betere controle
over de rijrichting en meer stabiliteit
van het voertuig. ESC corrigeert over-
en onderstuur van het voertuig door
het juiste wiel af te remmen. Zo wordt
tegengestuurd bij onder- of overstuur.
Ook kan het motorvermogen worden
verminderd om het voertuig te helpen
bij het handhaven van de juiste baan.
ESC bepaalt met behulp van sensors
in het voertuig de door de bestuurder
gewenste baan. Het systeem vergelijkt
deze baan dan met de werkelijke baan
van het voertuig. Wanneer de werke-
lijke baan niet overeenkomt met de gewenste baan, remt het ESC het
juiste wiel af om over- of onderstuur
tegen te gaan.
Overstuur: het voertuig draait meer
dan correct is voor de positie van
het stuur
Onderstuur: het voertuig draait minder dan correct is voor de posi-
tie van het stuur.
WAARSCHUWING!
De elektronische stabiliteitsrege-ling (ESC) kan niet voorkomen
dat de auto onderhevig is aan de
natuurkundige wetten en kan
evenmin zorgen voor meer grip op
het wegdek.
(Vervolgd)
264
Page 271 of 376

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
ESC kan geen ongelukken voor-
komen, ook niet de ongelukken
die worden veroorzaakt door te
hoge snelheden in bochten, het
rijden op een zeer glad wegopper-
vlak of aquaplaning. ESC kan
evenmin ongelukken voorkomen
die het gevolg zijn van het verlies
van de controle over het voertuig
doordat het rijgedrag niet is aan-
gepast aan de omstandigheden.
Alleen een oplettende en be-
kwame bestuurder met een veilige
rijstijl kan ongelukken voorko-men!
Gebruik de mogelijkheden van
een auto met ESC nooit op een
roekeloze of gevaarlijke wijze
waardoor de veiligheid van de be-
stuurder of anderen in gevaar
wordt gebracht.
Bedrijfsmodi van de ESC De schakelaar "ESC Off"
(ESC uit) bevindt zich in de
middelste rij schakelaars,
naast de schakelaar voor de
waarschuwingsknipperlichten. ESC aan
Dit is de normale instelling voor het
ESC op auto's met tweewielaandrij-
ving. Als de auto wordt gestart, be-
vindt het ESC systeem zich in deze
modus. Deze modus dient te worden
gebruikt onder bijna alle rijomstan-
digheden. Het ESC mag alleen om
specifieke redenen worden uitgescha-
keld, zoals hieronder vermeld.
ESC gedeeltelijk uit
Deze instelling bereikt u door kort op
de toets "ESC OFF" (ESC uit) tedrukken.
In de functie "Partial Off" (Gedeelte-
lijk uit) is het TCS-gedeelte van het
ESC uitgeschakeld, behalve de func-
tie "beperkte slip", zoals beschreven
in het hoofdstuk over TCS. Het
controle-/storingslampje ESC brandt.
In de functie "Partial off" (Gedeelte-
lijk uit) werkt het ESC zonder motor-
koppelregeling. Deze instelling is be-
doeld voor situaties waarin het
voertuig zich in diepe sneeuw, zand of
gravel bevindt en waar de wielen snel-
ler moeten draaien dan het ESC nor-
maal gesproken zou toestaan, om
weer grip te krijgen. Om het ESC weerin te schakelen, drukt u kort op de
toets "ESC OFF" (ESC uit). Hierdoor
wordt de normale bedrijfsmodus
"ESC On" (ESC aan) hersteld. OPMERKING:
Om de trekkracht tijdens het rij-
den met sneeuwkettingen, bij het
wegrijden in diepe sneeuw, zand of
grind te verbeteren, is het raad-
zaam de functie "Partial Off" (Ge-
deeltelijk uit) in te schakelen door
kort op de toets "ESC OFF" (ESC
uit) te drukken. Wanneer er geen
reden meer is om de functie "Par-
tial Off" (Gedeeltelijk uit) te ge-
bruiken, drukt u kort op de toets
"ESC OFF" (ESC uit) om het ESC
weer in te schakelen. Dit kunt u
doen terwijl de auto rijdt.
WAARSCHUWING!
In de gedeeltelijke ESC-modus is de
ESC-functie voor reductie van het
motorvermogen uitgeschakeld. De
verbeterde voertuigstabiliteit die het
ESC-systeem biedt, neemt hierdooraf.
265
Page 272 of 376

Controle-/storingslampje ESC en
controlelampje ESC OFF (ESCuit)
Het controle-/storings-
lampje elektronisch stabili-
teitsprogramma in de instru-
mentengroep gaat branden
wanneer de contactschakelaar in de
stand ON wordt gezet. Wanneer de mo-
tor draait, behoort dit lampje uit te
gaan. Wanneer het ESC-indicatie-/
storingslampje permanent blijft bran-
den terwijl de motor draait, is een sto-
ring gedetecteerd in het ESC-systeem.
Als het lampje blijft branden nadat er
verschillende keren is gestart en u
meerdere kilometers hebt gereden met
een snelheid boven 48 km/u, dient u zo
snel mogelijk contact op te nemen met
uw erkende dealer om het probleem te
laten opsporen en verhelpen.
Het controle-/storingslampje elektro-
nisch stabiliteitsprogramma (in de in-
strumentengroep) begint te knippe-
ren zodra de banden hun grip
verliezen, waarna het ESC-systeem
wordt geactiveerd. Het controle-/
storingslampje elektronisch stabili-
teitsprogramma knippert ook wan- neer het TCS-systeem actief is. Als het
controle-/storingslampje elektronisch
stabiliteitsprogramma gaat knippe-
ren tijdens het accelereren, neemt u
langzaam gas terug en rijdt u door
terwijl u zo weinig mogelijk gas geeft.
Stem uw snelheid en rijstijl altijd af op
de toestand van het wegdek. OPMERKING:
Het controle-/storingslampje
elektronisch stabiliteitspro-
gramma en het controlelampje
elektronisch stabiliteitspro-
gramma UIT zullen altijd kort
branden wanneer de contact-
schakelaar in de stand ON wordtgezet..
Elke keer wanneer u de contact- schakelaar in stand On zet,
wordt het ESC-systeem inge-
schakeld, ook wanneer dit eer-
der werd uitgeschakeld.
Het ESC-systeem maakt zoe- mende of klikkende geluiden
wanneer het actief is. Dit is nor-
maal. De geluiden houden op
wanneer ESC inactief wordt na de manoeuvre die de activering
van het ESC-systeem heeft ver-oorzaakt.
Het controlelampje elektro-
nisch stabiliteitsprogramma
UIT duidt aan dat de elek-
tronische stabiliteitsregeling
(ESC) is uitgeschakeld.
BANDEN — ALGEMENE
INFORMATIE
BANDENSPANNING
Voor een veilig en prettig gebruik van
uw auto is een juiste bandenspanning
absoluut noodzakelijk. Een verkeerde
bandenspanning heeft dit de onder-
staande gevolgen.
VeiligheidWAARSCHUWING!
Een verkeerde bandenspanning is gevaarlijk en kan leiden tot onge- lukken.
Bij een te lage bandenspanning
veert de band te veel in en kan de
band te warm worden en lek ra-ken.
(Vervolgd)
266