Page 137 of 376

stadslichten in te schakelen. Ook de
instrumentenverlichting gaat nu aan.
De sterkte van de verlichting van het
dashboard regelt u door de dim-
merknop omhoog of omlaag tedraaien.
AUTOMATISCH INSCHAKELENDE
KOPLAMPEN (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit systeem schakelt de koplampen
automatisch in of uit in overeenstem-
ming met de intensiteit van het omge-
vingslicht. U schakelt het systeem in
door de koplampschakelaar helemaal
naar links te draaien, zodat de indica-
tor naar de stand AUTO wijst. Bij
ingeschakeld systeem is de uitscha-
kelvertraging van de koplampen ook
ingeschakeld. Dit houdt in dat de
koplampen blijven branden tot 90 se-
conden nadat u het contact hebt uit-
geschakeld. Om het automatische sys-
teem uit te zetten, draait u de
koplampschakelaar naar links in de
stand "O" (uit).OPMERKING:
Bij ingeschakelde automatische
stand gaan de koplampen pas
branden zodra de motor draait.
KOPLAMPEN AAN BIJ INGESCHAKELDE
RUITENWISSERS (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Als de koplampen in de modus Auto-
matisch staan en de motor draait,
gaan de koplampen automatisch
branden wanneer de ruitenwisser
wordt ingeschakeld. De functie "Kop-
lampen aan bij ingeschakelde ruiten-
wissers" kan worden aangetroffen bij
auto's met een automatisch koplamp-
systeem. Raadpleeg “Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)/
Door de klant te programmeren func-
ties" in "Functies van het instrumen-
tenpaneel" voor meer informatie.
UITSCHAKELVERTRAGING
KOPLAMPEN (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze functie zorgt voor extra veilig-
heid doordat de koplampen nog
maximaal 90 seconden branden na-
dat u de auto hebt verlaten.
Als u deze functie wilt activeren, zet u
de contactschakelaar in de stand OFF
terwijl de koplampen nog branden.
Schakel vervolgens binnen 45 secon-
den de koplampen uit. De 90 secon-
den uitschakelvertraging gaat in zo-
dra de koplampschakelaar wordt
uitgeschakeld. Bij het aanzetten van
de koplampen, de parkeerlichten of
het contact wordt de uitschakelver-
traging opgeheven.
Wanneer u de auto verlaat, kunt u
ervoor kiezen de koplampen nog 30,
60 of 90 seconden te laten branden of
deze onmiddellijk uit te schakelen.
Als u de tijdsinstelling wilt wijzigen,
neemt u contact op met een erkende
dealer.
De vertragingsduur van de koplamp-
verlichting is programmeerbaar bij
131
Page 138 of 376

voertuigen uitgerust met het EVIC.
Raadpleeg “Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)/Door de
klant te programmeren functies" in
"Functies van het instrumentenpa-
neel" voor meer informatie.
Als de koplampen eerder worden uit-
geschakeld dan het contact, gaan ze
op de normale manier uit. OPMERKING:
Als u deze functie wilt gebruiken,
moet u de koplampen uitschake-
len binnen 45 seconden na het uit-
zetten van het contact.
Waarschuwingssignaal
verlichting aan
Als u de koplampen of stadslichten
laat branden of de dimmerknop in de
hoogste stand staat nadat het contact
is uitgeschakeld, wordt u gewaar-
schuwd door een geluidsignaal zodra
u het bestuurdersportier opent.
MISTLAMPEN VÓÓR (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)U schakelt de mistlampen vóór
in door de parkeerlichten of het dimlicht in te schakelen en vervolgens
op de bedieningsknop van de kop-
lampschakelaar te drukken. Als u de
bedieningsknop van de koplampscha-
kelaar nogmaals indrukt, gaan de
mistlampen vóór uit. ACCUBEVEILIGING
Deze functie beschermt de accu zodat
deze minder snel ontlaadt als de kop-
lampen, parkeerlampen of mistlam-
pen vóór langdurig worden aangela-
ten terwijl het contact in de stand
LOCK staat. Als het contactslot gedu-
rende acht minuten in de stand LOCK
staat en de koplampschakelaar niet
op OFF of AUTO staat, gaan de lich-
ten automatisch uit tot het contactslot
of de koplampschakelaar weer wor-
den gebruikt.
De accubeveiliging wordt opgeheven
als u het contactslot tijdens de 3 mi-
nuten intervaltijd naar een andere
stand dan LOCK draait.
MULTIFUNCTIONELE HENDEL
De hendel bevindt zich aan de linker-
zijde van de stuurkolom.
Met de multifunctionele hendel wor-
den de volgende functies bediend:
Richtingaanwijzers
Koplampen dimlicht/grootlicht
Passeersignaal (eventueel met
claxonsignaal)
Ruitenwissers vóór en achter - sproeifuncties
RICHTINGAANWIJZERS
Beweeg de multifunctionele hendel op
of neer zodat de pijlen aan beide zij-
den de instrumentengroep gaan knip-
peren om aan te geven dat de richting-
aanwijzers voor en achter naar
behoren werken. OPMERKING:
Als een van de lampjes blijft bran-
den en niet knippert, of als een van
Multifunctionele hendel
132
Page 139 of 376

de lampjes zeer snel knippert,
controleert u of aan de buitenzijde
van de auto een lamp defect is. Als
één der controlelampjes niet gaat
branden wanneer u de hendel be-
weegt, is waarschijnlijk het betref-
fende gloeilampje defect.
Lane Change Assist
Tik de hendel eenmaal naar boven of
beneden zonder hem in de klikstand
te duwen; het knipperlicht (rechts of
links) knippert driemaal en schakelt
dan automatisch uit.
Waarschuwing richtingaanwijzers
Wanneer de elektronica in de auto
detecteert dat gedurende circa 1,6 km
sneller dan 29 km/u is gereden met
ingeschakelde richtingaanwijzers,
klinkt er een geluidssignaal om de
bestuurder te waarschuwen.DIMLICHT/ GROOTLICHTSCHAKELAARAls de koplampen zijn ingeschakeld,
kunt u van dimlicht naar grootlicht
schakelen door de multifunctionele
hendel naar het instrumentenpaneel
te drukken. Door de hendel terug tetrekken in de neutrale stand, keert hij
terug in de stand voor dimlicht.
PASSEERSIGNAAL
U kunt met uw koplampen een licht-
signaal geven aan een ander voertuig
door de multifunctionele hendel heel
even naar u toe te trekken. Hierdoor
wordt het grootlicht ingeschakeld tot
u de hendel weer loslaat.
SMARTBEAM™ (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Het SmartBeam™ systeem zorgt voor
meer licht van de koplampen in het
donker door automatische regeling
van het grootlicht met behulp van een
op de achteruitkijkspiegel gemon-
teerde digitale camera. Deze camera
detecteert de verlichting van andere
voertuigen en zorgt ervoor dat auto-
matisch van grootlicht naar dimlicht
wordt geschakeld totdat naderende
voertuigen uit het zicht van de camera
zijn verdwenen. Activeren
1. Selecteer "Automatisch groot licht
— ON" via het EVIC. Raadpleeg“Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)/Door de klant te pro-
grammeren functies" in "Functies
van het instrumentenpaneel" voor
meer informatie.
2. Draai de koplampschakelaar
linksom naar de stand AUTO (A).
3. Druk de multifunctionele hendel
van u af om het grootlicht in te scha-
kelen. Raadpleeg "Multifunctionele
hendel" in dit hoofdstuk voor meerinformatie. OPMERKING:
Dit systeem wordt niet geactiveerd
voordat de auto ten minste
40 km/u rijdt. Deactiveren
Volg een van de onderstaande stappen
om het SmartBeam™ systeem te de-
activeren.
1. Selecteer “Automatisch groot licht
— OFF” via het EVIC. Raadpleeg
“Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)/Door de klant te pro-
grammeren functies" in "Functies
van het instrumentenpaneel" voor
meer informatie.
133
Page 140 of 376

2. Trek de multifunctionele hendel
naar u toe om de koplampen van de
stand grootlicht in de stand dimlicht
te zetten.
3. Draai de lichtschakelaar rechtsom
van de stand AUTO (A) naar de standaan. OPMERKING:
Als de koplampen en achterlichten
van voertuigen in het camerablik-
veld defect zijn, met modder zijn
bespat of gedeeltelijk aan het zicht
worden onttrokken, zal uw groot-
licht langer blijven branden (dich-
ter bij het andere voertuig). Boven-
dien zal het systeem niet correct
werken als de voorruit of de came-
ralens vuil, vet of andere obstakelsbevat. HOOGTEVERSTELLING KOPLAMPENUw auto is mogelijk uitge-
rust met een koplampver-
stellingssysteem. Met dit
systeem heeft de bestuurder
altijd de juiste afstelling voor de kop-
lamplichtbundel, onafhankelijk van
de belading van de auto. De schake- laar bevindt zich op het dashboard,
naast de dimmerknop.
Draai de schakelaar tot het cijfer over-
eenkomstig de in de volgende tabel
weergegeven belading tegenover het
controlelampje op de schakelaarstaat.
Hoogteverstelling koplampen
0 * Alleen bestuurder of bestuurder plus voor- passagier
1 * Bestuurder, voorpassa- gier en alle 3 zitplaatsen
achterin bezet, of ALLE
zitplaatsen bezet (ook
de middenrij).
* Alle zitplaatsen bezet,
plus een gelijkmatig ver-
deelde lading achter
laatste stoelenrij. Het
totale gewicht van pas-
sagiers plus lading blijft
onder het maximale
laadgewicht van deauto.
Hoogteverstelling koplampen
2 * Bestuurder, plus ge- lijkmatig verdeelde la-
ding achter laatste stoe-
lenrij. Het totale gewicht
van bestuurder plus la-
ding blijft beneden het
maximale laadgewicht
van de auto.
* Aantal passagiers: Zitposities vóór = 2
Zitposities midden = 2
Zitposities achter = 2 of 3
OPMERKING: bij de bovenstaande
berekeningen is uitgegaan van een
lichaamsgewicht van 75 kg.
RUITENWISSERS EN -SPROEIERS
De ruitenwissers en -sproeiers bedient
u via een schakelaar in de multifunc-
tionele hendel. Draai aan het uiteinde
van de multifunctionele hendel om de
gewenste wissersnelheid te kiezen. OPMERKING:
Verwijder altijd achtergebleven
sneeuw als die verhindert dat de
wisserbladen terugkeren naar de
134
Page 141 of 376

ruststand. Wanneer de ruitenwis-
serschakelaar is uitgezet en de
wisserbladen niet kunnen terug-
keren naar de ruststand, kan dat
schade toebrengen aan de ruiten-
wissermotor. TIPFUNCTIE, RUITENWISSER/-
SPROEIER VÓÓR
Gebruik de tipfunctie als het weer ver-
eist dat de ruitenwissers af en toe ge-
bruikt worden.
Voor één wisbeweging duwt u het uit-
einde van de multifunctionele hendel
naar binnen (in de richting van de
stuurkolom) tot de eerste klikstand,
waarna u de hendel loslaat. Als u de
ruitensproeiers wilt inschakelen,duwt u het uiteinde van de multifunc-
tionele hendel naar de tweede klik-
stand en houdt u de hendel ingedrukt
zo lang het sproeien nodig is. Als u
tegen de hendel duwt terwijl de inter-
valstand actief is, voeren de ruiten-
wissers, nadat u de hendel hebt losge-
laten, meerdere wisbewegingen uit en
keren vervolgens terug naar de eerder
geselecteerde intervalstand. Als u te-
gen de hendel duwt terwijl de ruiten-
wissers zijn uitgeschakeld, voeren de
ruitenwissers meerdere wisbewegin-
gen uit en worden vervolgens weeruitgeschakeld.
INTERVAL-, LAGE EN
HOGE STAND VOOR DERUITENWISSERS
Draai het uiteinde van de hendel in de
eerste stand voor een van de vijf inter-
valstanden, de zesde voor een lage
wissnelheid en de zevende voor een
hoge wissnelheid.
Gebruik een van de vier intervalwis-
snelheden wanneer de weersomstan-
digheden één wisslag vereisen met een
variabele interval tussen de wisslagen.
Bij rijsnelheden boven 16 km/u kande vertraging worden ingesteld vanaf
maximaal circa 18 seconden tussen de
wisbewegingen (eerste klikstand) tot
één wisbeweging per seconde (vijfdeklikstand). OPMERKING:
Als de auto langzamer rijdt dan
16 km/u wordt de intervaltijd ver-dubbeld. RUITENWISSER/-
SPROEIER ACHTER
Draai de draairing in de eerste klik-
stand om de intervalstand van de rui-
tenwisser achter in te schakelen. Om
de sproeiers in werking te stellen,
draait u de draairing helemaal naar
voren. De sproeiers werken tot de ring
wordt losgelaten en keren dan terug
naar wissen met interval. OPMERKING:
De achterruitwissers wissen uit-
sluitend met de intervalsnelheid.
Bediening van de ruitenwissers/
sproeiers
135
Page 142 of 376

WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van
het zicht door de voorruit kan tot
botsingen leiden. Misschien ziet u
andere voertuigen of obstakels niet.
Voorkom ijsvorming op de voorruit
door de voorruit eerst te verwarmen
alvorens de ruitensproeier te gebrui-ken.
REGENSENSOR (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze voorziening detecteert vocht op
de voorruit en schakelt automatisch
de ruitenwissers in. Deze functie is
vooral handig wanneer spatwater van
de weg of water dat van de ruitenwis-
sers van een voorliggende auto wordt
geblazen op de voorruit terechtkomt.
Draai het uiteinde van de multifunc-
tionele hendel in een van de vijf ge-
voeligheidsstanden voor de intervals-
tand van de ruitenwisser om deze
functie in te schakelen.
De gevoeligheid van het systeem kan
worden geregeld met de multifunctio-
nele hendel. Gevoeligheidsstand 3 is
gekalibreerd voor de beste ruitenwis- sergevoeligheid over de gehele linie.
Als de bestuurder een hogere gevoe-
ligheid wenst, kan hij/zij gevoelig-
heidsstand 4 of 5 kiezen. Als de be-
stuurder een lagere gevoeligheid
wenst, kan hij/zij gevoeligheidsstand
2 of 1 kiezen. Zet de multifunctionele
hendel in stand OFF als u het systeem
niet wenst te gebruiken. OPMERKING:
De regensensor werkt niet wan-
neer de ruitenwisserschakelaar
in de lage of hoge stand staat.
Als er ijs of opgedroogd zout wa- ter op de voorruit aanwezig is,
werkt de regensensor mogelijk
niet goed.
Het gebruik van RainX® en was- of siliconenhoudende pro-
ducten kan de prestaties van de
regensensor beïnvloeden.
De regendetectiefunctie kan worden in- en uitgeschakeld via
het EVIC (voor bepaalde
uitvoeringen/markten). Voor
meer informatie raadpleegt u
"Elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC)/Persoonlijke Instellingen (door de klant te
programmeren functies)" in "De
functies op uw dashboard".
De regensensorsysteem omvat be-
schermende voorzieningen voor de
wisserbladen en -armen. Het systeem
werkt niet onder de volgende omstan-digheden: Ruitenwissers uitgeschakeld la-
ten bij lage temperaturen — De
regendetectiefunctie werkt niet als
het contact voor het eerst is inge-
schakeld, de motor stationair draait
en de buitentemperatuur lager is
dan 0 °C, tenzij de ruitenwisser-
schakelaar op de multifunctionele
hendel wordt bewogen, de rijsnel-
heid hoger wordt dan 0 km/u of de
buitentemperatuur stijgt tot boven
het vriespunt.
Wisblokkering Neutraalstand —
De regensensor werkt niet als het
contact is ingeschakeld met de
schakelhendel in stand N (Neu-
traal) en de rijsnelheid lager is dan
8 km/u, tenzij de multifunctionele
hendel wordt bediend of de scha-
136
Page 143 of 376

kelhendel in een andere stand dan
stand N (Neutraal) wordt gescha-keld.
KOPLAMPSPROEIERS
(voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Met de multifunctionele hendel be-
dient u de koplampsproeiers als de
contactschakelaar AAN staat en de
koplampen AAN zijn. De hendel be-
vindt zich aan de linkerzijde van destuurkolom.
Om de koplampsproeiers te gebruiken
drukt u de multifunctionele hendel
naar binnen (in de richting van de
stuurkolom) tot de tweede klikstand
en laat u hem vervolgens los. De kop-
lampsproeiers spuiten gedurende een
ingestelde tijd vloeistof onder druk op
de lenzen van de koplampen. Ook de
ruitensproeiers treden in werking en
de ruitenwissers maken een wisbewe-ging. OPMERKING:
Nadat de contactschakelaar in de
stand ON is gezet en de koplampen
zijn ingeschakeld, treden de kop- lampwissers bij de eerste straal
van de ruitensproeiers in werking
en vervolgens bij elke elfde straal.
IN LENGTE EN HOOGTE VERSTELBARESTUURKOLOM
Met deze functie kunt u de stuurko-
lom in hoogte verstellen. U kunt de
stuurkolom er ook mee in lengte ver-
stellen. De hendel voor de lengte- en
hoogteverstelling bevindt zich onder
het stuur aan het einde van de stuur-kolom.
Duw de hendel omlaag (in de richting
van de vloer) om de stuurkolom te
ontgrendelen. Om de stuurkolom inde hoogte te verstellen beweegt u het
stuur zoals gewenst naar boven of
naar beneden. Om de stuurkolom te
verlengen of te verkorten trekt u het
stuur zoals gewenst naar buiten of
duwt u het naar binnen. Duw de hen-
del omhoog totdat deze vastklikt om
de stuurkolom te vergrendelen.
WAARSCHUWING!
Verstel het stuur niet tijdens het rij-
den. Verstellen van de stuurkolom
tijdens het rijden of rijden als de
stuurkolom niet is vergrendeld, kan
ertoe leiden dat de bestuurder de
macht over het stuur verliest. Over-
tuig u ervan dat de stuurkolom ver-
grendeld is voor u gaat rijden. Als u
deze waarschuwing niet opvolgt,
kan dit ernstig letsel of de dood tot
gevolg hebben.
VERSTELBARE
PEDALEN (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Het systeem met verstelbare pedalen
maakt een betere combinatie van
stuurwielstand en stoelpositie moge-
lijk. Met deze functie kunnen de rem-,
Hendel voor lengte- en hoogteverstelling
1 — Vergrendelde stand
2 — Ontgrendelde stand
137
Page 144 of 376

gas- en koppelingspedalen (voor be-
paalde uitvoeringen/markten) naar
de bestuurder toe of verder van de
bestuurder af worden geplaatst zodat
een betere positie ten opzichte van het
stuurwiel wordt verkregen.
De schakelaar bevindt zich aan de
linkerzijde van de stuurkolom.
Druk de schakelaar naar voren om de
pedalen naar voren te verplaatsen
(naar de voorkant van de auto).
Druk de schakelaar naar achteren om
de pedalen naar achteren te verplaat-
sen (naar de bestuurder).
U kunt de pedalen verstellen terwijlhet contact uit staat.
U kunt de pedalen echter nietver-
stellen wanneer de achteruitver-
snelling (REVERSE) of de cruise- control is ingeschakeld. De
volgende berichten verschijnen in
modellen uitgerust met het Elektro-
nisch voertuiginformatiesysteem
(EVIC) als men probeert de peda-
len af te stellen als het systeem is
afgesloten (“Afstelbaar pedaal bui-
ten werking — Cruisecontrol inge-
schakeld” of “Afstelbaar pedaal
buiten werking — Voertuig in ach-teruit”).
LET OP!
Plaats geen voorwerpen onder de
verstelbare pedalen en zorg dat de
pedalen altijd vrij kunnen bewegen.
Anders kan de pedaalbediening
worden beschadigd. De pedalen
kunnen niet vrij bewegen als deze
worden gehinderd door obstakels.WAARSCHUWING!
Verstel de pedalen niet in een rijdend
voertuig. U kunt zo de controle over
het stuur verliezen en een ongeval
veroorzaken. Verstel de pedalen al-
leen als het voertuig is geparkeerd.
ELEKTRONISCHE SNELHEIDSREGELING
(voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Indien ingeschakeld neemt de elektro-
nische snelheidsregeling bij snelheden
boven 40 km/u de werking van het
gaspedaal over.
De knoppen voor de elektronische
snelheidsregeling bevinden zich aan
de rechterzijde van het stuurkolom. OPMERKING:
Om de correcte werking te waar-
borgen, is de elektronische snel-
heidsregeling zodanig uitgevoerd
dat het systeem wordt uitgescha-
keld als u gelijktijdig meerdere
Schakelaar verstelbare pedalen
1 — ON/OFF 2 — RES +
4 — CANCEL 3 — SET -
138