Page 89 of 376

DODEHOEKBEWAKING
(BSM) (voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Het systeem voor dodehoekbewaking
(BSM) maakt gebruik van twee radar-
gebaseerde sensoren aan de binnen-
zijde van het achterbumperpaneel en
detecteert motorvoertuigen (auto's,
vrachtwagens, motorfietsen, etc.) die
vanaf de achterzijde, voorzijde of zij-
kant van de auto in de dode hoekbewegen.Na het starten van de auto gaat het
BSM-waarschuwingslampje in de
beide buitenspiegels kort branden om
de bestuurder te waarschuwen dat het
systeem is geactiveerd. De sensoren
van het BSM-systeem zijn in werking
wanneer een van de vooruitversnellin-
gen of de stand REVERSE is geacti-
veerd en gaan naar de modus
Stand-by wanneer de stand PARK is
geactiveerd.
De detectiezone van het BSM-systeem
bestrijkt ongeveer één rijstrook aan
beide zijden van de auto of
3,35 meter. De zone begint bij de bui-
tenspiegel en bestrijkt een gebied tot
ongeveer 6 m achter de auto. Het
BSM-systeem bewaakt de detectiezo-
nes aan weerszijden van de auto vanaf
het moment dat een snelheid van on-geveer 10 km/u of hoger wordt be-
reikt en waarschuwt de bestuurders
voor voertuigen binnen deze zones. OPMERKING:
Het BSM-systeem waarschuwt
de bestuurder NIET voor snel
naderende voertuigen die zich
buiten de detectiezones bevin-den.
De detectiezone van het BSM- systeem wordt NIET GEWIJ-
ZIGD wanneer een aanhanger
aan uw auto is gekoppeld. Als
aan uw auto een aanhanger is
gekoppeld, moet u visueel con-
troleren of de rijbaan naast u
vrij is voor zowel uw auto als de
aanhanger, voordat u van rij-
baan wisselt. Als de aanhanger
of een ander object (bijvoor-
beeld een fiets) uitsteekt buiten
de zijkant van uw auto, is het
mogelijk dat het BSM-
waarschuwingslampje blijft
branden zolang een in een voor-
uitversnellingen is geschakeld.
Voor een correcte werking van het
BSM-systeem moet het gedeelte van
Verlichte spiegel
Detectiezones achter
83
Page 90 of 376

het achterpaneel waar zich de radar-
sensoren bevinden, vrij zijn van
sneeuw, ijs en vuil. Zorg dat u het
gedeelte van het achterpaneel waar
zich de radarsensoren bevinden, niet
blokkeert met vreemde voorwerpen
(bumperstickers, fietsdrager, enz.).
Het BSM-systeem waarschuwt de be-
stuurder voor voorwerpen binnen de
detectiezones door het oplichten van
het BSM-waarschuwingslampje in de
buitenspiegels, een akoestisch waar-
schuwingssignaal en verlagen van het
volume van de radio. Raadpleeg “Be-
drijfsmodi” voor meer informatie.Het BSM-systeem bewaakt de detec-
tiezone tijdens het rijden vanuit drie
verschillende punten (zijkant, achter-
en voorzijde) om te beoordelen of een
waarschuwing noodzakelijk is. Het
BSM-systeem zal een waarschuwing
geven wanneer voertuigen vanuit de
volgende richtingen in de zone ko-men.
In de zone komen vanaf de zijkant
Voertuigen op de naastgelegen rijba-
nen links of rechts van uw auto.
In de zone komen vanaf deachterzijde
Achteropkomende voertuigen aan
beide zijden van uw auto die de detec-
tiezone binnenkomen met een rela-
tieve snelheid lager dan 48 km/u.
Sensorlocaties
Waarschuwingslampje BSM
Bewaking van zijkantBewaking van achterzijde
84
Page 91 of 376

Inhalend verkeer
Als u een andere auto langzaam in-
haalt met een relatieve snelheid lager
dan 16 km/u en deze auto blijft gedu-
rende ongeveer 1,5 seconde in de dode
hoek, dan gaat het waarschuwings-
lampje branden. Als het verschil in
snelheid tussen de twee auto's groter
is dan 16 km/u, dan gaat het waar-
schuwingslampje niet branden.Het BSM-systeem is zodanig ontwor-
pen, dat geen waarschuwing wordt
gegeven voor vaste objecten, zoals
vangrails, palen, muren, bomen,
bermbeplanting, etc. Het is echter
mogelijk dat het systeem af en toe
toch zal waarschuwen voor dergelijke
objecten. Dit is normaal en betekent
niet dat er iets aan uw auto mankeert.
Het BSM-systeem zal geen waarschu-
wing geven voor objecten die zich in
tegengestelde rijrichting verplaatsen
op de naastgelegen rijbanen.
WAARSCHUWING!
Het systeem voor dodehoekbewa-
king dient slechts als hulpmiddel
voor het detecteren van objecten die
zich in de dode hoeken bevinden.
Het BSM-systeem is niet bedoeld
voor het detecteren van voetgangers,
fietsers of dieren. Ook wanneer uw
auto is uitgerust met het BSM-
systeem, moet u altijd uw spiegels
gebruiken, over uw schouder kijken
en de richtingaanwijzer inschakelen
voordat u van rijbaan wisselt. An-
ders bestaat er een risico op ernstig
of dodelijk letsel.
Rear Cross Path
De voorziening Rear Cross Path
(RCP) is bedoeld als hulp voor de
bestuurder bij het achteruit wegrijden
Inhalen/naderenInhalen/passeren
Vaste objecten
Tegemoetkomend verkeer
85
Page 92 of 376

uit parkeerplaatsen, waarbij het zicht
op naderende voertuigen mogelijk
wordt belemmerd. Rijd langzaam en
voorzichtig uit de parkeerplaats tot-
dat de achterzijde van de auto is vrij-
gekomen. Het RCP-systeem heeft nu
naar links en rechts vrij zicht op pas-
serende voertuigen en zal de bestuur-
der waarschuwen wanneer een voer-
tuig nadert.
Het RCP bewaakt de detectiezones
achter aan weerszijden van de auto en
registreert voorwerpen die zich met
een minimale snelheid van ongeveer
1 km/u tot 3 km/u naar de auto toe
bewegen, tot voorwerpen die zich met
een maximale snelheid van ongeveer
16 km/u verplaatsen, zoals in par-keersituaties.OPMERKING:
In parkeersituaties kunnen nade-
rende voertuigen aan het zicht
worden onttrokken door links en
rechts geparkeerde voertuigen. Als
de sensoren worden geblokkeerd
door andere objecten of voertui-
gen, zal het systeem niet in staat
zijn de bestuurder te waarschu-wen.
Als het RCP is ingeschakeld en de
keuzehendel in de stand REVERSE
staat, wordt de bestuurder gewaar-
schuwd door middel van visuele en
akoestische signalen, terwijl ook het
geluid van de radio wordt gedempt.
WAARSCHUWING!
Het RCP-systeem dient niet als ach-
teruitrijhulp. Het systeem is uitslui-
tend bedoeld als hulp voor de be-
stuurder bij het detecteren van
naderende voertuigen in parkeersi-
tuaties. Ga altijd voorzichtig te werk
tijdens het achteruitrijden, ook als u
RCP gebruikt. Controleer het gebied
achter de auto altijd zorgvuldig, kijk
naar achteren en wees bedacht op
voetgangers, dieren, andere voertui-
gen, obstakels en dode hoeken. An-
ders bestaat er een risico op ernstig
of dodelijk letsel.
BEDRIJFSMODI
In het elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC) kunnen drie be-
drijfsmodi worden geselecteerd. Voor
meer informatie raadpleegt u "Elek-
tronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)/Persoonlijke Instellingen
(door de klant te programmeren func-
ties)" in "Functies van het instrumen-tenpaneel".
RCP-detectiezones
86
Page 93 of 376

Dodehoekwaarschuwing
Als de modus Dodehoekwaarschu-
wing actief is, geeft het BSM-systeem
een visuele waarschuwing in de des-
betreffende buitenspiegel wanneer
een object wordt gedetecteerd. Als het
systeem echter in RCP werkt, zal zo-
wel een visuele als akoestische waar-
schuwing worden gegeven wanneer
een object wordt gedetecteerd. Wan-
neer een akoestische waarschuwing
moet worden gegeven, wordt ook de
radio gedempt. Dodehoekwaarschuwing, lampjes/geluidssignaal
Als de modus Dodehoekwaarschu-
wing actief is, geeft het BSM-systeem
een visuele waarschuwing in de des-
betreffende buitenspiegel wanneer
een object wordt gedetecteerd. Als
vervolgens de richtingaanwijzer
wordt ingeschakeld aan de zijde van
de auto waarvoor een waarschuwing
geldt, zal ook een geluidssignaal klin-
ken. Wanneer de richtingaanwijzer is
ingeschakeld en tegelijkertijd aan de-
zelfde zijde van de auto een object
wordt gedetecteerd, wordt zowel de
visuele als de akoestische waarschu-wing gegeven. Naast de akoestische
waarschuwing wordt ook het geluid
van de radio (indien ingeschakeld)gedempt. OPMERKING:
Wanneer het BSM-systeem een
akoestische waarschuwing wil
afgeven, wordt ook de radio ge-dempt.
Als de alarmknipperlichten zijn ingeschakeld, zal het systeem al-
leen een visuele waarschuwinggeven.
Als het systeem in RCP werkt, zal
zowel een visuele als akoestische
waarschuwing worden gegeven
wanneer een object wordt gedetec-
teerd. Wanneer een akoestische
waarschuwing moet worden gege-
ven, wordt ook de radio gedempt.
Als RCP actief is, zal altijd een ge-
luidssignaal worden gegeven en de
status van de richtingaanwijzer/
alarmknipperlichten worden gene-
geerd. Dodehoekwaarschuwing uit
Als het BSM-systeem is uitgeschakeld,
worden er geen visuele of akoestische
waarschuwingen afgegeven door het
BSM- of RCP-systeem. OPMERKING:
Het BSM-systeem slaat de huidige
bedrijfsmodus op wanneer de con-
tactschakelaar wordt uitgezet. Tij-
dens het starten van de auto wordt
de laatst opgeslagen modus opge-
roepen en geactiveerd.
Astronomische zone — systeem
tijdelijk niet beschikbaar
Wanneer het voertuig deze zone bin-
nengaat, zal het systeem tijdelijk niet
beschikbaar zijn en toont het EVIC
het bericht "Dodehoeksysteem tijde-
lijk niet beschikbaar - astronomische
zone". De LED’s in de buitenspiegels
lichten op en blijven branden totdat
het voertuig de zone verlaat.
87
Page 94 of 376

UCONNECT™ PHONE
(voor bepaaldeuitvoeringen/markten) OPMERKING:
Raadpleeg het gedeelte over
Uconnect™ Phone in de gebrui-
kershandleiding van het naviga-
tiesysteem of de multimediaradio
(afzonderlijk boekje) voor meer
informatie over de Uconnect™
Phone met navigatie of multime-diaradio.
De Uconnect™ Phone is een via
spraak te activeren, handsfree com-
municatiesysteem voor in de auto.
Met de Uconnect™ Phone kunt u een
nummer kiezen op uw mobiele tele-
foon* met behulp van eenvoudige ge-
sproken opdrachten (zoals "Bel-
"…"Jan"…"Werk" of "Kies"…"012
34 56 78"). Het geluid van de mobiele
telefoon wordt doorgegeven via het
audiosysteem van de auto en het sys-
teem dempt automatisch de radio
wanneer de Uconnect™ Phone wordtgebruikt.
Met de Uconnect™ Phone kunt u tij-
dens het in- of uitstappen gesprekkendoorschakelen tussen de Uconnect™
Phone en uw mobiele telefoon, terwijl
u ook de microfoon van het
Uconnect™systeem kunt uitschake-
len wanneer u een privégesprek wilt
voeren.
De UConnect™ Phone wordt aange-
stuurd via het Bluetooth® Handsfree-
profiel van uw mobiele telefoon. De
Uconnect™ Phone is voorzien van
Bluetooth® technologie, de wereld-
wijde standaard waarmee verschil-
lende elektronische apparaten zonder
draden of docking station aan elkaar
kunnen worden gekoppeld. De
Uconnect™ Phone werkt dan ook on-
geacht de plaats waar uw mobiele te-
lefoon zich bevindt (handtas, zak of
aktetas), op voorwaarde dat uw tele-
foon is ingeschakeld en aan de
Uconnect™ Phone van de auto is ge-
koppeld. Met de Uconnect™ Phone
kunnen maximaal zeven mobiele tele-
foons op het systeem worden aange-
sloten. Met de Uconnect™ Phone kan
slechts één aangesloten (of gekop-
pelde) mobiele telefoon tegelijk wor-
den gebruikt. De Uconnect™ Phone is
verkrijgbaar in de talen Engels, Ne-
derlands, Frans, Duits, Italiaans of
Spaans (zoals aanwezig).
WAARSCHUWING!
Elk spraakgestuurd systeem mag al-
leen worden gebruikt als de rijom-
standigheden dit toelaten en het ge-
bruik in overeenstemming is met de
lokale voorschriften inzake het ge-
bruik van telefoons. Alle aandacht
moet gericht blijven op de weg voor
u. Als u dit niet doet, kan een botsing
met ernstig of dodelijk letsel ont-staan.
Toets voor Uconnect™Phone De bedieningselementen op
de radio of op het stuurwiel
(voor bepaalde uitvoerin-
gen/markten) bevatten de
twee bedieningstoetsen (de toets
Uconnect™ Phone
en de toets
Voice Command
) voor toegang
tot het systeem. Wanneer u op de toets
drukt, hoort u het woord Uconnect®
en vervolgens een pieptoon. De piep-
toon is het teken dat u een opdracht
moet geven.
88
Page 95 of 376

Voice Command-toetsDe plaats van de toets kan
afhankelijk van de radio
verschillen. De afzonder-
lijke toetsen worden be-
schreven in het hoofdstuk "Bedie-ning".
De Uconnect™ Phone kan worden ge-
bruikt in combinatie met mobiele te-
lefoons met Bluetooth® Handsfree-
profiel. Het is mogelijk dat sommige
telefoons niet alle functies van de
Uconnect™ Phone ondersteunen.
Raadpleeg de leverancier van uw mo-
biele telefoon of de telefoonfabrikant
voor nadere bijzonderheden.
De UConnect™ Phone is volledig
geïntegreerd in het audiosysteem van
de auto. De geluidssterkte van de
Uconnect™ Phone kan worden inge-
steld met de volumeregelaar van de
radio of, indien aanwezig, via de ra-
diotoetsen op het stuurwiel.
Het display van de radio wordt ge-
bruikt voor visuele meldingen van de
Uconnect™ Phone, zoals "CELL"
(GSM) of beller-ID bij bepaalde ra-dio's. COMPATIBELE TELEFOONS
* Voor het gebruik van de
UConnect™ Phone is een mobiele
telefoon met Bluetooth®
Handsfree-profiel, versie 1.0 of
hoger vereist.
Navigeer door de volgende menu's om
de lijst met compatibele telefoons op
te vragen:
Selecteer het bouwjaar van uw
voertuig
Selecteer het voertuigtype
Selecteer compatibele telefoons on- der de tab Beginnen.
BEDIENING
U kunt gesproken opdrachten gebrui-
ken om de UConnect™ Phone te be-
dienen en door de menu's van de
UConnect™ Phone te navigeren. Na
het merendeel van de prompts van de
Uconnect™ Phone zijn gesproken op-
drachten nodig. U wordt aangespoord
om een specifieke opdracht uit te
spreken en vervolgens wordt u door
de beschikbare opties geleid. Voordat u een gesproken opdracht
geeft, moet u wachten op de piep-
toon, die volgt op de prompt "Ge-
reed" of op een andere prompt.
Voor bepaalde bewerkingen kun- nen samengestelde opdrachten
worden gebruikt. U kunt bijvoor-
beeld in plaats van "Instellen" en
daarna "Telefoonkoppeling" ook
de volgende samengestelde op-
dracht geven: "Instellen telefoon-koppeling".
In de beschrijvingen van de functies in dit hoofdstuk wordt alleen de
samengestelde vorm van de gespro-
ken opdracht vermeld. U kunt de
opdrachten ook in delen splitsen en
elk onderdeel van de opdracht af-
zonderlijk zeggen, indien dat wordt
gevraagd. U kunt bijvoorbeeld de
samengestelde opdracht "Telefoon-
boek nieuwe invoer" geven, maar u
kunt deze opdracht ook opsplitsen
in de twee gesproken opdrachten
"Telefoonboek" en "Nieuwe in-
voer". Denk eraan dat de
Uconnect™ Phone het beste werkt
wanneer u op een normale toon
89
Page 96 of 376

spreekt, alsof u tegen iemand praat
die een paar meter van u vandaanzit.
Structuur gesproken opdrachten
Zie "Structuur gesproken opdrach-
ten" (Voice tree). Helpopdracht
Als u hulp nodig hebt bij een prompt
of als u wilt weten wat de mogelijkhe-
den zijn bij een bepaalde prompt, zegt
u na de pieptoon "Help". De
Uconnect™ Phone geeft alle opties
voor de prompt weer wanneer u om
hulp vraagt.
Als u de Uconnect™ telefoon na uit-
schakeling opnieuw wilt activeren,
drukt u op de toets
en volgt u de
gesproken prompts voor verdere aan-
wijzingen. Alle sessies met de
UConnect®Phone beginnen met een
druk op de toets
, die zich bij de
bedieningselementen op de radio be- vindt. Annuleeropdracht
U kunt na de pieptoon bij elke prompt
zeggen "Annuleren" waarna u terug-
keert naar het hoofdmenu. In een sommige gevallen brengt het systeem
u echter terug naar het vorige menu.
UConnect™ Phone koppelen aan
(aansluiten op) een mobieletelefoon
Voordat u de UConnect™ Phone kunt
gebruiken, dient u een koppeling tot
stand te brengen met uw compatibele,
met Bluetooth® uitgeruste mobiele
telefoon (raadpleeg het gedeelte
"Compatibele telefoons" voor infor-
matie over het type telefoon).
Om de koppeling tot stand te brengen,
dient u de gebruikshandleiding van
uw mobiele telefoon te raadplegen. De
Uconnect™ website biedt mogelijk
ook gedetailleerde aanwijzingen voor
het koppelen van uw telefoon.
Hieronder volgen algemene aanwij-
zingen voor het koppelen van een te-
lefoon aan de Uconnect™ Phone:
Druk op de
toets om te begin-
nen.
Na de prompt "Gereed" en de daar- opvolgende pieptoon zegt u "Tele-
foonkoppeling instellen". Na de prompt en de pieptoon zegt u
"Telefoon koppelen" en volgt u de
gesproken prompts.
Er wordt u gevraagd een pincode van vier cijfers in te spreken, die u
later nodig zult hebben voor toe-
gang tot uw mobiele telefoon. U
kunt een willekeurige pincode van
vier cijfers invoeren. U hoeft deze
pincode niet te onthouden na de
aanvankelijke koppeling.
Om identificatie mogelijk te ma- ken, wordt u gevraagd op de
Uconnect™ Phone een naam voor
uw mobiele telefoon in te voeren.
Voer voor elke gekoppelde mobiele
telefoon een unieke telefoonnaamin.
Vervolgens wordt u gevraagd uw mobiele telefoon een prioriteitscij-
fer tussen 1 en 7 te geven, waarbij 1
de hoogste prioriteit vertegenwoor-
digt. U kunt maximaal zeven mo-
biele telefoons aan de Uconnect™
Phone koppelen. Er kan echter
slechts één aangesloten mobiele te-
lefoon tegelijk worden gebruikt met
het Uconnect™systeem. Het prio-
90