INGESTELDE SNELHEID AANPASSEN . . . . . 139
ACCELEREREN OM IN TE HALEN . . . . . . . . 140
PARKSENSE® PARKEERSENSOREN ACHTER (voor bepaalde uitvoeringen/markten) . . . . . . . . 140
PARKSENSE® SENSOREN . . . . . . . . . . . . . . 141
PARKSENSE® WAARSCHUWINGSSCHERM . . . . . . . . . . . . . 141
PARKSENSE® DISPLAY . . . . . . . . . . . . . . . . 141
PARKSENSE® INSCHAKELEN/ UITSCHAKELEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143
ONDERHOUD VAN DE PARKSENSE® PARKEERSENSOREN ACHTER . . . . . . . . . . . 143
PARKSENSE® SYSTEEM REINIGEN . . . . . . . 144
VOORZORGSMAATREGELEN BIJ GEBRUIK VAN HET PARKSENSE® SYSTEEM . . . . . . . . 144
PARKVIEW® ACHTERUITRIJCAMERA (voor bepaalde uitvoeringen/markten) . . . . . . . . 146
PARKVIEW® IN- OF UITSCHAKELEN — MET NAVIGATIE-/MULTIMEDIA-RADIO . . . 147
PARKVIEW® IN- OF UITSCHAKELEN — ZONDER NAVIGATIE-/MULTIMEDIA-
RADIO . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147
DAKCONSOLES . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147 DAKCONSOLE VOORIN . . . . . . . . . . . . . . . . 147
INSTAP- EN INTERIEURVERLICHTING . . . . 148
OPBERGVAKJE ZONNEBRIL (ALLEENZONDER SCHUIFDAK) . . . . . . . . . . . . . . . . . 148
76
Voice Command-toetsDe plaats van de toets kan
afhankelijk van de radio
verschillen. De afzonder-
lijke toetsen worden be-
schreven in het hoofdstuk "Bedie-ning".
De Uconnect™ Phone kan worden ge-
bruikt in combinatie met mobiele te-
lefoons met Bluetooth® Handsfree-
profiel. Het is mogelijk dat sommige
telefoons niet alle functies van de
Uconnect™ Phone ondersteunen.
Raadpleeg de leverancier van uw mo-
biele telefoon of de telefoonfabrikant
voor nadere bijzonderheden.
De UConnect™ Phone is volledig
geïntegreerd in het audiosysteem van
de auto. De geluidssterkte van de
Uconnect™ Phone kan worden inge-
steld met de volumeregelaar van de
radio of, indien aanwezig, via de ra-
diotoetsen op het stuurwiel.
Het display van de radio wordt ge-
bruikt voor visuele meldingen van de
Uconnect™ Phone, zoals "CELL"
(GSM) of beller-ID bij bepaalde ra-dio's. COMPATIBELE TELEFOONS
* Voor het gebruik van de
UConnect™ Phone is een mobiele
telefoon met Bluetooth®
Handsfree-profiel, versie 1.0 of
hoger vereist.
Navigeer door de volgende menu's om
de lijst met compatibele telefoons op
te vragen:
Selecteer het bouwjaar van uw
voertuig
Selecteer het voertuigtype
Selecteer compatibele telefoons on- der de tab Beginnen.
BEDIENING
U kunt gesproken opdrachten gebrui-
ken om de UConnect™ Phone te be-
dienen en door de menu's van de
UConnect™ Phone te navigeren. Na
het merendeel van de prompts van de
Uconnect™ Phone zijn gesproken op-
drachten nodig. U wordt aangespoord
om een specifieke opdracht uit te
spreken en vervolgens wordt u door
de beschikbare opties geleid. Voordat u een gesproken opdracht
geeft, moet u wachten op de piep-
toon, die volgt op de prompt "Ge-
reed" of op een andere prompt.
Voor bepaalde bewerkingen kun- nen samengestelde opdrachten
worden gebruikt. U kunt bijvoor-
beeld in plaats van "Instellen" en
daarna "Telefoonkoppeling" ook
de volgende samengestelde op-
dracht geven: "Instellen telefoon-koppeling".
In de beschrijvingen van de functies in dit hoofdstuk wordt alleen de
samengestelde vorm van de gespro-
ken opdracht vermeld. U kunt de
opdrachten ook in delen splitsen en
elk onderdeel van de opdracht af-
zonderlijk zeggen, indien dat wordt
gevraagd. U kunt bijvoorbeeld de
samengestelde opdracht "Telefoon-
boek nieuwe invoer" geven, maar u
kunt deze opdracht ook opsplitsen
in de twee gesproken opdrachten
"Telefoonboek" en "Nieuwe in-
voer". Denk eraan dat de
Uconnect™ Phone het beste werkt
wanneer u op een normale toon
89
riteitssysteem laat de Uconnect™
Phone weten welke mobiele tele-
foon moet worden gebruikt als er
meerdere mobiele telefoons in het
voertuig aanwezig zijn. Als er bij-
voorbeeld twee telefoons, één met
prioriteit 3 en één met prioriteit 5,
in de auto aanwezig zijn, gebruikt
de Uconnect™ Phone de mobiele
telefoon met prioriteit 3 om te bel-
len. U kunt op elk gewenst ogenblik
een mobiele telefoon met een lagere
prioriteit gebruiken (raadpleeg
"Geavanceerde telefoonverbindin-gen").
Kiezen door het nummer uit tespreken
Druk op de
toets om te begin-
nen.
Na de prompt "Gereed" en de daar- opvolgende pieptoon zegt u "Kie- zen".
Het systeem geeft u een prompt om het gewenste nummer in te spre-ken.
U kunt bijvoorbeeld zeggen: "012 34 56 78". De Uconnect™ Phone zal het tele-
foonnummer bevestigen en vervol-
gens het nummer kiezen. Het num-
mer verschijnt bij bepaalde radio's
in het venster.
Bellen door een naam uit tespreken
Druk op de
toets om te begin-
nen.
Na de prompt "Gereed" en de daar- opvolgende pieptoon zegt u "Bel- len".
U krijgt een prompt om de naam van de gewenste persoon in te spre-ken.
Na de prompt "Gereed" en de daar- opvolgende pieptoon zegt u de
naam van de persoon die u wilt
bellen. U kunt bijvoorbeeld "Jan
Jansen" zeggen, waarbij Jan Jansen
een eerder opgeslagen naam is in
het UConnect™ Phonebook of in
het gedownloade telefoonboek.
Raadpleeg "Namen toevoegen aan
uw UConnect™ Phonebook" om te
leren hoe u een naam opslaat in hettelefoonboek. De Uconnect™ Phone bevestigt de
naam en kiest vervolgens het bijbe-
horende telefoonnummer, dat bij
sommige radio's mogelijk ook op
het display wordt weergegeven.
Namen toevoegen aan uw
Uconnect™ Phonebook OPMERKING:
Het is niet raadzaam namen aan
het Uconnect™ Phonebook toe te
voegen terwijl de auto rijdt.
Druk op de
toets om te begin-
nen.
Na de prompt "Gereed" en de daar- opvolgende pieptoon zegt u "Tele-
foonboek nieuwe invoer".
Na de prompt zegt u de naam van de nieuwe invoer. Het is raadzaam
lange, niet-afgekorte namen te ge-
bruiken, omdat hierdoor de
spraakherkenning wordt verge-
makkelijkt. Zeg bijvoorbeeld "Ro-
bert Smit" of "Robert" in plaats
van "Rob".
Na de prompt voert u de aandui- ding van het nummer in (bijvoor-
beeld "thuis", " werk", "mobiel" of
91
mobiele telefoon, de radio en/of een
display van hoge kwaliteit, zoals het
instrumentenpaneel, deze functieon-
dersteunen. De status wordt aange-
duid voor de signaalsterkte van het
netwerk, de status van de telefoon-
accu, etc.
Kiezen via de toetsen van de
mobiele telefoon
U kunt via uw mobiele telefoon een
nummer kiezen en tegelijkertijd de
UConnect™ Phone gebruiken (wan-
neer u de toetsen van de mobiele tele-
foon gebruikt, moet u echter behoed-
zaam te werk gaan en zorgen dat u de
veiligheid niet in gevaar brengt). Als u
een nummer kiest via de gekoppelde
Bluetooth® mobiele telefoon, wordt
het geluid hoorbaar via het audiosys-
teem van uw auto. De Uconnect™
Phone werkt op dezelfde wijze als
wanneer u het nummer kiest via een
gesproken opdracht. OPMERKING:
Sommige merken mobiele tele-
foons verzenden de kiestoon niet
naar de Uconnect™Phone om te
worden afgespeeld via het audio-
systeem. In dat geval zult u de kies- toon dus niet horen. In dit geval
heeft de gebruiker ook als het
nummer goed gedraaid is, wellicht
het gevoel dat het gesprek niet tot
stand is gebracht ook al wordt er
op dat moment gebeld. Zodra het
gesprek wordt beantwoord, hoort
u de audio.
Mute/Un-Mute (Mute Off) (geluid
uit/geluid aan)
Wanneer u het geluid van de
UConnect™ Phone uitschakelt, kunt
u nog steeds horen wat uw gespreks-
partner zegt, maar deze kan u niet
horen. Geluid van de Uconnect™
Phone uitschakelen:
Druk op de knop
.
Na de pieptoon zegt u: "geluid uit".
Geluid van de Uconnect™ Phone
weer inschakelen:
Druk op de knop.
Na de pieptoon zegt u: "geluid aan". GEAVANCEERDE TELEFOONVERBINDINGEN
Telefoongesprek doorschakelen
van en naar een mobiele telefoon
Met de UConnect™ Phone kunt u ac-
tieve gesprekken doorschakelen van
uw mobiele telefoon naar de
UConnect™ Phone, zonder het ge-
sprek te beëindigen. Als u een actief
gesprek wilt doorschakelen van de
aan Uconnect™ gekoppelde mobiele
telefoon naar de Uconnect™ telefoon
of omgekeerd, drukt u op de toets
en zegt u "Gesprek doorschake-
len".
De verbinding tussen de
UConnect™ Phone en de mobiele
telefoon tot stand brengen ofverbreken
Uw mobiele telefoon kan aan veel ver-
schillende apparaten worden gekop-
peld, maar kan met slechts één elek-
tronisch apparaat tegelijk actief zijn"verbonden".
Als u de Bluetooth® verbinding tus-
sen een aan Uconnect® gekoppelde
mobiele telefoon en het Uconnect™
Phone-systeem tot stand wilt brengen
99
Wanneer u de contactschakelaar in de
stand ON/RUN draait, wordt door
ParkSense® automatisch de systeem-
status (actief of inactief) hersteld die
actief was voordat het contact werduitgeschakeld.
ParkSense® kan alleen actief zijn als
de versnellingshendel in REVERSE
(achteruit) staat. Als ParkSense® in
deze stand is ingeschakeld, blijft het
systeem actief tot de rijsnelheid circa
18 km/u of meer bedraagt. Het sys-
teem wordt weer actief als de rijsnel-
heid is gedaald naar minder dan on-
geveer 16 km/u.
PARKSENSE® SENSOREN
De vier ParkSense® sensoren, in de
paneel/bumper achter, bewaken het
gebied achter de auto dat binnen de
zichtsafstand van de sensors valt. De
sensoren kunnen in horizontale rich-
ting obstakels op een afstand van on-
geveer 30 tot 200 cm van het
achterpaneel/de achterbumper detec-
teren, afhankelijk van de plaats, het
type en de richting van het obstakel.
PARKSENSE®
WAARSCHUWINGSSCHERMHet ParkSense® waarschuwingsdis-
play wordt alleen weergegeven wan-
neer "Sound and Display" (Geluid en
weergave) wordt geselecteerd in het
deel met door de klant te programme-
ren functies van het Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC).
Voor meer informatie raadpleegt u
"Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)/Persoonlijke Instellin-
gen (door de klant te programmeren
functies)" in "Functies van het instru-mentenpaneel".
Het ParkSense® waarschuwings-
scherm bevindt zich op het EVIC-
scherm op de instrumentengroep. Het
geeft zowel visuele als akoestische
waarschuwingen om het verschil tus-
sen het achterpaneel/de achterbum-
per en het gedetecteerde obstakel aan
te geven.PARKSENSE® DISPLAY
Als de transmissie in REVERSE (ach-
teruit) staat, schakelt het waarschu-
wingsdisplay in en geeft de systeem-
status weer.
ParkSense® waarschuwingsscherm
Parkeerhulpsysteem AAN
141
Het systeem geeft een gedetecteerd
obstakel aan met drie boogjes en laat
gedurende een halve seconde een toon
horen. Als de auto het object nadert,
zal het EVIC-display minder bogen
laten zien en de geluidstoon zal veran-
deren van langzaam naar snel tot on-
onderbroken.De auto is dichtbij het obstakel als het
EVIC-display een knipperende boog
laat zien en een ononderbroken toon
laat horen. De volgende tabel illus-
treert de werking van het waarschu-
wingssysteem wanneer een obstakel
wordt waargenomen:
Parkeerhulpsysteem UIT
Langzame toon
Snelle toon
Ononderbroken toon
142
WAARSCHUWINGEN
Afstand achter
cm Meer dan
200 cm 200-100 cm 100-65 cm 65-30 cm Minder dan
30 cm
Hoorbare waar-
schuwinggong Geen Eerste 1/2
tweede toon Slow (Vertraagd) Snel Continu
Displaybericht Parkeerhulpsys- teem AANWaarschuwing
voorwerp gedetec-
teerd Waarschuwing
voorwerp gedetec-
teerd Waarschuwing
voorwerp gedetec-
teerd Waarschuwing
voorwerp gedetec-
teerd
Boogjes Geen 3 brandend
(continu)3 langzaam
knipperend 2 langzaam
knipperend 1 langzaam
knipperend
Radiovolume ver-
laagd Nee. Ja. Ja. Ja. Ja.
OPMERKING:
Indien ingeschakeld, zal Park-
Sense® het radiovolume verlagen
wanneer het systeem een geluids-
signaal laat horen.
PARKSENSE® INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN
ParkSense® kan worden in- en uitge-
schakeld via het onderdeel "Door de
klant te programmeren functies" in
het EVIC. De beschikbare keuzes zijn:
OFF (uit), Sound Only (alleen geluid)
of Sound and Display (geluid en
beeld). Voor meer informatie raad- pleegt u "Elektronisch voertuiginfor-
matiecentrum (EVIC)/Persoonlijke
Instellingen (door de klant te pro-
grammeren functies)" in "De functies
op uw dashboard".
Als ParkSense® is uitgeschakeld,
wordt op de instrumentengroep gedu-
rende circa vijf seconden het bericht
"PARK ASSIST SYSTEM OFF"
(PARKEERHULPSYSTEEM UIT)
weergegeven. Voor meer informatie
raadpleegt u het "Elektronisch voer-
tuiginformatiecentrum (EVIC)" in
"De functies op uw dashboard". Als
de keuzehendel in de stand RE-
VERSE (achteruit) wordt gezet en hetsysteem is uitgeschakeld, verschijnt
op het EVIC het bericht "PARK AS-
SIST OFF" (parkeerhulp uitgescha-
keld) zolang de keuzehendel in RE-
VERSE (achteruit) staat.
ONDERHOUD VAN DE
PARKSENSE®
PARKEERSENSORENACHTER
Wanneer de ParkSense® parkeersen-
soren achter niet correct werken,
klinkt in de instrumentengroep een-
maal per contactcyclus een geluids-
signaal en verschijnt op het display
het bericht "CLEAN PARK ASSIST
143
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Het wordt sterk aanbevolen om
voordat u de ParkSense® par-
keersensoren achter gaat gebrui-
ken de trekhaak van de auto te
verwijderen als deze niet wordt
gebruikt. Als u dit niet doet, kan
persoonlijk letsel of schade aan
voertuigen ontstaan doordat de
trekhaak zich veel dichter bij het
obstakel bevindt dan de achter-
bumper als het waarschuwings-
display de knipperende boog laat
zien en de aanhoudende toon laat
horen. Afhankelijk van de afme-
tingen en vorm van de trekhaak is
het ook mogelijk dat de sensors de
trekhaak detecteren en abusieve-
lijk aangeven dat er een obstakel
achter de auto aanwezig is. PARKVIEW® ACHTERUITRIJCAMERA
(voor bepaaldeuitvoeringen/markten)
Uw auto is mogelijk voorzien van een
ParkView® achteruitrijcamera. Hier-
mee kunt u het gebied achter de auto
op het scherm zien wanneer de scha-
kelhendel in de stand REVERSE
(achteruit) wordt gezet. Het beeld
wordt weergegeven op het navigatie-/
multimedia-radioscherm samen met
de waarschuwing "check entire sur-
roundings" (let op de gehele omge-
ving) aan de bovenkant van het
scherm. Na vijf seconden verdwijnt
deze opmerking. De ParkView® ca-
mera bevindt zich aan de achterzijde
van het voertuig boven de kenteken-plaat. Als u uit de achteruitversnelling scha-
kelt, wordt de achteruitrijcamera uit-
geschakeld en verschijnt het
navigatie- of audioscherm.
Indien getoond, geven statische ras-
terlijnen de breedte van het voertuig
aan, terwijl een onderbroken center-
lijn de middellijn van het voertuig
aangeeft. Deze lijnen kunnen bijv. van
dienst zijn bij het uitlijnen van het
voertuig voor een aanhanger. De sta-
tische rasterlijnen geven verschillende
zones aan waarmee u de afstand tot de
achterzijde van het voertuig kunt in-
schatten. De onderstaande tabel geeft
bij benadering de afstanden weer voor
elk van deze zones:
Zone Afstand tot de achterzijde van het voertuig
Rood 0 - 30 cm
Geel 30 cm - 1 m
Groen 1 m of meer
146