Page 177 of 257

meer informatie hierover. U kunt de
juiste bandenmaat aflezen op de
band- en beladingsinformatiesticker.
De belastingsindex en het snelheids-
symbool vindt u op uw
kentekenbewijs/logboek.
Wij raden u aan de twee voorbanden
of de twee achterbanden gelijktijdig
als paar te laten vervangen. Het ver-
vangen van slechts één band kan het
rijgedrag van uw auto sterk beïnvloe
den. Wanneer u een wiel vervangt,
moet u ervoor zorgen dat de specifica-
ties van het nieuwe wiel overeenko-
men met die van het originele wiel.
Wij raden u aan contact op te nemen
met de bandenfabrikant of een er-
kende bandenleverancier voor alle
vragen omtrent de juiste band. Wan-
neer u een ander type band monteert,
kan dat de veiligheid, de wegligging
en het rijgedrag van uw auto nadelig
beïnvloeden.
WAARSCHUWING!
Gebruik geen ander type band ofwielmaat of een band met een an-
dere belastingsindex dan voor uw
auto is voorgeschreven. Door
sommige niet-goedgekeurde ban-
den en wielen gecombineerd te ge-
bruiken verandert u mogelijk de
dimensies en eigenschappen van
de wielophanging, waardoor de
besturing, het weggedrag en de
remwerking veranderen. Dat kan
onvoorspelbaar weggedrag en ex-
tra belasting van de stuurinrich-
ting en de wielophanging veroor-
zaken. U kunt dan de controle
over de auto verliezen en een on-
geval met ernstig of zelfs dodelijk
letsel veroorzaken. Kies daarom
uitsluitend banden en wielmaten
met een belastingsindex die voor
uw auto is goedgekeurd.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Gebruik nooit een band met een
lagere belastingsindex of capaci-
teit dan die van de banden waar-
mee uw auto oorspronkelijk is uit-
gerust. Als u een band met een
lagere belastingsindex gebruikt,
kan de band te zwaar worden be-
last en lek raken. U kunt hierdoor
de controle over de auto verliezen
een aanrijding veroorzaken.
Wanneer uw banden niet geschikt
zijn voor uw rijsnelheid, kan dat
een klapband veroorzaken en
kunt u de controle over de auto
verliezen.LET OP!
Het monteren van een band met een
afwijkende bandenmaat kan ervoor
zorgen dat de aanduiding van de
snelheidsmeter en de kilometerteller
niet langer juist zijn.
170
Page 178 of 257

SNEEUWKETTINGEN
Voor banden met maat 215/55 R18
95H op 18 x 7,0-wielen met een in-
persdiepte van 40 mm, worden
sneeuwkettingen van het type Secu-
rity Chain Company (SCC) Super Z6
low profile (art.nr. SZ-139) of een
vergelijkbaar type aanbevolen.LET OP!
Neem de volgende voorzorgsmaatre-
gelen in acht om schade aan de auto
of de banden te voorkomen:
Door de beperkte speelruimtevoor sneeuwkettingen tussen de
banden en andere onderdelen van
de wielophanging, is het belang-
rijk uitsluitend kettingen te ge-
bruiken die in goede staat verke-
ren. Gebroken sneeuwkettingen
kunnen ernstige schade veroorza-
ken. Zet de auto direct stil als u
een geluid hoort dat zou kunnen
wijzen op kettingbreuk. Verwijder
eerst de beschadigde onderdelen
van de ketting voordat u deze
weer gebruikt.
Rijd niet sneller dan 70 km/u.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Rijd voorzichtig en vermijd
scherpe bochten en oneffenheden,
vooral als de auto zwaar beladen
is.
Breng zo strak mogelijk kettingen
om de voorwielen aan en trek deze
opnieuw strak nadat u 0,8 km
hebt gereden.
Rijd niet langere tijd op een droog
wegdek.
Houd u aan de instructies van de
fabrikant van de sneeuwketting
voor de juiste wijze van installatie,
de rijsnelheid en de gebruiksvoor-
waarden. Houd u altijd aan de
laagste rijsnelheid die wordt gead-
viseerd door de kettingfabrikant
als die snelheid afwijkt van de op-
gave van de autofabrikant.
Deze aanbeveling heeft betrekking op
alle mogelijke typen sneeuwkettin-
gen.
ROULEREN VAN
BANDEN
De banden die gebruikt worden aan
de voorzijde van de auto krijgen een
andere belasting te verwerken dan de banden aan de achterzijde. De func-
ties bij de besturing, de aandrijving en
het remmen zijn verschillend. Hier-
door slijten de voor- en achterbanden
onevenredig.
Dit effect kunt u verminderen door de
banden onderling te rouleren. De
voordelen van rouleren zijn het
grootst bij grove profielen, zoals het
profiel van allseasonbanden. Roule-
ren zorgt voor een langere levensduur
van de banden en geeft langere tijd
goede grip in modder, sneeuw en op
een nat wegdek. Bovendien draagt
rouleren bij aan de rijeigenschappen.
Raadpleeg het hoofdstuk "Onder-
houdsschema" voor de juiste onder-
houdsintervallen. De oorzaken van
snelle of ongewone slijtage moeten
verholpen worden voordat u de ban-
den rouleert.
BANDENSPANNINGS-
CONTROLESYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesys-
teem waarschuwt de bestuurder voor
te lage bandenspanning op basis van
de op de sticker vermelde banden-
spanning.
171
Page 179 of 257

De bandenspanning varieert met de
temperatuur, circa 7 kPa voor elke 7
°C. Dat betekent dat de bandenspan-
ning afneemt wanneer de buitentem-
peratuur daalt. De bandenspanning
moet altijd worden gemeten en inge-
steld wanneer de banden "koud" zijn.
De banden zijn "koud" als ten minste
3 uur niet met de auto is gereden, of
minder dan 1,6 km na een periode
van 3 uur stilstaan. De spanning van
een koude band mag nooit hoger zijn
dan de maximumspanning die op de
wang van de band staat vermeld.
Raadpleeg de paragraaf "Banden –
Algemene informatie" in het hoofd-
stuk "Starten en rijden" voor infor-
matie over hoe de banden correct op
spanning moeten worden gebracht.
De bandenspanning neemt ook toe tij-
dens het rijden. Dit is normaal en
betekent niet dat de spanning moet
worden verlaagd.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem waarschuwt de bestuurder voor
lage bandenspanning als de banden-
spanning om welke reden dan ook
onder de waarschuwingsgrens daalt,inclusief de gevolgen van lage tempe-
raturen en natuurlijk spanningsver-
lies van de band.
Het bandenspanningscontrolesysteem
blijft de bestuurder waarschuwen zo-
lang de bandenspanning te laag is. De
waarschuwing verdwijnt pas als de
bandenspanning gelijk is aan of hoger
is dan de aanbevolen waarden in op de
sticker. Zodra het waarschuwings-
lampje voor lage bandenspanning gaat
branden, dient u de betreffende ban-
d(en) op te pompen tot de waarde die in
de bandenspanningstabel vermeld
staat. Als dat is gebeurd, gaat het waar-
schuwingslampje uit. Het systeem
wordt automatisch van informatie
voorzien en het waarschuwingslampje
gaat uit zodra het systeem de juiste
bandenspanning registreert. Het is mo-
gelijk dat u eerst ongeveer 20 minuten
met een snelheid hoger dan 24 km/u
moet rijden, voordat het bandenspan-
ningscontrolesysteem deze informatie
ontvangt.
Op de sticker in uw auto staat bijvoor-
beeld een aanbevolen bandenspan-
ning van 207 kPa (koude banden,
langer dan drie uur niet gereden). Als
de omgevingstemperatuur 20 °C is en
de gemeten bandenspanning is
186 kPa, neemt de bandenspanning
bij een temperatuurdaling tot -7 °C af
tot ongeveer 158 kPa. Deze banden-
spanning is laag genoeg om het ban-
denspanningslampje in te schakelen.
Tijdens het rijden kan de banden-
spanning toenemen tot ongeveer
186 kPa, maar het bandenspannings-
lampje blijft nog steeds branden. In
deze situatie gaat het bandenspan-
ningslampje pas uit als de banden op
de bandenspanning zijn gebracht die
in de bandenspanningstabel (koud) is
vermeld.
172
Page 180 of 257

LET OP!
Het bandenspanningscontrolesys-
teem is geoptimaliseerd voor de ori-
ginele banden en wielen. De ban-
denspanning en waarschuwing van
het bandenspanningscontrolesys-
teem zijn ingesteld voor de banden-
maat van uw auto. Het gebruik van
vervangende onderdelen met een
andere maat of van een ander of
type kan leiden tot een ongewenste
werking van het systeem of schade
aan de sensoren. Door het gebruik
van niet-originele wielen kunnen
de sensoren beschadigd raken. Ge-
bruik geen niet-originele bandenaf-
dichtingsmiddelen of balansge-
wichten als de auto is uitgerust met
een bandenspanningscontrolesys-
teem, omdat dit schade aan de sen-
soren kan veroorzaken.Plaats na het controleren van de
bandenspanning of het vullen van
de banden altijd de ventieldop te-
rug. Dit voorkomt het binnentreden
van vocht en vuil in het ventiel,
waardoor de bandenspanning na-
delig wordt beïnvloed.
OPMERKING:
Het bandenspanningscontrole-
systeem is niet bedoeld als ver-
vanging voor normaal onderhoud
en waarschuwt niet bij andere
problemen met de band.Het bandenspanningscontrole-
systeem mag niet worden gebruikt
als bandenspanningsmeter. Als u met een veel te lage ban-denspanning rijdt, raakt de
band oververhit en kan de band
defect raken. Een te lage ban-
denspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert
de levensduur van de band en
kan het rij- en remgedrag van de
auto nadelig beïnvloeden.
Het TPMS is geen vervanging voor het juiste bandenonder-
houd en de bestuurder is er ver-
antwoordelijk voor om de juiste
bandenspanning te handhaven
met gebruik van een precieze
bandenspanningsmeter, zelfs
als de spanning nog niet zover is
afgenomen dat het waarschu-
wingslampje voor lage banden-
spanning gaat branden. Het bandenspanningscontrole-
systeem registreert altijd de wer-
kelijke bandenspanning, ook als
die spanning onder invloed van
temperatuurverschillen veran-
dert.
PREMIUMSYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesys-
teem maakt gebruik van draadloze
technologie met op de velg gemon-
teerde elektronische sensoren die de
bandenspanning meten. De sensoren,
die bij het ventiel op de velgen zijn
gemonteerd, sturen informatie over
de bandenspanning naar de ont-
vangstmodule.
OPMERKING:
Het is uiterst belangrijk dat u de
spanning van alle banden van de
auto maandelijks controleert en
de banden zo nodig op de juiste
spanning brengt.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem bestaat uit de volgende onderde-
len:
Ontvangstmodule
173
Page 181 of 257

Vier bewakingssensors banden-spanning
Drie triggermodules (aangebracht in drie van de vier wielkasten)
Verschillende berichten van het bandenspanningscontrolesysteem,
die verschijnen op het scherm van
het elektronische voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC)
Bandenspanningslampje
Waarschuwingen van het
bandenspanningscontrolesysteem
Als de spanning van één of
meer banden te laag is, gaat het
bandenspanningslampje in de
instrumentgroep branden en klinkt
het geluidssignaal. Verder geeft het
Elektronisch Voertuiginformatiecen-
trum (EVIC) een grafiek weer waarop
de bandenspanning van elke band
wordt afgebeeld en eventuele lage
bandenspanning knippert.
Als dit gebeurt, dient u direct te stop-
pen en de banden met te lage span-
ning (knipperend op het EVIC-
scherm) op de spanning te brengen
die in de bandenspanningstabel staat vermeld. Zodra het systeem de
nieuwe bandenspanningen heeft ont-
vangen, wordt het systeem automa-
tisch bijgewerkt, stopt het knipperen
van de te lage waarden in de grafiek
op het EVIC-scherm en gaat het ban-
denspanningslampje uit. Het is moge-
lijk dat u eerst ongeveer 20 minuten
met een snelheid hoger dan 24 km/u
moet rijden, voordat het bandenspan-
ningscontrolesysteem deze informatie
ontvangt.
Waarschuwing
bandenspanningscontrolesysteem
controleren
Wanneer een systeemstoring is gecon-
stateerd, klinkt er een geluidssignaal
en knippert het bandenspannings-
lampje gedurende 75 seconden en
blijft dit vervolgens continu branden.
Daarnaast wordt in het EVIC ten
minste vijf seconden lang het bericht
"CHECK TPM SYSTEM" (controleer
bandenspanningscontrolesysteem)
weergegeven. Daarna worden er
streepjes (- -) getoond in plaats van
bandenspanningswaarden om aan te
geven welke sensor niet meer werkt.
Als het contact wordt uitgeschakeld
en vervolgens weer ingeschakeld, zal
deze reeks worden herhaald wanneer
de systeemstoring zich nog steeds
voordoet. Als de storing in het systeem
is opgeheven, stopt het bandenspan-
ningslampje met knipperen, ver-
dwijnt het bericht "CHECK TPM
SYSTEM" van het EVIC-display en
verschijnt er een spanningwaarde in
plaats van de twee streepjes. Een sys-
teemstoring kan de volgende oorza-
ken hebben:
1. Storing door elektronische toestel-
len of als men langs installaties rijdt
die dezelfde radiofrequenties uitzen-
den als de bandenspanningssensoren.
2. Installatie van een bepaalde kleur
ramen die men later aanbrengt waar-
door de radiogolfsignalen worden
beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of
in de wielkasten.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
5. Gebruik van wielen/banden die
niet zijn uitgerust met bandenspan-
ningssensoren.174
Page 182 of 257

Het bericht "CHECK TPM SYSTEM"
(controleer bandenspanningscontro-
lesysteem) wordt ook minimaal vijf
seconden in het EVIC weergegeven
wanneer een sensor zich niet op de
juiste plaats bevindt. In dat geval
wordt het bericht "CHECK TPM
SYSTEM" (controleer bandenspan-
ningscontrolesysteem) gevolgd door
een afbeelding waarin de banden-
spanningswaarden nog steeds worden
weergegeven. Dit duidt erop dat de
bandenspanningswaarden nog steeds
van de bandenspanningssensoren
worden ontvangen, maar dat deze
sensoren zich mogelijk niet op de
juiste plaats bevinden. Het systeem
vereist echter nog steeds onderhoud
zolang het bericht "CHECK TPM
SYSTEM" (controleer bandenspan-
ningscontrolesysteem) wordt weerge-
geven.
BRANDSTOFVEREISTEN
Alle motoren voldoen aan alle
emissie-eisen, hebben een laag brand-
stofverbruik en bieden optimale rijei-
genschappen als u hoogwaardige
loodvrije benzine met een minimum
octaangehalte van 91 gebruikt.Licht pingelen bij lage motortoeren-
tallen is niet schadelijk voor de motor.
Aanhoudend zwaar pingelen bij hoge
motortoerentallen kan echter schade
veroorzaken en vereist onmiddellijk
onderhoud. Benzine van slechte kwa-
liteit kan problemen veroorzaken, zo-
als slecht starten, afslaan en haperen
van de motor. Als u last heeft van
dergelijke storingen, probeer dan
eerst een ander merk benzine voordat
u contact opneemt met uw dealer.
Meer dan 40 automobielfabrikanten
overal ter wereld hebben uniforme
specificaties opgesteld voor de kwali-
teit van brandstoffen (het Worldwide
Fuel Charter, WWFC). Deze specifi-
caties definiëren de noodzakelijke ei-
genschappen voor de optimale emis-
siewaarden, prestaties en
duurzaamheid van uw auto. De fabri-
kant raadt het gebruik van benzine
aan die voldoet aan de WWFC-
specificaties.
METHANOL
Methanol (methyl- of houtalcohol)
wordt in uiteenlopende concentraties
gemengd met loodvrije benzine. Er
zijn brandstoffen op verkrijgbaar die
3% of meer methanol bevatten, sa-
men met andere alcoholsoorten die
co-solventen worden genoemd. Voor
problemen die het gevolg zijn van ge-
bruik van methanol/benzine of E-85-
ethanolmengsels is de fabrikant niet
aansprakelijk. Hoewel MTBE een
zuurstofverbinding op basis van me-
thanol is, heeft het niet de negatieve
effecten van methanol.
LET OP!
Gebruik geen benzine die methanol
of E-85-ethanol bevat. Het gebruik
van deze mengsels kan start- en rij-
problemen veroorzaken en schade
toebrengen aan essentiële onderde-
len van het brandstofsysteem.
175
Page 183 of 257

ETHANOL
De fabrikant raadt het gebruik van
brandstoffen aan die niet meer dan
10% ethanol bevatten. Wanneer u
brandstof tankt bij een benzinestation
van een bekend merk beperkt u de
kans dat deze limiet van 10% wordt
overschreden of dat u brandstof tankt
met abnormale eigenschappen. Houd
ook rekening met een hoger brand-
stofverbruik bij gebruik van met
ethanol vermengde brandstoffen,
vanwege de lagere energieopbrengst
van ethanol. Voor problemen die het
gevolg zijn van gebruik van
methanol/benzine of E-85-
ethanolmengsels is de fabrikant niet
aansprakelijk. Hoewel MTBE een
zuurstofverbinding op basis van me-
thanol is, heeft het niet de negatieve
effecten van methanol.
LET OP!
Het gebruik van brandstof met een
ethanolgehalte van meer dan 10%
kan motordefecten, start- en rijpro-
blemen, en aantasting van materia-
len veroorzaken. Deze nadelige wer-
king kan blijvende schade aan uw
auto tot gevolg hebben.
SCHONE BENZINE
Benzine wordt tegenwoordig veelal
gemengd om bij te dragen aan een
schonere lucht, vooral in omgevingen
met ernstige luchtverontreiniging.
Deze nieuwe mengsels zorgen voor
een schonere verbranding.
De fabrikant ondersteunt deze in-
spanningen voor schonere lucht. U
kunt hieraan bijdragen door deze
brandstof te gebruiken.
MMT IN BENZINEMMT is een metaaladditief dat man-
gaan bevat en wordt in sommige ben-
zine gemengd om het octaangetal te
verhogen. Met MMT gemengde benzine
biedt geen prestatievoordelen in verge-
lijking tot benzine met hetzelfde oc-
taangetal zonder MMT. Benzine ge-
mengd met MMT verkort de levensduur van de bougies en vermindert de pres-
taties van het emissieregelsysteem van
sommige auto's. De fabrikant raadt het
gebruik van benzine zonder MMT aan
voor uw auto. Het MMT-gehalte van
benzine wordt mogelijk niet vermeld op
de benzinepomp en daarom dient u bij
uw benzinepomp te informeren of de
benzine MMT bevat.
BRANDSTOFADDITIEVENNaast loodvrije benzine met het juiste
octaangehalte, wordt ook benzine aan-
bevolen waaraan reinigingsmiddelen
en additieven voor corrosiepreventie en
stabiliteit zijn toegevoegd. Het gebruik
van benzine met deze additieven heeft
een gunstige invloed op het brandstof-
verbruik, verlaagt de emissiewaarden
en handhaaft de motorprestaties.
Onzorgvuldig gebruik van reinigings-
middelen voor het brandstofsysteem
word afgeraden. Veel van deze stoffen
zijn bedoeld voor het verwijderen van
koolstof en glazuur en bevatten vaak
actieve oplosmiddelen of soortgelijke
ingrediënten. Deze middelen kunnen
schade toebrengen aan pakkingen en
membranen in het brandstofsysteem.
176
Page 184 of 257

WAARSCHUWING!
Koolmonoxide (CO) in uitlaatgassen
is dodelijk. Volg de onderstaande
voorschriften om koolmonoxidever-
giftiging te voorkomen:
Adem nooit uitlaatgassen in. Deze
bevatten namelijk koolmonoxide,
een kleurloos en reukloos gas dat
dodelijk kan zijn. Laat de motor
nooit in een gesloten ruimte, zoals
een garage, draaien en blijf nooit
lange tijd in een stilstaande auto
met draaiende motor zitten. Wan-
neer de auto langere tijd met draai-
ende motor buiten stilstaat, stel uw
ventilatiesysteem dan zodanig in
dat buitenlucht naar binnen wordt
geblazen.Regelmatig onderhoud is een prima
bescherming tegen koolmonoxide.
Laat het uitlaatsysteem altijd con-
troleren wanneer de auto op een
hefbrug wordt gezet. Laat defecten
direct repareren. Rijd tot na de re-
paratie altijd met de ramen volledig
geopend.
BRANDSTOF TANKEN
BRANDSTOFVULDOP
De vuldop bevindt zich achter de
brandstofvulklep aan de linkerzijde
van de auto. Als de vuldop zoekge-
raakt of beschadigd is, moet de ver-
vangende dop geschikt zijn voor deze
auto.
Hang de vuldopkabel na verwijdering
van de vuldop aan de haak aan de
binnenkant van de brandstofklep. Zo
wordt de vuldop op afstand gehouden
van het oppervlak van de auto en
wordt de autolak niet beschadigd.OPMERKING:
Als de vuldop zoekgeraakt of be-
schadigd is, moet de vervangende
dop geschikt zijn voor deze auto.
LET OP!
Een slecht passende brandstof-
vuldop kan schade aan het brand-
stofsysteem of aan het emissiere-
gelsysteem veroorzaken.
Een slecht passende tankdop kan
er de oorzaak van zijn dat het
storingslampje gaat branden.
Voorkom morsen en overlopen
van brandstof. Wanneer het
mondstuk aan de vulslang klikt of
afsluit, is de brandstoftank vol.
Brandstofvulklep
Vuldopkabel
177