Page 129 of 257

OPMERKING:
Dit lampje geeft dan alleen aan dat
de handrem is aangetrokken. Het
geeft niet aan hoe krachtig de
handrem is aangetrokken.
12. Toerenteller
Het zilverkleurige deel van de schaal
geeft het toegestane motortoerental
(omw/min x 1000) in alle versnellin-
gen aan. Laat het gaspedaal opkomen
voordat het rode gebied wordt be-
reikt, om motorschade te voorkomen.
13. Schakelstandindicatie
De schakelstand wordt apart weerge-
geven op de instrumentengroep. Hier-
mee wordt de gekozen versnelling van
de automatische versnellingsbak
weergegeven.
OPMERKING:
U moet het rempedaal intrappen
voordat u uit de stand PARK scha-
kelt.14. Scherm kilometerteller /
scherm dagteller
De kilometerteller geeft het aantal ki-
lometers aan dat de auto in totaal
heeft gereden.
De twee dagtellers geven de afstanden
van afzonderlijke ritten weer. Druk op
de dagtellerknop om van de kilome-
terteller naar de dagtellers te schake-
len. Om een dagteller op nul terug te
zetten, laat u de gewenste dagteller
weergeven en drukt u de knop ca.
2 seconden lang in tot het scherm het
getal nul weergeeft. Raadpleeg "Dag-
tellerknop" voor meer informatie
hierover.
Berichten in kilometerteller
Wanneer de betreffende omstandig-
heden van kracht zijn, verschijnen de
volgende berichten op het scherm van
de dagteller:
LoW tirE
. . . Lage bandenspanning
HOTOIL . . . Temperatuur motorolie
overschrijdt veilige waarde
gASCAP . . . . . . . . . Storing vuldop
CHANgE OIL . . . . . Olieverversing
vereist
noFUSE . . . IOD zekering ontbreekt
no buS . . . Instrumentengroep heeft
geen verbinding met CAN BUS.
OPMERKING:
Op het EVIC worden waarschu-
wingen weergegeven zoals ”Low
Tire” (lage bandenspanning),
“Door Ajar” (portier open) en
“Trunk Ajar” (kofferdeksel open).
(Raadpleeg het hoofdstuk "Elek-
tronisch Voertuig Informatie Cen-
trum (EVIC)" voor specifieke be-
richten).
LoW tirE
Bij een lage bandenspanning geeft de
kilometerteller driemaal afwisselend
de berichten LoW en tirE weer.
122
Page 130 of 257

HOTOIL
Wanneer dit bericht verschijnt, is de
temperatuur van de motorolie te
hoog. Wanneer dit het geval is, ver-
schijnt het bericht "HOTOIL” in de
kilometerteller en klinkt een geluids-
signaal.
Raadpleeg de paragraaf "Oververhit-
ting van de motor" in het hoofdstuk
"Wat doen in geval van nood" voor
meer informatie hierover.
CHAngE OIL
Uw auto is uitgerust met een indicator
voor olieverversing. Het bericht
"CHAngE OIL" knippert ongeveer
12 seconden op het scherm van de
kilometerteller na een geluidssignaal,
om de volgende geplande olieverver-
singsbeurt aan te geven. De indicator
voor olieverversing is gebaseerd op de
belasting van de motor, wat betekent
dat de periodieke oliebeurten afhan-
kelijk zijn van uw persoonlijke rijstijl.
Als dit bericht niet wordt gereset, ver-
schijnt dit bericht telkens wanneer u
de contactschakelaar in de stand ON/
RUN zet. Druk op de resetknop van de
dagteller om dit bericht tijdelijk uit teschakelen. Om de indicator voor olie-
verversing (na periodiek onderhoud)
te resetten, volgt u de volgende stap-
pen:
1. Zet de contactschakelaar in de
stand ON/RUN (maar start de mo-
tor niet).
2. Trap binnen 10 seconden drie
keer langzaam het gaspedaal volle-
dig in.
3. Zet de contactschakelaar in de
stand LOCK.
OPMERKING:
Als het indicatiebericht wordt
weergegeven wanneer u de motor
start, is de indicator voor oliever-
versing niet gereset. Herhaal deze
procedure indien nodig. 4. Voor auto's met elektronisch
voertuiginformatiecentrum
(EVIC): raadpleeg de paragraaf
"Elektronisch voertuiginformatie-
centrum (EVIC)" voor meer infor-
matie hierover. 15. Controlelampje cruisecontrol
Dit lampje geeft aan dat de
cruisecontrol is ingescha-
keld.
16. Resetknop kilometerteller/
dagteller
Dagkilometerteller
Druk deze knop kort in om te schake-
len van kilometerteller naar "Trip A".
Druk de knop een tweede maal kort in
om te schakelen naar "Trip B". Druk
de knop een derde maal kort in om
terug te gaan naar de kilometerteller.
Om de dagteller te resetten, laat u
eerst de dagteller weergeven die moet
worden gereset, "Trip A" of "Trip B".
Druk vervolgens de knop ongeveer
2 seconden in tot het 0 km wordt
weergegeven op het scherm. De kilo-
meterteller moet in de dagtellermodus
staan om de dagteller te kunnen reset-
ten.
123
Page 131 of 257

17. Controlelampje elektronisch
gaspedaal (ETC)Dit lampje wijst u op een
probleem met het elektroni-
sche gaspedaal (ETC). Als
er een probleem wordt ge-
detecteerd, gaat het lampje branden
wanneer de motor draait. Hoewel u,
wanneer dit lampje blijft branden,
meestal nog met de auto kunt rijden
en niet gesleept hoeft te worden, dient
u toch zo spoedig mogelijk uw er-
kende dealer te bezoeken voor service.
Als het lampje bij draaiende motor
knippert, levert de motor mogelijk
minder vermogen, draait hij met een
verhoogd/onregelmatig stationair
toerental, moet meer kracht op het
rempedaal worden uitgeoefend en
moet uw auto mogelijk worden ge-
sleept. Raadpleeg dan onmiddellijk
uw dealer. Het lampje gaat branden wanneer het
contact voor de eerste keer wordt in-
geschakeld en blijft ongeveer 15 se-
conden branden voor de gloeilamp-
controle. Dat is normaal. Als het
lampje niet gaat branden tijdens het
starten, moet u het systeem laten con-
troleren door een erkende dealer.
18. Controlelampje parkeerlichten/
koplampen AAN
Dit lampje brandt wanneer
de parkeerlichten of kop-
lampen zijn ingeschakeld.
19. Controlelampje ESP
uitgeschakeld
Dit lampje geeft aan dat het
elektronisch stabiliteitsregel-
systeem (ESP) is uitgescha-
keld door de bestuurder.
20. Controlelampjes
richtingaanwijzer Bij ingeschakelde richting-
aanwijzers knipperen de
pijlen samen met de rich-
tingaanwijzers aan de bui-
tenzijde van de auto. Er klinkt een geluidssignaal als de auto verder dan
1,6 km rijdt met één van de richting-
aanwijzers aan.
OPMERKING:
Wanneer een van de controle-
lampjes snel knippert, controleer
dan aan de buitenzijde van de auto
of een lamp defect is.
21. Controlelampje mistlampen
vóór
Dit lampje gaat branden wan-
neer de mistlampen vóór zijn
ingeschakeld.
22. Controlelampje alarmsysteem Gedurende 16 seconden
knippert dit lampje snel
wanneer het alarmsysteem
wordt ingeschakeld. Het
lampje gaat langzaam knipperen om
aan te geven dat het alarmsysteem is
ingeschakeld. Het lampje stopt met
knipperen wanneer het alarmsysteem
wordt uitgeschakeld.
124
Page 132 of 257

23. Controlelampje
antiblokkeersysteem (ABS)Dit lampje is een indicator
van het ABS-systeem. Dit
lampje gaat branden wan-
neer u de contactschakelaar
in de stand ON/RUN zet en kan
daarna nog drie seconden blijven
branden.
Als het ABS-lampje blijft branden of
tijdens het rijden gaat branden, duidt
dit erop dat een deel van het remsys-
teem niet werkt en dat onderhoud is
vereist. Het conventionele remsys-
teem blijft echter normaal werken,
mits waarschuwingslampje voor het
remsysteem niet brandt.
Wanneer het ABS-lampje brandt,
moet u het remsysteem zo spoedig
mogelijk laten controleren de werking
van het ABS-systeem te herstellen.
Controleer het ABS-lampje regelma-
tig om er zeker van te zijn dat het goed
werkt. Zet de contactschakelaar in de
stand ON (maar start de motor niet).
Het lampje moet gaan branden. Als het lampje niet gaat branden, laat dan
het systeem door een erkende dealer
controleren.
24. Storingslampje ESP
Het storingslampje van het
elektronisch stabiliteitsre-
gelsysteem (ESP) in de in-
strumentengroep gaat
branden wanneer de contactschake-
laar in de stand ON/RUN wordt gezet.
Als de motor draait, behoort dit
lampje uit te gaan. Wanneer het sto-
ringslampje ESP continu blijft bran-
den terwijl de motor draait, is een
storing gedetecteerd in het ESP-
systeem. Als het lampje blijft branden
nadat er verschillende keren is gestart
en u meerdere kilometers hebt gere-
den met een snelheid boven 48 km/u,
dient u zo snel mogelijk contact op te
nemen met uw erkende dealer om het
probleem te laten opsporen en verhel-
pen.
OPMERKING:
Het controlelampje "ESP uitge- schakeld" en het storingslampje
ESP gaan kort branden wanneer
de contactschakelaar in de
stand ON/RUN wordt gezet. Telkens wanneer de contact-
schakelaar in de stand ON/RUN
wordt gezet, wordt het ESP-
systeem ingeschakeld, ook wan-
neer dit eerder werd uitgescha-
keld.
Het ESP-systeem maakt zoe- mende of klikkende geluiden
wanneer het actief is. Dit is nor-
maal. De geluiden houden op
wanneer ESP inactief wordt na
de manoeuvre die de activering
van het ESP-systeem heeft ver-
oorzaakt.
25. Bandenspanningslampje Alle banden, ook de reser-
veband (indien aanwezig)
moeten elke maand worden
gecontroleerd wanneer ze
koud zijn en opgepompt tot de ban-
denspanning die door de fabrikant
wordt aanbevolen op de bandenspan-
ningensticker. (Als uw voertuig ban-
den heeft met een andere maat dan
wordt aangegeven op de bandenspan-
ningensticker, moet u de juiste ban-
denspanning voor die banden achter-
halen.)
125
Page 133 of 257

Als extra veiligheidsvoorziening is uw
auto uitgerust met een bandenspan-
ningscontrolesysteem, dat ervoor
zorgt dat het bandenspanningslampje
gaat branden wanneer de spanning
van een of meer banden veel te laag is.
Als het bandenspanningslampje gaat
branden, moet u zo snel mogelijk
stoppen en uw banden controleren en
deze tot de juiste bandenspanning op-
pompen. Als u met een veel te lage
bandenspanning rijdt, raakt de band
oververhit en kan de band defect ra-
ken. Een te lage bandenspanning ver-
hoogt ook het brandstofverbruik, ver-
mindert de levensduur van de band en
kan het rij- en remgedrag van de auto
nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem is geen vervanging voor juist on-
derhoud van uw banden. Het is de
verantwoordelijkheid van de bestuur-
der om de juiste bandenspanning te
handhaven, zelfs wanneer de banden-
spanning nog niet het lage niveau
heeft bereikt waarbij het banden-
spanningslampje gaat branden.Uw voertuig is ook uitgerust met een
controlelampje voor storingen van het
bandenspanningscontrolesysteem,
dat gaat branden wanneer het sys-
teem niet goed werkt. Het controle-
lampje voor storingen van het ban-
denspanningscontrolesysteem werkt
in combinatie met het bandenspan-
ningslampje. Als het systeem een sto-
ring detecteert, knippert het lampje
gedurende ongeveer één minuut,
waarna het continu gaat branden. Zo-
lang er sprake van een storing is,
wordt deze reeks telkens herhaald
wanneer de auto wordt gestart. Als
het storingslampje brandt, is het mo-
gelijk dat lage bandenspanning niet
wordt gedetecteerd of gemeld. Storin-
gen van het bandenspanningscontro-
lesysteem kunnen optreden om ver-
schillende redenen, waaronder de
installatie van vervangende of alter-
natieve banden of wielen. Controleer
altijd het controlelampje voor storin-
gen van het bandenspanningscontro-
lesysteem nadat een of meer banden
of wielen van het voertuig zijn vervan-
gen om er zeker van te zijn dat de
vervangende of alternatieve bandenen wielen de juiste werking van het
bandenspanningscontrolesysteem
niet verhinderen.
LET OP!
Het bandenspanningscontrolesys-
teem is geoptimaliseerd voor de ori-
ginele banden en wielen. De ban-
denspanning en waarschuwing van
het bandenspanningscontrolesys-
teem zijn ingesteld voor de banden-
maat van uw auto. Het gebruik van
vervangende onderdelen met een
andere maat of van een ander of type
kan leiden tot een ongewenste wer-
king van het systeem of schade aan
de sensoren. Door het gebruik van
niet-originele wielen kunnen de sen-
soren beschadigd raken. Gebruik
geen bandenafdichtingsmiddelen
uit blik of balansgewichten als de
auto is uitgerust met een banden-
spanningscontrolesysteem, omdat
dit schade aan de sensoren kan ver-
oorzaken.
126
Page 134 of 257

26. StoringslampjeHet storingslampje maakt
deel uit van het boorddiagno-
sesysteem (OBD) dat regel-
systemen voor emissie, de mo-
tor en de automatische
versnellingsbak controleert. Het
lampje gaat branden als de contact-
schakelaar in de stand ON/RUN
wordt gezet, voordat de motor start.
Als het lampje niet gaat branden wan-
neer u de contactschakelaar van
LOCK naar ON/RUN draait, laat uw
auto dan direct controleren op storin-
gen.
Door sommige omstandigheden, zoals
een losse of afwezige tankdop, slechte
brandstofkwaliteit e.d., kan na het
starten van de motor het lampje gaan
branden. Als het lampje blijft bran-
den tijdens enkele normale ritten, is
onderhoud van uw auto noodzakelijk.
In de meeste gevallen kan dan nor-
maal met de auto worden gereden en
is slepen niet noodzakelijk.
LET OP!
Langdurig rijden met een brandend
lampje kan schade aan het motorre-
gelsysteem veroorzaken. Het kan
ook van invloed zijn op het brand-
stofverbruik en het rijgedrag. Als het
lampje knippert, zal de katalysator
vrij snel ernstig defect raken en zal
het motorvermogen afnemen. Raad-
pleeg dan onmiddellijk uw dealer.WAARSCHUWING!
Een niet goed werkende katalysator,
zoals hierboven beschreven, kan
warmer worden dan een katalysator
die wel goed werkt. Hierdoor kan
brand ontstaan als u langzaam rijdt
of de auto op brandbaar materiaal
parkeert, zoals droge planten, hout,
karton enz. Dit ernstig of zelfs dode-
lijk letsel tot gevolg hebben voor de
bestuurder, de passagiers of ande-
ren. 27. Waarschuwingslampje
versnellingsbaktemperatuur
Dit lampje geeft aan dat de
temperatuur van de trans-
missievloeistof te hoog is.
Dit kan gebeuren bij veelei-
send gebruik, zoals het trekken van
een aanhanger. Wanneer dit lampje
gaat branden, zet dan de auto veilig
stil aan de kant van de weg. Schakel
vervolgens naar NEUTRAL en laat de
motor stationair of met een hoger toe-
rental draaien tot het lampje dooft.
LET OP!
Als u door blijft rijden terwijl het
lampje voor de versnellingsbaktem-
peratuur brandt, kan de versnel-
lingsbak ernstig beschadigd of de-
fect raken.WAARSCHUWING!
Als u door blijft rijden terwijl het
lampje voor de versnellingsbaktem-
peratuur brandt, kan onder be-
paalde omstandigheden de vloeistof
overkoken, in aanraking komen met
de hete motor- of uitlaatonderdelen
en brand veroorzaken.
127
Page 135 of 257

28. Controlelampje grootlichtDit lampje geeft aan dat het
grootlicht is ingeschakeld.
Trek de richtingaanwijzerhen-
del naar het stuurwiel om het dimlicht
in te schakelen.
29. Scherm elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)
Dit display toont de EVIC-berichten
wanneer de betreffende omstandighe-
den van kracht zijn. Raadpleeg het
hoofdstuk "Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)" voor meer
informatie hierover.
30. Controlelampje mistachterlicht Dit lampje gaat branden wan-
neer de mistachterlichten zijn
ingeschakeld.
ELEKTRONISCH
VOERTUIGINFORMATIE-
CENTRUM (EVIC)
Het elektronische voertuiginformatie-
centrum (EVIC) heeft een interactief
scherm dat zich in de instrumenten-
groep bevindt. Het EVIC bestaat uit de volgende on-
derdelen:
Kompas (N, S, E, W, NE, NW, SE,
SW)
Average Fuel Economy (Gemiddeld brandstofverbruik)
Bereik tot lege tank
Bandenspanningscontrolesysteem
Elapsed Time (Verstreken tijd)
Display Units (maateenheden)
Systeemwaarschuwingen (portier open, enz.)
Persoonlijke instellingen (door de klant te programmeren functies)
Weergave buitentemperatuur (°F of °C) Weergave audiomodus – 12 vor-
keuzestations of cd-titel en
-nummer tijdens afspelen
Met dit systeem kan de bestuurder
informatie selecteren door op de vol-
gende knoppen op het stuur te druk-
ken:
Knop MENU Druk de knop MENU kort
in om alle functies van het
EVIC hoofdmenu weer te
geven. Wanneer de laatste
functie in het hoofdmenu is bereikt,
gaat het EVIC naar de eerste functie
in het hoofdmenu wanneer opnieuw
kort op de knop MENU wordt ge-
drukt. Druk kort op de knop MENU
om terug te keren naar het hoofd-
menu vanuit een submenu.
Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)
Stuurwielknoppen voor EVIC
128
Page 136 of 257

OMLAAG-knopDruk kort op de OMLAAG-
knop om de verschillende
ritfuncties of persoonlijke
instellingen op het scherm
te laten weergeven.
Kompasknop
Druk kort op de kompas-
knop om het kompas, de
buitentemperatuur en de
audio-info (bij ingescha-
kelde radio) weer te laten geven, wan-
neer het huidige scherm niet het kom-
pas, de buitentemperatuur en de
audio-info weergeeft.
Selectieknop
Druk kort op selectieknop
om een keuze te bevestigen.
Met de selectieknop kunnen
ook diverse ritfuncties wor-
den gereset.
SCHERM VAN
ELEKTRONISCH
VOERTUIGINFORMATIE-
CENTRUM (EVIC)
Onder bepaalde voorwaarden geeft
het EVIC de volgende berichten weer: Turn Signal On (richtaanwijzers
aan) (met een continu geluidssig-
naal nadat 1,5 km is afgelegd)
Left Front Turn Signal Light Out (richtingaanwijzer linksvoor de-
fect) (met één geluidssignaal)
Left Rear Turn Signal Light Out (richtingaanwijzer linksachter de-
fect) (met één geluidssignaal)
Right Front Turn Signal Light Out (richtingaanwijzer rechtsvoor de-
fect) (met één geluidssignaal)
Right Rear Turn Signal Light Out (richtingaanwijzer rechtsachter de-
fect) (met één geluidssignaal)
RKE (Remote Keyless Entry) Bat- tery Low (batterij van afstandsbe-
diening bijna leeg - met één ge-
luidssignaal)
Personal Settings Not Available – Vehicle Not in Park (persoonlijke
instellingen niet beschikbaar - auto
staat niet in PARK)
Personal Settings Not Avail – Vehi- cle in Motion (persoonlijke instel-
lingen niet beschikbaar - auto in
beweging) Door Ajar (portier open - met af-
beelding van geopende portier. Een
geluidssignaal klinkt wanneer de
auto in beweging is).
Doors Ajar (portieren open - met afbeelding van geopende portieren.
Een geluidssignaal klinkt wanneer
de auto in beweging is).
Trunk Open (bagageruimte open - met afbeelding van geopend koffer-
deksel en een geluidssignaal)
Lights On (verlichting aan)
Key in ignition (sleutel in contact- slot)
Remote Start Aborted — Door Ajar (starten met afstandsbediening af-
gebroken — portier open)
Remote Start Aborted — Hood Ajar (starten met afstandsbediening af-
gebroken — motorkap open)
Remote Start Aborted — Trunk Ajar (starten met afstandsbedie-
ning afgebroken — kofferklep
open)
Remote Start Aborted — Fuel Low (starten met afstandsbediening af-
gebroken — brandstofpeil te laag)
129