Page 161 of 257

Controleer of de schakelhendel nietuit de stand PARK kan worden be-
wogen wanneer u het rempedaal
niet bedient.
REVERSE
Deze stand is bedoeld om achteruit te
rijden. Schakel alleen naar REVERSE
als de auto volledig stilstaat.
NEUTRAL
Gebruik deze stand wanneer de auto
langere tijd stilstaat met draaiende
motor. In deze stand kunt u de motor
starten. Trek de handrem aan en
schakel naar PARK wanneer u wilt
uitstappen.WAARSCHUWING!
Laat de auto niet uitrollen in de
stand NEUTRAL en schakel nooit
het contact uit om in vrijloop een
helling af te dalen. Dit zijn onveilige
handelingen waarbij u minder snel
kunt reageren op veranderingen van
het verkeer of wegomstandigheden.
U zou de macht over het stuur kun-
nen verliezen en een aanrijding kun-
nen veroorzaken.
LET OP!
De auto laten slepen, laten uitrollen
en om andere redenen rijden terwijl
de versnellingsbak in de stand NEU-
TRAL staat, kan ernstige schade
aan de versnellingsbak tot gevolg
hebben. Raadpleeg voor meer infor-
matie "Slepen achter een camper"
onder "Starten en bedienen" en
"Een defect voertuig slepen" onder
"Wat te doen in noodgevallen".
DRIVE
Deze stand is bedoeld voor het rijden
in de stad en op de grote weg. In deze
stand schakelt de versnellingsbak het
soepelst en rijdt u het zuinigst. De
transmissie schakelt automatisch op
via de eerste underdrive-versnelling,
tweede, derde en vierde versnelling,
vijfde prise-direct-versnelling en de
zesde overdrive-versnelling. De stand
DRIVE zorgt voor optimale rijeigen-
schappen onder alle normale omstan-
digheden.
Als er echter veel geschakeld wordt
(zoals wanneer de auto zwaar beladen
is, in heuvelachtig terrein, bij rijden
met sterke tegenwind of met een zware aanhangwagen) gebruikt u Au-
toStick® (raadpleeg "AutoStick®" in
"Starten en rijden" voor meer infor-
matie) om een lagere versnelling te
selecteren. Onder deze omstandighe-
den presteert de auto beter in een
lagere versnelling en wordt de levens-
duur van de versnellingsbak verlengd
omdat het schakelen wordt beperkt
en minder hitte wordt gegenereerd.
Bij lage temperaturen kan de werking
van de transmissie veranderen afhan-
kelijk van de temperatuur van de mo-
tor en de transmissie alsmede van de
rijsnelheid. Dit zorgt ervoor dat de
motor en de versnellingsbak sneller
opwarmen zodat maximale efficiëntie
wordt bereikt. Het aangrijpen van de
koppelomvormerkoppeling wordt te-
gengehouden totdat de transmissie-
vloeistof op bedrijfstemperatuur is
(raadpleeg “Opmerking” onder
“Koppelomvormerkoppeling” in dit
hoofdstuk). Bij extreem lage tempera-
turen (27°C of lager) kan de werking
kortstondig tot alleen de 3e versnel-
ling beperkt blijven. De normale wer-
154
Page 162 of 257

king wordt hersteld zodra de versnel-
lingsbaktemperatuur voldoende is
gestegen.
Noodloopmodus van de
versnellingsbak
De werking van de versnellingsbak
wordt elektronisch gecontroleerd op
abnormale situaties. Als een situatie
wordt gedetecteerd die schade aan de
versnellingsbak kan veroorzaken,
wordt de noodloopmodus van de ver-
snellingsbak geactiveerd. In deze mo-
dus blijft de transmissie in de 3e ver-
snelling, ongeacht welke
vooruitversnelling is gekozen. PARK,
REVERSE en NEUTRAAL blijven
wel werken. Het is mogelijk dat het
storingslampje brandt. Dankzij de
noodloopmodus kan de auto voor re-
paratie naar een erkende dealer wor-
den gereden zonder dat de versnel-
lingsbak beschadigd raakt.
In het geval van een kortstondig pro-
bleem kan de versnellingsbak, door
de volgende stappen uit te voeren,
worden gereset om weer alle vooruit-
versnellingen te kunnen gebruiken:
1. Stop de auto.2. Schakel naar PARK.
3. Zet de contactschakelaar in de
stand LOCK/OFF.
4. Wacht ongeveer 10 seconden.
5. Start de motor opnieuw.
6. Schakel naar de gewenste versnel-
ling. Als het probleem niet langer
wordt gedetecteerd, werkt de versnel-
lingsbak weer op de normale manier.
OPMERKING:
Ook al kan de transmissie worden
gereset, we raden u toch aan zo
spoedig mogelijk een bezoek te
brengen aan uw erkende dealer.
Uw erkende dealer kan met speci-
ale diagnoseapparatuur vaststel-
len of het probleem zich nogmaals
kan voordoen.
Als geen reset van de versnellingsbak
mogelijk is, is service door de erkende
dealer noodzakelijk.
Werking van de overdrive
De automatische transmissie is voor-
zien van een elektronisch geregelde
overdrive (6e versnelling). De ver-
snellingsbak schakelt automatisch
naar de overdrive-versnelling als aan
de volgende voorwaarden wordt vol-
daan:
de schakelhendel staat in de stand
DRIVE,
de transmissievloeistof is heeft de juiste temperatuur bereikt,
de koelvloeistof heeft de juiste tem- peratuur bereikt,
de rijsnelheid is voldoende hoog en
de bestuurder trapt het gaspedaal niet diep in.
Koppelomvormerkoppeling
De automatische transmissie in deze
auto beschikt over een functie die het
brandstofverbruik helpt beperken. Bij
gekalibreerde toerentallen grijpt au-
tomatisch een koppeling in de kop-
pelomvormer aan. Dit kan een iets
ander gevoel of respons geven tijdens
normale werking in de hogere ver-
snellingen. Wanneer de rijsnelheid af-
neemt of soms tijdens het accelereren,
ontkoppelt de koppeling automatisch.
OPMERKING:
De koppelomvormerkoppeling grijpt
pas aan wanneer de transmissie-
155
Page 163 of 257

vloeistof en de motorkoelvloeistof
warm zijn (normaal gesproken na 2 -
5 km rijden). Omdat het motortoe-
rental hoger is wanneer de kop-
pelomvormerkoppeling niet aan-
grijpt, kan het lijken alsof de
transmissie in koude toestand niet
naar overdrive schakelt. Dat is nor-
maal. Door AutoStick® te gebruiken,
terwijl de transmissie voldoende
warm is, wordt aangetoond dat de
transmissie in staat is de overdrive in
en uit te schakelen.AUTOSTICK®
AutoStick® is een interactieve func-
tie, die handmatig schakelen mogelijk
maakt waardoor u meer controle over
de auto krijgt. Met AutoStick® kunt u
maximaal remmen op de motor, onge-
wenst op- of terugschakelen voorko-
men en de prestaties van de auto ver-
beteren. Met dit systeem heeft u ook
meer controle over de auto bij het
inhalen, bij het rijden in de stad, bij
glad wegdek, in de bergen, het trek-
ken van een aanhangwagen en vele
andere situaties.BEDIENING
Wanneer het schakelhendel in de
stand AutoStick® staat (onder de
stand DRIVE), kan hij heen en weer
worden bewogen. De bestuurder kan
zo handmatig de gewenste versnelling
kiezen. Door de schakelhendel naar
links (-) te bewegen, wordt terugge-
schakeld en naar rechts (+) wordt op-
geschakeld. De ingeschakelde ver-
snelling wordt weergegeven in de
instrumentengroep op de schakelindi-
cator van de transmissie.
OPMERKING:
In de AutoStick® modus schakelt
de transmissie alleen op of terug
wanneer de bestuurder de scha-
kelhendel naar rechts (+) of links
(-) beweegt of zoals hieronder is
beschreven.
AutoStick® wordt uitgeschakeld
wanneer de schakelhendel vanuit de
stand AutoStick (+/-) in de stand
DRIVE wordt gezet.
ALGEMENE INFORMATIE
U kunt in elke versnelling behalve
de zesde vanuit stilstand wegrijden. Wanneer de voertuigsnelheid te
laag is, negeert het systeem alle op-
schakelpogingen.
Indien een andere versnelling dan eerste is ingeschakeld en u stopt,
kiest de regeleenheid van de trans-
missie automatisch de eerste ver-
snelling.
Wegrijden in de tweede versnelling is zinvol als het wegdek glad is door
sneeuw of ijs. Als u de tweede ver-
snelling in wilt schakelen nadat de
auto tot stilstand is gebracht, tikt u
de schakelhendel een keer naar
rechts (+).
Maak geen gebruik van de cruise- control als AutoStick® is ingescha-
keld.
De transmissie schakelt automa- tisch op wanneer het maximumtoe-
rental is bereikt en AutoStick® is
ingeschakeld.
Het schakelen van de transmissie valt meer op als AutoStick® is in-
geschakeld.
156
Page 164 of 257

Als door terugschakelen het maxi-mum motortoerental wordt over-
schreden, vindt het terugschakelen
pas plaats wanneer dit veilig voor
de motor mogelijk is.
Als het systeem registreert dat de aandrijflijn oververhit is, schakelt
de transmissie de automatische mo-
dus in en blijft deze modus gehand-
haafd tot de aandrijflijn is afge-
koeld.
RIJDEN OP GLAD
WEGDEK
OPTREKKEN
Snel optrekken op een besneeuwd,
nat of anderszins glad wegdek kan
doorslippen van de aangedreven wie-
len en zijdelings wegglijden van de
auto tot gevolg hebben. Dit komt voor
wanneer de voorwielen (de aangedre-
ven wielen) verschillende grip heb-
ben.
WAARSCHUWING!
Snel optrekken op een glad wegdek
is gevaarlijk. Bij een verschil in grip
van de wielen kan de auto zijwaarts
gaan glijden. U zou de macht over
het stuur kunnen verliezen en een
aanrijding kunnen veroorzaken.
Trek langzaam op wanneer u weet
dat er weinig grip is (ijs, sneeuw, nat
wegdek, modder, rul zand, enz.).
GRIP
Bij rijden op natte of met sneeuwres-
ten bedekte wegen kan een dunne
laag water ontstaan tussen de band en
het wegdek. Dit verschijnsel wordt
aquaplaning genoemd en kan ertoe
leiden dat de auto gedeeltelijk of vol-
ledig onbestuurbaar wordt en u niet
meer kunt remmen. Volg de onder-
staande aanwijzingen op om het risico
van aquaplaning te verkleinen:
1. Pas uw snelheid aan bij hevige re-
genval of wanneer het wegdek is be-
dekt met sneeuwresten. 2. Pas uw snelheid aan op wegen met
diepe plassen.
3. Vervang de banden zodra de
bandenslijtage-indicatoren zichtbaar
worden.
4. Zorg voor een juiste bandenspan-
ning.
5. Houd onder alle omstandigheden
voldoende afstand tot het voertuig
vóór u, om aanrijdingen bij een nood-
stop te voorkomen.
DOOR WATER RIJDEN
Ga bij het rijden door water met een
diepte van meer dan een paar centi-
meter voorzichtig te werk om schade
aan de auto en lichamelijk letsel te
voorkomen.
157
Page 165 of 257

STROMEND/OPKOMEND
WATERWAARSCHUWING!
Rijd niet op of over wegen of paden
met stromend of opkomend water
(bijvoorbeeld na een storm). Stro-
mend water kan het wegdek of de
bovenlaag van het pad wegspoelen
en de auto in dieper water doen zin-
ken. Bovendien kan de auto snel
worden meegevoerd met het stro-
mende en/of opkomende water. Als
geen gehoor wordt gegeven aan deze
waarschuwing, kan dit ernstig of do-
delijk letsel tot gevolg hebben voor
u, uw passagiers en anderen in uw
omgeving.
ONDIEP STILSTAAND
WATER
Hoewel uw auto in staat is om door
ondiep stilstaand water te rijden,
moet u voordat u dit doet de volgende
waarschuwingen en voorzorgsmaat-
regelen in acht nemen.
LET OP!
Controleer altijd de diepte van het stilstaande water voordat u erdoor
rijdt. Rijd nooit door stilstaand
water dat tot boven de onderkant
van de wielvelgen reikt.
Bepaal de staat van de weg of het
pad onder water en of zich obsta-
kels onder water bevinden voordat
u door het stilstaande water rijdt. Rijd niet met een hogere snelheid
dan 8 km/u door stilstaand water.
Dit beperkt de golfvorming tot
een minimum.
Rijden door stilstaand water kan
schade veroorzaken aan de onder-
delen van de aandrijflijn. Contro-
leer altijd de vloeistoffen van de
auto (motor, versnellingsbak, assen
etc.) op tekenen van verontreini-
ging (d.w.z. witte of schuimende
vloeistof) nadat u door het stil-
staande water bent gereden. Blijf
niet rijden met de auto als een vloei-
stof verontreinigd is, aangezien dit
verdere schade tot gevolg kan heb-
ben. Dergelijke schade wordt niet
gedekt door de standaardgarantie.
(Vervolgd)
LET OP! (Vervolgd)
Als er water in de motor komt, kan
dit onmiddellijke stilstand tot ge-
volg hebben en ernstige interne mo-
torschade veroorzaken. Dergelijke
schade wordt niet gedekt door de
standaardgarantie.WAARSCHUWING!
Rijden door stilstaand water be-
perkt de grip. Rijd niet met een
hogere snelheid dan 8 km/u door
stilstaand water.
Rijden door stilstaand water be-
perkt het remvermogen van het
voertuig waardoor de remweg
langer wordt. Daarom moet u, na-
dat u door stilstaand water heeft
gereden, langzaam blijven rijden
en enkele malen het rempedaal
licht intrappen om de remmen te
drogen.
Als er water in de motor komt,
kan dit onmiddellijke stilstand tot
gevolg hebben, waarna u niet
meer verder kunt rijden.
(Vervolgd)
158
Page 166 of 257

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Als geen gehoor wordt gegeven
aan deze waarschuwingen, kan
dit ernstig of dodelijk letsel tot
gevolg hebben voor u, uw passa-
giers en anderen in uw omgeving.
STUURBEKRACHTIGING
Het standaard stuurbekrachtigings-
systeem zorgt voor een optimale reac-
tie op stuurmanoeuvres en maakt de
auto gemakkelijk bestuurbaar als er
weinig ruimte is. Het systeem voorziet
in mechanische stuurkracht als de
stuurbekrachtiging eventueel weg-
valt.
Als de stuurbekrachtiging om een of
andere reden uitvalt, blijft de auto
normaal bestuurbaar. Onder derge-
lijke omstandigheden is er wel aan-
zienlijk meer stuurkracht nodig,
vooral bij lage rijsnelheden en tijdens
parkeermanoeuvres. OPMERKING:
Wat meer werkingsgeluid aan
het einde van de stuurwielslag is
normaal en duidt niet op een
probleem met de stuurbekrach-
tiging.
Als het voertuig voor het eerst wordt gestart bij koud weer, be-
staat er kans dat de pomp van
het stuurbekrachtigingssysteem
even lawaai maakt. Dit is te wij-
ten aan de koude, dikke vloei-
stof in de stuurinrichting. Dit la-
waai is als normaal te
beschouwen en is in het geheel
niet schadelijk voor de stuurin-
richting.
WAARSCHUWING!
Blijven rijden zonder optimale
stuurbekrachtiging is onverstandig.
U kunt zo de veiligheid van uzelf en
anderen in gevaar brengen. Laat zo
snel mogelijk onderhoud verrichten.
LET OP!
Als u het stuurwiel langdurig naar
het einde van zijn slag gedraaid
houdt, raakt de stuurbekrachti-
gingsvloeistof verhit. Vermijd dit
dus als dat mogelijk is. U riskeert
anders schade aan de stuurbekrach-
tigingspomp.
CONTROLE VLOEISTOF
STUURBEKRACHTIGING
Het peil van de stuurbekrachtigings-
vloeistof hoeft niet op vastgestelde on-
derhoudstijdstippen te worden gecon-
troleerd. Het vloeistofpeil hoeft
uitsluitend te worden gecontroleerd
als u vermoedt dat er lekkage op-
treedt, als u ongewone geluiden hoort
en/of wanneer het systeem niet naar
verwachting werkt. Laat de keuring
coördineren door een erkende dealer.
159
Page 167 of 257

LET OP!
Spoel het systeem van de stuurbe-
krachtiging niet met chemicaliën,
omdat daardoor de onderdelen van
de stuurbekrachtiging beschadigd
kunnen raken. Dergelijke schade
wordt niet gedekt door de stan-
daardgarantie.WAARSCHUWING!
Controleer het vloeistofniveau ter-
wijl de auto vlak staat en nadat de
motor is afgezet, om zo letsel door
bewegende onderdelen te voorko-
men en een accurate niveau-aflezing
te verzekeren. Vul nooit te veel vloei-
stof bij. Gebruik uitsluitend door de
fabrikant aanbevolen stuurbekrach-
tigingsvloeistof.
Vul zo nodig vloeistof bij tot aan het
juiste peil. Verwijder met een schone
doek alle gemorste vloeistof van de
oppervlakken. Raadpleeg de para-
graaf "Vloeistoffen, smeermiddelen
en originele onderdelen" in "Onder-
houd van uw auto" voor meer infor-
matie hierover. HANDREM
Voordat u het voertuig verlaat, moet u
er zeker van zijn dat de handrem goed
is aangetrokken. Controleer ook of de
schakelhendel in de stand PARK
staat.
De handrem zit in de middenconsole.
Zet de auto op de handrem door de
handgreep stevig omhoog te trekken.
Om de handrem te lossen wordt de
hendel iets omhoog getrokken, de ver-
grendelknop ingedrukt en dan de
hendel helemaal omlaag gedrukt.
Als de handrem wordt aangetrokken
terwijl de contactschakelaar in de
stand ON staat, gaat het waarschu-
wingslampje voor het remsysteem in
de instrumentengroep branden.OPMERKING:
Wanneer de handrem is aange-
trokken en naar een versnelling
wordt geschakeld, gaat het
waarschuwingslampje voor het
remsysteem knipperen. Als be-
weging van de auto wordt gede-
tecteerd, klinkt er een geluids-
signaal om de bestuurder hierop
te wijzen. Zet de handrem volle-
dig vrij voordat u met de auto
gaat rijden.
Dit lampje geeft dan alleen aan dat de handrem is aangetrok-
ken. Het geeft niet aan hoe
krachtig de handrem is aange-
trokken.
Wanneer u op een helling parkeert is
het belangrijk dat u op een afdaling de
voorwielen naar de stoeprand toe
draait en op een helling van de stoep-
rand af. U moet eerst de handrem
aantrekken voordat u de schakelhen-
del in de stand PARK zet. Anders kan
het door de belasting van het schakel-
blokkeersysteem veel moeite kosten
om de schakelhendel uit de stand
PARK te bewegen. De handrem moet
Handrem
160
Page 168 of 257

altijd aangetrokken zijn als de be-
stuurder niet in de auto zit.WAARSCHUWING!
Gebruik de stand PARK nooit alsvervanging voor de handrem.
Trek de parkeerrem altijd volledig
aan als u de auto parkeert, om te
voorkomen dat de auto gaat rollen
en mogelijk letsel of schade ver-
oorzaakt.
Verwijder altijd uw sleutelhouder
bij het uitstappen en sluit de auto
af.
Laat nooit kinderen alleen in een
auto achter of in de buurt van een
auto die niet is afgesloten. Het
achterlaten van kinderen zonder
toezicht in een auto is om verschil-
lende redenen gevaarlijk. Kinde-
ren of derden lopen dan het risico
op ernstig of zelfs dodelijk letsel.
Waarschuw kinderen dat ze niet
aan de handrem, het rempedaal of
de schakelhendel mogen komen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Laat de sleutelhouder niet slinge-
ren in of nabij de auto. Een kind
zou de knoppen van de elektrische
raambediening of andere schake-
laars kunnen bedienen of de auto
in beweging kunnen zetten.
Controleer of de handrem volledig
is vrijgezet voordat u gaat rijden.
Als u dit niet doet, kan dit leiden
tot een defect van de remmen, en
daardoor tot een aanrijding.
De handrem moet altijd goed wor-
den aangetrokken wanneer u de
auto verlaat. Anders kan de auto
wegrollen en schade of letsel ver-
oorzaken. Controleer ook of de
schakelhendel in de stand PARK
staat. Als dit wordt nagelaten kan
de auto gaan rollen en zo schade
of letsel veroorzaken.LET OP!
Als het waarschuwingslampje voor
het remsysteem blijft branden nadat
de handrem is vrijgezet, duidt dit op
een storing in het remsysteem. Laat
het remsysteem onmiddellijk con-
troleren door een erkende dealer. ABS-SYSTEEM
Het ABS-systeem zorgt voor extra
voertuigstabiliteit en meer remwer-
king onder de meeste remomstandig-
heden. Het systeem heeft een eigen
regeleenheid die de hydraulische rem-
druk moduleert om blokkeren van de
wielen te voorkomen en ervoor te zor-
gen dat de wielen niet slippen op een
gladde ondergrond.
WAARSCHUWING!
Pompend remmen heeft op het
ABS-systeem een averechtse uit-
werking. De effectieve remkracht
wordt hierdoor verminderd en het
risico van een ongeval neemt toe.
Pompend remmen verlengt de
remweg. Wanneer u moet afrem-
men of stoppen, trap dan alleen
stevig het rempedaal in.
(Vervolgd)
161