Page 25 of 240
KLIMAATREGELING.
18)2).
VERWARMING / HANDBEDIENDE KLIMAATREGELING
(voor bepaalde versies/markten)
Bedieningselementen
A - Luchttemperatuurknop (rood = warm / blauw = koud).
B - Knop luchtrecirculatie:
interne luchtrecirculatie.
luchttoevoer van buitenaf.
1
02
3
4
22F1D0132
23
Page 26 of 240

BELANGRIJK Geadviseerd wordt de luchtrecirculatie in te schakelen in de file of in tunnels, of rijdend over stoffige wegen, om
te voorkomen dat vervuilde lucht in het interieur komt. Gebruik de functie echter niet langdurig, vooral als er meerdere
passagiers aan boord zijn, om beslagen ruiten te voorkomen.
C - Draaiknop luchtverdeling:
luchtstroom naar de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard om de borst en het gelaat tijdens het
warme seizoen te verkoelen.
verdeling tussen luchtroosters beenruimten (warmste lucht) en luchtroosters op dashboard (koelste lucht).
naar de roosters in de beenruimte. Wegens de natuurlijke neiging van warmte om zich naar boven toe te verspreiden,
warmt dit type verdeling het interieur zo snel mogelijk op, waardoor onmiddellijk een behaaglijk gevoel wordt verkregen.
verdeling tussen uitstroomopeningen beenruimten en uitstroomopeningen voorruit/voorste zijruiten. Dit type verdeling
biedt een doeltreffende verwarming van het interieur en voorkomt dat de ruiten beslaan.
luchtstroom naar de luchtroosters van de voorruit en de voorste zijruiten om deze te ontwasemen of te ontdooien.
D - In-/uitschakelknop achterruitverwarming, inklapbare spiegel/voorruitverwarming (voor bepaalde versies/markten). De led op
de knop gaat branden om aan te geven dat de functie is ingeschakeld. Om de accu efficiënt te houden, wordt de functie na
ongeveer 20 minuten automatisch uitgeschakeld.
E - Draaiknop voor ventilatorsnelheid en inschakeling/uitschakeling klimaatregeling (voor bepaalde versies/markten).
BELANGRIJK In warm en vochtig weer kan als koude lucht op de voorruit wordt geblazen aan de buitenzijde condensatie
ontstaan, waardoor het zicht wordt beperkt.
OPMERKING Om de luchtstroom uit de openingen te stoppen, de knop op 0 plaatsen en knop B op interne luchtrecirculatie.
.
EXTRA VERWARMING
(voor bepaalde versies/markten)
Deze inrichting versnelt het verwarmen van het interieur wanneer het erg koud is. De verwarming wordt automatisch
ingeschakeld afhankelijk van de omgevingsomstandigheden en als de motor gestart is en wanneer de
motorkoelvloeistoftemperatuur laag is. De extra verwarming wordt automatisch uitgeschakeld nadat de gewenste
comfortsituatie is bereikt.
De verwarming werkt alleen bij lage buitentemperatuur en lage motorkoelvloeistoftemperatuur. De extra verwarming wordt niet
ingeschakeld als de accuspanning te laag is.
24
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 27 of 240
AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING
(voor bepaalde versies/markten)
Bedieningselementen
.
A - Schakelt de AUTO-functie in (automatische werking klimaatregeling).
B - Verhoogt de luchttemperatuur.
C - Verlaagt de luchttemperatuur.
D - Selecteert handmatige luchtverdeling.
Door op de knoppen te drukken, kan een van de vijf luchtstroomverdelingspatronen gekozen worden:
luchtstroom naar de luchtroosters van de voorruit en de voorste zijruiten om deze te ontwasemen of te ontdooien.
luchtstroom naar de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard om de borst en het gelaat tijdens het
warme seizoen te verkoelen.
23F1D0708
25
Page 28 of 240

naar de roosters in de beenruimte. Wegens de natuurlijke neiging van warmte om zich naar boven toe te verspreiden,
warmt dit type verdeling het interieur zo snel mogelijk op, waardoor onmiddellijk een behaaglijk gevoel wordt verkregen.
+verdeling tussen luchtroosters beenruimten (warmste lucht) en luchtroosters op dashboard (koelste lucht).
+verdeling tussen uitstroomopeningen beenruimten en uitstroomopeningen voorruit/voorste zijruiten. Dit type verdeling
biedt een doeltreffende verwarming van het interieur en voorkomt dat de ruiten beslaan.
BELANGRIJK In warm en vochtig weer kan als koude lucht op de voorruit wordt geblazen aan de buitenzijde condensatie
ontstaan, waardoor het zicht wordt beperkt.
E - Schakelt de MAX DEF-functie (snelle ontdooiing/ontwaseming voorruit) in/uit.
F - Schakelt de aircocompressor in/uit.
G - Schakelt de interne luchtrecirculatie in/uit.
H - Klimaatregeling aan/uit.
F - Schakelt de achterruitverwarming en (voor bepaalde versies/markten) de spiegelverwarming/voorruitverwarming in/uit.
L/M - Regelt de ventilatorsnelheid.
De automatische klimaatregeling regelt de Start&Stopfunctie (motor uit wanneer de auto nul is) om een passend comfort in het
interieur te garanderen.
OPMERKING: Onder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt aanbevolen het gebruik van de Start&Stopfunctie te
beperken om te voorkomen dat de compressor continu wordt in- en uitgeschakeld, waardoor de ramen snel beslaan en
vochtophoping plaatsvindt, met een onaangename geur in het interieur als gevolg.
.
BELANGRIJK
18)Het wordt afgeraden de luchtcirculatie in te schakelen bij lage buitentemperaturen, aangezien de ruiten sneller kunnen beslaan.
BELANGRIJK
2)Het systeem gebruikt een koelmiddel dat compatibel is met de wetten die van kracht zijn in de landen waar het voertuig wordt verkocht,
R134a of R1234yf. Gebruik tijdens het laden alleen het gas dat is aangeduid op het plaatje in de motorruimte. Het gebruik andere
koelmiddelen heeft invloed op de efficiency en conditie van het systeem. Het smeermiddel dat voor de compressor wordt gebruikt, is ook
strikt gekoppeld aan het type koelgas; raadpleeg het Fiat Servicenetwerk.
26
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 29 of 240

ELEKTRISCHE
RUITBEDIENING
ELEKTRISCHE
RUITBEDIENING VOOR
19) 20)
Deze werkt met de contactsleutel in de
stand MAR en gedurende circa drie
minuten nadat de contactsleutel naar
de stand STOP is gedraaid of
verwijderd is.
De bedieningsknoppen voor de
elektrische ruitbediening bevinden zich
achter de versnellingspook fig. 24 en
bedienen:
A Openen/sluiten linkerruit.
B Openen/sluiten rechterruit.
Met de sleutel in de stand MAR, wordt
de automatische werking van de ruit
geactiveerd als een van de knoppen
lang wordt ingedrukt: omhoog en
omlaag van de ruit aan de
bestuurderszijde en alleen omlaag aan
de passagierszijde.
HANDMATIGE
RUITBEDIENING ACHTER
Gebruik de slinger op het deurpaneel
om de ruit te openen/sluiten.
BELANGRIJK
19)Oneigenlijk gebruik van de elektrische
ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer
voor en tijdens het bedienen altijd of de
passagiers niet kunnen worden verwond
door de bewegende ruiten of door
voorwerpen die door de ruit worden
meegesleept of geraakt.
20)Verwijder altijd de sleutel uit het
contactslot als het voertuig wordt verlaten
om te voorkomen dat onverwachtse
bediening van de elektrische ruitbediening
gevaar oplevert voor de achtergebleven
passagiers.
MOTORKAP
OPENEN
Ga als volgt te werk:
trek de hendel fig. 25 in de richting
van de pijl;
verplaats hendel B fig. 26 naar links;
24F1D0031
25F1D0035
26F1D0036
27
Page 30 of 240

til de motorkap op en trek
tegelijkertijd de steunstang C fig. 27 uit
de klem D, steek vervolgens het
uiteinde van de stang in de opening E
in de motorkap (grote opening) en druk
de stang in de veiligheidsstand (kleine
opening).
21) 22)
SLUITEN
Ga als volgt te werk:
houd de motorkap met één hand
omhoog, verwijder met de andere hand
de stang C fig. 27 uit de zitting E en
plaats hem terug in de klem D;
laat de motorkap tot op ongeveer 20
cm van de motorruimte zakken en laat
hem dan vallen. Controleer of de
motorkap volledig gesloten is en niet
alleen met de beveiliging is vergrendeld
door te proberen hem op te tillen. Als
de motorkap niet perfect gesloten
is, probeer dan niet erop te drukken
maar open hem opnieuw en herhaal de
handeling.
23) 24)
BELANGRIJK Controleer altijd of de
motorkap goed vergrendeld is om
te voorkomen dat deze tijdens
het rijden open gaat.
Het volgende plaatje fig. 28 is
aangebracht in de motorruimte:
BELANGRIJK
21)Een onjuiste plaatsing van de
steunstang kan leiden tot een plotselinge
val van de motorkap.
22)Gebruik beide handen om de motorkap
op te tillen. Controleer, voordat de
motorkap wordt opgetild, of de armen van
de ruitenwissers tegen de ruit liggen, het
voertuig stilstaat en de handrem is
aangetrokken.
23)Verricht deze handelingen uitsluitend bij
stilstaand voertuig.
24)Voor de rijveiligheid moet de motorkap
tijdens het rijden altijd perfect gesloten
zijn. Controleer dus altijd of de motorkap
goed gesloten en vergrendeld is. Mocht u
tijdens het rijden merken dat de motorkap
niet goed vergrendeld is, stop dan
onmiddellijk en sluit de motorkap op de
correcte manier.
27F1D0037
28F1D1000
28
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 31 of 240

BAGAGERUIMTE
De ontgrendeling van de bagageruimte
gebeurt elektrisch en is uitgeschakeld
wanneer de auto rijdt.
OPENEN
25)
Met mechanische sleutel
Op versies met mechanische sleutel,
kan de bagageruimte van de buitenkant
van het voertuig worden geopend
door de metalen baard van de sleutel in
het slot op de achterklephendel te
steken en om te draaien.
Met afstandsbediening
(voor bepaalde versies/markten)
De achterklep wordt ontgrendeld door
op de toets
op de
afstandsbediening te drukken. De
richtingaanwijzers knipperen twee keer.Met elektrisch bediende handgreep
(soft touch)
(voor bepaalde versies/markten)
Voor versies met soft touch electrische
hendel kan de achterklep (wanneer
ontgrendeld) pas van buitenaf worden
geopend met de elektrische
openingshendel A fig. 29 die zich onder
de hendel bevindt totdat er een klik
wordt gehoord, wat ontgrendeling
betekent.
Als de portierenontgrendeld zijn, kan de
achterklep op elk moment worden
geopend. Om de achterklep met deze
handgreep te kunnen openen, moet
een van de voorportieren geopend
worden of moeten de portieren
ontgrendeld zijn met de
afstandsbediening of met de
mechanische sleutel.Achterklep van binnenuit openen in
geval van nood
Ga als volgt te werk:
verwijder de achterste hoofdsteunen
en klap de stoelen helemaal in;
Verwijder de beschermende dop en
maak het slot los met een
schroevendraaier of de metalen baard
van de sleutel fig. 30.
SLUITEN
26)
Trek aan de handgreep aan de
binnenkant van de achterklep.
BELANGRIJK Controleer of u in het
bezit van de sleutels bent voordat de
achterklep wordt gesloten. De
achterklep wordt namelijk automatisch
vergrendeld.
29F1D0032
30F1D0033
29
Page 32 of 240

INITIALISATIE
BAGAGERUIMTE
BELANGRIJK Als de accu is
losgekoppeld of als de zekering
doorbrandt, moet het openen/sluiten
van de achterklep opnieuw
geïnitialiseerd worden. Ga als volgt te
werk: sluit alle portieren en de
achterklep, druk op de
toets op de
afstandsbediening, druk dan op de
knop.
27) 28) 29)
BELANGRIJK
25)Let op dat er geen voorwerpen op de
hoedenplank worden geraakt wanneer
de achterklep wordt geopend.
26)Met de motor aan moet u er altijd voor
zorgen dat de achterklep gesloten is:
uitlaatgassen zouden de laadruimte
ingezogen kunnen worden.
27)Aan elke bevestiging mag een lading
van maximaal 100 kg worden vastgezet.
28)Een zware lading die niet is vastgezet
kan ernstig letsel aan passagiers
veroorzaken in geval van een aanrijding.29)Als in een gebied wordt gereden waar
weinig tankstations aanwezig zijn en men
benzine in een tankje wil meenemen, moet
dit overeenkomstig de geldende
voorschriften en in een goedgekeurd tankje
gebeuren dat op passende wijze met de
bevestigingen is verankerd. Bedenk echter
wel dat op deze manier het risico op brand
bij een ongeval toeneemt.
USB-AANSLUITINGEN
EN AUX-INPUT
(voor bepaalde versies/markten)
Afhankelijk van het uitrustingsniveau
kan het voertuig zijn uitgerust met:
een USB-aansluiting/hoofd
AUX-input fig. 31. De AUX-input voor
het aansluiten van externe apparatuur
(iPod, muziekafspelers, etc.) en de
USB-aansluiting voor het overbrengen
van gegevens van een USB Pen Drive
of andere bronnen (smartphone etc.) en
langzaam opladen;
een extra USB-aansluiting op het
dashboard fig. 32 met de enige functie
de externe apparatuur op te laden
(smartphone etc.).
31F1D0698
30
KENNISMAKING MET DE AUTO