Page 153 of 240
MOTORRUIMTE
.
NIVEAUS CONTROLEREN
159) 160)58)
0.9 TwinAir/0.9 TwinAir Turbo versies
A. Motorolie dop/vulopening – B. Motoroliepeilstok – C. Motorkoelvloeistof – D. Vloeistof voor ruitensproeiers/achterruitsproeier – E. Remvloeistof –
F. Accu
129F1D0097
151
Page 154 of 240
1.2 8V 69 pk versie
A. Motorolie dop/vulopening – B. Motoroliepeilstok – C. Motorkoelvloeistof – D. Vloeistof voor ruitensproeiers/achterruitsproeier – E. Remvloeistof –
F. Accu
130F1D0098
152
ONDERHOUD EN ZORG
Page 155 of 240
1.3 16V MultiJet versies
A. Motorolie dop/vulopening – B. Motoroliepeilstok – C. Motorkoelvloeistof – D. Vloeistof voor ruitensproeiers/achterruitsproeier – E. Remvloeistof –
F. Accu
131F1D0141
153
Page 156 of 240

MOTOROLIE
59) 60)3)
Controleer ongeveer 5 minuten na het
uitzetten van de motor het oliepeil
met het voertuig op een horizontale
ondergrond.
Controleer of het oliepeil zich tussen het
MIN- en MAX-teken op de peilstok B
bevindt.Wanneer het olieniveau bij
of onder het MIN-teken komt, moet olie
bijgevuld worden via de vulopening A
tot aan het MAX-teken.
OPMERKING Voor 0.9 TwinAir en 0.9
TwinAir Turbo versies, is de
motoroliepeilstok A is in de dop A
geïntegreerd. Draai de dop los, maak
de peilstok schoon met een niet
pluizende doek, plaats de peilstok terug
en draai de dop vast. Draai de dop
weer los en controleer of het peil zich
tussen het MIN- en MAX-teken op
de peilstok bevindt.
Motorolieverbruik
Het maximale motorolieverbruik is
gewoonlijk 400 gram elke 1000 km.
Tijdens de eerste gebruiksperiode van
het voertuig dienen de omstandigheden
van het motorolieverbruik als
gestabiliseerd te worden beschouwd na
de eerste 5000 - 6000 km.Bijvullen van de motorolie (voor
TwinAir-motoren)
Zodra het bericht dat motorolie moet
worden bijgevuld op het display
verschijnt, moet de gebruiker de olie tot
het MAX-niveau bijvullen en de
waarschuwing op het
instrumentenpaneel resetten op de in
de paragraaf "Display" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het
instrumentenpaneel" beschreven wijze.
OPMERKING Laat na het bijvullen of
het verversen van motorolie de motor
enkele seconden draaien alvorens hem
uit te zetten en wacht enkele minuten
alvorens het oliepeil te controleren.
MOTORKOELVLOEISTOF
161)61)
Controleer het koelvloeistofniveau bij
koude motor. Het niveau moet tussen
het MIN- en MAX teken op het reservoir
staan.
Draai, als het niveau te laag is, de
reservoirdop C los en vul de vloeistof bij
zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".VLOEISTOF VOOR
RUITENSPROEIERS/
ACHTERRUITSPROEIER
162)
Als het niveau te laag is, til dan de
reservoirdop D op (zie vorige pagina's)
en vul de vloeistof bij zoals vermeld
in het hoofdstuk "Technische
gegevens".
REMVLOEISTOF
163) 164)62)
Controleer of het vloeistofniveau op het
maximum peil staat (het niveau mag
nooit boven het MAX-teken komen).
Maak, als het vloeistofniveau te laag is,
de reservoirdop E los en vul de vloeistof
bij zoals vermeld in het hoofdstuk
"Technische gegevens".
OLIE HYDRAULISCH
BEDIENINGSSYSTEEM
DUALOGIC
VERSNELLINGSBAK
4)
Het vloeistofniveau mag uitsluitend
gecontroleerd worden bij een
werkplaats van het Fiat Servicenetwerk.
154
ONDERHOUD EN ZORG
Page 157 of 240

ACCU
165) 166) 167) 168)
63)5)
Het elektrolyt van accu F hoeft niet te
worden bijgevuld met gedestilleerd
water. Een periodieke controle bij het
Fiat Servicenetwerk is echter
noodzakelijk om de efficiëntie te
verifiëren.
BELANGRIJK Als de accu werd
losgekoppeld moet de
stuurbekrachtiging worden
geïnitialiseerd. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden om
dit aan te geven. Draai voor deze
procedure het stuurwiel van het ene
uiteinde naar het andere terwijl op een
rechtlijnig traject van ongeveer honderd
meter wordt gereden.
BELANGRIJK Als het laadniveau
gedurende langere tijd onder 50% blijft,
raakt de accu door sulfatering
beschadigd. Hierdoor verminderen de
capaciteit en het startvermogen.ONDERHOUD
AIRCONDITIONING-
SYSTEEM
Schakel in de winter de airconditioning
minstens eens per maand ongeveer
10 minuten in. Laat vóór het begin van
het zomerseizoen het systeem
controleren door het Fiat
Servicenetwerk.
BELANGRIJK
159)Rook nooit tijdens het uitvoeren van
werkzaamheden in de motorruimte: er
kunnen ontvlambare gassen en dampen
vrijkomen die brand kunnen veroorzaken.
160)Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren
van werkzaamheden in de motorruimte
wanneer de motor nog warm is: gevaar
voor brandwonden.
161)Het koelsysteem staat onder druk.
Vervang, indien nodig, de dop alleen door
een origineel exemplaar om de werking van
het systeem niet negatief te beïnvloeden.
Draai bij warme motor de dop van het
reservoir niet los: gevaar voor
brandwonden.
162)Rijd nooit met een leeg
ruitensproeiervloeistofreservoir:
ruitensproeiers zijn van fundamenteel
belang voor een goed zicht. Sommige in de
handel verkrijgbare
ruitensproeiervloeistoffen zijn licht
ontvlambaar. De motorruimte omvat warme
onderdelen die bij contact met de vloeistof
brand kunnen veroorzaken.163)Remvloeistof is giftig en uiterst
corrosief. Als er per ongeluk remvloeistof
gemorst wordt, moeten de betrokken delen
onmiddellijk worden gewassen met water
en neutrale zeep. Vervolgens met veel
water afspoelen. In geval van inslikken
onmiddellijk een arts raadplegen.
164)Het symbool
, op het reservoir van
de remvloeistof geeft aan dat een
remvloeistof een synthetische of op
mineralen gebaseerde vloeistof is. Het
gebruik van minerale vloeistoffen kan de
speciale rubberen pakkingen in het
remsysteem onherstelbaar beschadigen.
165)Accuvloeistof is giftig en corrosief.
Vermijd contact met huid en ogen. Houd
open vuur en bronnen van vonken uit
de buurt van de accu: brand- en
ontploffingsgevaar.
166)Als de accu met onvoldoende
vloeistof werkt, kan dit de accu
onherstelbaar beschadigen en een explosie
veroorzaken.
167)Als de auto langere tijd niet gebruikt
wordt onder extreem koude
weersomstandigheden, dan moet de accu
worden verwijderd en op een verwarmde
plaats worden bewaard om bevriezing
te voorkomen.
168)Draag altijd een speciale bril wanneer
aan of in de buurt van de accu wordt
gewerkt.
155
Page 158 of 240

BELANGRIJK
58)Let erop dat de verschillende types
vloeistoffen tijdens het bijvullen niet
verwisseld worden: ze mogen absoluut niet
onderling gemengd worden! Bijvullen met
een ongeschikte vloeistof kan leiden tot
ernstige schade aan de auto.
59)Het olieniveau mag nooit boven het
MAX-teken komen.
60)Vul geen olie bij met andere kenmerken
dan de olie waarmee de motor al is
gevuld.
61)Het motorkoelsysteem moet worden
gevuld met PARAFLU
UPantivries. Vul
koelvloeistof bij met dezelfde kenmerken als
de koelvloeistof waarmee het koelsysteem
reeds is gevuld. PARAFLU
UPmag niet
met andere typen vloeistoffen worden
gemengd. Mocht dit toch gebeuren, start
de motor dan in geen geval en neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
62)Vermijd elk contact tussen de uiterst
corrosieve remvloeistof en de gelakte
delen. Spoel bij contact onmiddellijk uit met
rijkelijk water.
63)Onjuiste installatie van elektrische en
elektronische apparatuur kan leiden tot
ernstige schade aan het voertuig. Als men
na aanschaf van het voertuig accessoires
wil monteren (antidiefstal, mobiele telefoon
enz.), wordt geadviseerd contact op te
nemen met het Fiat Servicenetwerk, dat de
meest geschikte apparaten zal aanraden
en zal controleren of een accu met een
grotere capaciteit gemonteerd moet
worden.
BELANGRIJK
3)De gebruikte motorolie en oliefilters
bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het
milieu. Het verdient aanbeveling de olie
en de filters te laten vervangen door het
Fiat Servicenetwerk.
4)Gebruikte versnellingsbakolie bevat
stoffen die schadelijk zijn voor het milieu.
Het wordt aanbevolen de olie te laten
vervangen door het Fiat Servicenetwerk
waar deze op milieuvriendelijke wijze en in
overeenstemming met de wettelijke
voorschriften verwerkt wordt.
5)Accu’s bevatten stoffen die zeer
gevaarlijk zijn voor het milieu. Neem voor
het vervangen van de accu contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
REMMEN
Afhankelijk van de versie/markt kan het
voertuig zijn uitgerust met mechanische
slijtagedetectors voor de remblokken:
een per wielunit.
Als de remvoeringen bijna zijn versleten,
zal bij het intrappen van het rempedaal
een zwak piepend geluid te horen
zijn: dit zal ongeveer 100 km duren (dit
aantal kilometers hangt af van rijstijl
en route).
Er kan dan nog gewoon worden
gereden, mits dat voorzichtig gebeurt.
Neem echter zo snel mogelijk contact
op met het Fiat Servicenetwerk om
de versleten remblokken te laten
vervangen.
156
ONDERHOUD EN ZORG
Page 159 of 240

RUITENWISSERS/
ACHTERRUITWISSER
169)64)
WISSERBLADEN
VOORRUIT VERVANGEN
hef de wisserarm op, druk op het
lipje fig. 132 van de springveer en
verwijder het wisserblad van de arm;
monteer het nieuwe wisserblad door
het lipje in de speciale zitting op de
wisserarm te blokkeren;
laat de wisserarm voorzichtig op de
ruit zakken.WISSERBLAD
ACHTERRUIT
VERVANGEN
Ga als volgt te werk:
til de afdekking A fig. 133 op, draai
de moer B los en verwijder de
wisserarm C;
plaats de nieuwe wisserarm op
correcte wijze, draai de moer B volledig
vast en breng de afdekking A omlaag.SPROEIERS
Ruitensproeier
De ruitensproeiers van de voorruit
kunnen versteld worden door met een
schroevendraaier de inkepingen aan de
zijkant te draaien. Als de ruitensproeiers
niet werken, controleer dan eerst of er
ruitensproeiervloeistof in het reservoir zit
(zie de paragraaf “Controle van
vloeistofniveaus” in dit hoofdstuk).
Controleer vervolgens of de
sproeigaatjes niet verstopt zijn. Gebruik
zo nodig een naald om ze te
ontstoppen.
Achterruitsproeier
De sproeiers van de achterruit zijn niet
verstelbaar. De sproeier bevindt zich
boven de achterruit.
BELANGRIJK
169)Rijden met versleten wisserbladen is
bijzonder gevaarlijk, omdat het zicht onder
slechte weersomstandigheden daardoor
wordt beperkt.
BELANGRIJK
64)Schakel de ruitenwissers niet met van
de ruit opgeheven wisserbladen in.
132F1D0100
133F1D0101
157
Page 160 of 240

HET VOERTUIG
OPKRIKKEN
170)
Als de auto opgeheven moet worden,
ga dan naar een werkplaats van het
Fiat Servicenetwerk die is uitgerust met
een garagekrik en een hefbrug fig.
134.
BELANGRIJK
170)Hef het voertuig alleen op door de
garagekrik of hefbrug te plaatsen onder de
aangegeven punten
WIELEN EN BANDEN
171) 172)
65) 66) 67) 68)
TIPS VOOR HET
OMWISSELEN VAN DE
BANDEN
De voor- en achterbanden zijn
onderhevig aan verschillende
belastingen en spanningen die te wijten
zijn aan stuurbewegingen, manoeuvres
en remmen. Daarom kunnen ze
ongelijkmatig verslijten.
Om dit probleem op te lossen, moeten
de banden op het juiste moment
worden verwisseld. Deze handeling
wordt aanbevolen voor banden met een
diep loopvlakprofiel, die geschikt zijn
voor zowel het rijden over verharde als
onverharde wegen.
Het omwisselen van banden draagt bij
tot het handhaven van de grip en
tractieprestaties op natte, modderige of
besneeuwde wegen, waarbij optimale
bestuurbaarheid van de auto wordt
gegarandeerd.
In geval van abnormale bandenslijtage,
moet de reden gevonden en
gecorrigeerd worden alvorens de
banden om te wisselen.
BELANGRIJK
171)Verwissel de banden niet kruislings als
ze van het "éénrichtingstype" zijn. Zorg er
in dat geval altijd voor dat er geen banden
gemonteerd worden met een draairichting
die tegengesteld is aan de richting die is
aangegeven, er bestaat een risico voor
verlies van grip en controle over het
voertuig.
172)Rijden met geheel of gedeeltelijk
leeggelopen banden kan gevaarlijk zijn en
de band onherstelbaar beschadigen.
BELANGRIJK
65)De wegligging van de auto is in grote
mate afhankelijk van een juiste
bandenspanning.
66)Als de bandenspanning te laag is, kan
de band oververhit raken en als gevolg
daarvan ernstig beschadigd raken.
67)Verwissel de banden niet kruiselings,
door ze van de rechterzijde naar de
linkerzijde en omgekeerd te verplaatsen.
68)Voer bij lichtmetalen velgen nooit
spuitwerkzaamheden uit die een
temperatuur vereisen boven 150°C. Dit kan
de mechanische eigenschappen van de
wielen in gevaar brengen.
134F1D0135
158
ONDERHOUD EN ZORG