Page 17 of 240

HOOFDSTEUNEN
11) 12)
HOOFDSTEUNEN VOOR
Omhoog verstellen: breng de
hoofdsteun omhoog tot deze op zijn
plaats vastklikt.
Omlaag verstellen: druk op knop A
fig. 11 en breng de hoofdsteun omlaag.
“Anti-Whiplash” voorziening
De hoofdsteunen zijn uitgerust met een
“Anti-Whiplash” voorziening, die de
afstand tussen hoofd en hoofdsteun bij
een botsing achterop vermindert,
waardoor het zweepslageffect wordt
afgezwakt.De hoofdsteun kan bewegen wanneer
de leuning door het lichaam of de
hand van de inzittende wordt ingedrukt:
dit gedrag is normaal voor het systeem
en mag niet als een storing worden
beschouwd.
HOOFDSTEUNEN
ACHTER
Omhoog verstellen: breng de
hoofdsteun omhoog tot deze op zijn
plaats vastklikt.
Omlaag verstellen: druk op knop A
fig. 12 en breng de hoofdsteun omlaag.
BELANGRIJK Zet, als de achterste
zitplaatsen worden gebruikt, de
hoofdsteunen altijd in de "volledig
uitgetrokken" stand.Verwijderen
Ga als volgt te werk om de
hoofdsteunen te verwijderen:trek de hoofdsteunen tot hun
maximumhoogte uit;
druk op de knoppen A en B fig. 12
aan de zijkanten van de twee steunen,
en verwijder de hoofdsteunen door
ze omhoog te trekken.
BELANGRIJK
11)Voer de aanpassingen alleen uit
wanneer de auto stilstaat. De
hoofdsteunen moeten zodanig versteld
worden dat het hoofd en niet de nek
er tegenaan steunt. Alleen op deze manier
oefenen ze hun beschermende werking
uit.
12)Voor een optimale bescherming van de
hoofdsteun, moet de rugleuning zo zijn
ingesteld dat men rechtop zit en het hoofd
zich zo dicht mogelijk bij de hoofdsteun
bevindt.
11F1D0011
12F1D0012
15
Page 18 of 240

STUURWIEL
13) 14)
INSTELLINGEN
Het stuurwiel kan verticaal worden
versteld.
Om te verstellen, hendel A fig. 13
omlaag zetten in stand 1, het stuurwiel
in de meest geschikte stand zetten
en het op zijn plaats vergrendelen door
hendel A in stand 2 te zetten.
BELANGRIJK
13)De verstelling mag alleen bij stilstaande
auto en uitgeschakelde motor gebeuren.
14)Demontage-/montagewerkzaamheden,
waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting
of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij
montage van een diefstalbeveiliging) zijn
ten strengste verboden. Zulke
werkzaamheden kunnen de prestaties van
het systeem, de garantie en de veiligheid
in gevaar brengen waardoor de auto niet
meer aan de typegoedkeuring voldoet.
ACHTERUITKIJK-
SPIEGELS
ACHTERUITKIJKSPIEGEL
Deze spiegel is voorzien van een
beveiligingsmechanisme dat ervoor
zorgt dat de spiegel losschiet bij een
heftige botsing met de passagier.
Gebruik de hendel A fig. 14 om de
spiegel in twee standen te zetten:
normaal of antiverblindingsstand.
BUITENSPIEGELS
15)
Handmatig verstellen
Bedien, vanuit het interieur van de auto,
hendel A fig. 15 om de spiegel te
verstellen.
A
2
1
13F1D001314F1D0014
16
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 19 of 240

Elektrisch verstellen
(voor bepaalde versies/markten)
De spiegels kunnen alleen worden
versteld met de contactsleutel in stand
MAR.
Ga als volgt te werk om in te stellen:
Selecteer de gewenste spiegel (links
of rechts) met kiesschakelaar A fig.
16;
zet kiesschakelaar A op stand B en
beweeg hem om de linker buitenspiegel
af te stellen;
zet kiesschakelaar A op stand D en
beweeg hem om de rechter
buitenspiegel af te stellen.
Na het afstellen moet kiesschakelaar A
in de tussenvergrendelstand C worden
gezet.BELANGRIJK Wanneer de
achterruitverwarming wordt
ingeschakeld, worden de
verwarmingselementen van de
buitenspiegels geactiveerd (voor
bepaalde versies/markten).
Handmatig inklappen
Indien nodig, de spiegels naar de auto
toe inklappen.
BELANGRIJK Tijdens het rijden moeten
de spiegels altijd uitgeklapt zijn.
BELANGRIJK
15)De buitenspiegel is bolvormig;
hierdoor wordt de afstandswaarneming
ietwat vertekend.
BUITENVERLICHTING
Met de linkerhendel fig. 17 worden de
dagverlichting, het stadslicht, dimlicht,
de parkeerlichten, het grootlicht, de
richtingaanwijzers en het "Follow me
home"-systeem bediend.
De buitenverlichting kan alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel
in de stand MAR.
Bij inschakeling van de
buitenverlichting, worden het
instrumentenpaneel en verschillende
bedieningselementen op het dashboard
verlicht.
STADSLICHT /
DAGRIJVERLICHTING
(DRL)
“Dagrijlichten”
(voor bepaalde versies/markten)
16) 17)
15F1D001516F1D0016
A
17F1D0019
17
Page 20 of 240

Met de sleutel in de stand MAR en
schakelaar A fig. 17 naar standO
gedraaid, gaan de dagverlichting
automatisch branden; de overige
lichten en de interieurverlichting blijven
uit.
STADSLICHT / DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de schakelaar A fig. 17 naar
. Als het dimlicht wordt
ingeschakeld, gaat de dagrijverlichting
uit en worden het stadslicht en het
dimlicht ingeschakeld. Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Als de contactsleutel naar STOP wordt
gedraaid of wordt verwijderd en de
draaischakelaar vanOnaar de stand
wordt gedraaid, gaan het stadslicht
en de kentekenplaatverlichting branden.
Het waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stad STOP of verwijderd, door
schakelaar A fig. 17 eerst naar standO
en vervolgens naar stand
te
draaien.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.GROOTLICHT
Om het grootlicht in te schakelen, moet
draaischakelaar A fig. 17 op
staan
en de hendel naar het stuurwiel voorbij
de aanslag worden getrokken. Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Wanneer de hendel weer naar het
stuurwiel tot voorbij de aanslag wordt
getrokken, wordt het grootlicht
uitgeschakeld, gaat het dimlicht weer
branden en dooft het lampje
.
GROOTLICHTSIGNAAL
Trek hiervoor de hendel naar het
stuurwiel (instabiele stand), ongeacht
de stand van de draaischakelaar A fig.
17. Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Breng de hendel in de (stabiele) stand:
omhoog:wordt de
richtingaanwijzer rechts ingeschakeld;
omlaag:wordt de richtingaanwijzer
links ingeschakeld.
Het lampje
ofgaat op het
instrumentenpaneel knipperen. De
richtingaanwijzers schakelen
automatisch uit wanneer het stuurwiel
weer wordt rechtgezet."Lane Change"-functie
Zet, als u het verwisselen van rijstrook
wilt aangeven, drukt u de linkerhendel
korter dan een halve seconde lichtjes in
de gewenste stand. De
richtingaanwijzer aan de gekozen kant
knippert vijf keer en wordt vervolgens
automatisch uitgeschakeld.
"FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór de
auto gedurende een ingestelde
tijdsduur worden verlicht.
Inschakeling:trek, met de
contactsleutel in de stand STOP of
verwijderd, de hendel binnen 2 minuten
na het uitzetten van de motor naar
het stuurwiel.
Elke keer dat de hendel wordt bediend,
blijft de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 210
seconden; hierna wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld.
Telkens als de hendel wordt bediend,
gaat het lampje
op het
instrumentenpaneel branden en
verschijnt op het display een bericht
plus de tijd dat de functie actief zal
blijven.
18
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 21 of 240

Het lampjegaat branden wanneer
de hendel voor het eerst wordt bediend
en blijft branden totdat de functie
automatisch wordt uitgeschakeld.
Telkens als de hendel wordt bediend,
wordt alleen de inschakeltijd van de
verlichting verlengd.
Uitschakeling:houd de hendel langer
dan twee seconden naar het stuurwiel
getrokken.
MISTACHTERLICHTEN
Druk op knop
, op het dashboard,
om de mistachterlichten in te
schakelen.
Wanneer de mistachterlampen zijn
ingeschakeld, gaat het lampje
op
het instrumentenpaneel tegelijkertijd
branden.
MISTLAMPEN/
MISTACHTERLICHT
(voor bepaalde versies/markten)
De mistlampen kunnen alleen
ingeschakeld worden als het dimlicht
brandt.
Druk, om de mistlampen/
mistachterlichten in te schakelen, op
knop A fig. 18 als volgt:
Eerste keer indrukken:
mistlampen voor aan;
tweede keer indrukken:
mistachterlichten aan;
derde keer indrukken:
mistkoplampen/mistachterlichten uit.
Wanneer de mistlampen zijn
ingeschakeld, gaat het lampje
op
het instrumentenpaneel tegelijkertijd
branden.
Wanneer de mistachterlampen zijn
ingeschakeld, gaat het lampje
op
het instrumentenpaneel tegelijkertijd
branden.
BELANGRIJK
16)De dagverlichting is een alternatief voor
het dimlicht in landen waar dit tijdens het
rijden overdag verplicht is, en is tevens
toegestaan in landen waar dit niet verplicht
is.17)De dagrijlichten mogen het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het donker
of in tunnels. Het gebruik van de
dagrijlichten wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
18F1D0024
19
Page 22 of 240

INTERIEUR-
VERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING
VOOR
Plafondverlichting met enkel
peertje
Het lampenglas van plafondverlichting
Afig. 19 kan in drie standen worden
gezet:
rechts ingedrukt: lampje altijd aan
links ingedrukt: lampje altijd uit
middelste stand: het lampje gaat
aan/uit bij het openen/sluiten van de
portieren.Meerdere lampen
plafondverlichting
(voor bepaalde versies/markten)
Schakelaar A fig. 20 wordt gebruikt om
de plafondverlichting in/uit te
schakelen.
Standen schakelaar A:
middelste stand (stand 1): de
lampjes C en D gaan aan/uit bij het
openen/sluiten van de portieren;
links ingedrukt (stand 0): de lampjes
C en D blijven altijd gedoofd;
rechts ingedrukt (stand 2): de
lampjes C en D blijven altijd
ingeschakeld.
De verlichting gaat geleidelijk aan/uit.
Standen schakelaar B fig. 20:
middelste stand (stand 1): de
lampjes C en D blijven altijd gedoofd;
links ingedrukt (stand 0): het lampje
C gaat aan;
rechts ingedrukt (stand 2): het
lampje D gaat aan.BELANGRIJK Controleer alvorens de
auto te verlaten of beide schakelaars in
de middelste stand staan: op deze
manier zullen de lampjes van de
plafondverlichting doven bij het sluiten
van de portieren, en voorkomt men
dat de accu ontlaadt. Als de schakelaar
in de ingeschakelde stand is blijven
staan, wordt de plafondverlichting
in ieder geval ongeveer 15 minuten na
het uitzetten van de motor automatisch
uitgeschakeld.
TIJDSCHAKELING
PLAFONDVERLICHTING
Bij sommige versies zijn er om het
in-/uitstappen in het donker en
op slecht verlichte plaatsen te
vergemakkelijken twee tijdregelingen
voorzien.
bij het instappen in de auto;
bij het uitstappen uit het voertuig.
19F1D0021
C
AB
D
20F1D0022
20
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 23 of 240

RUITEN REINIGEN
RUITENWISSERS /
-SPROEIERS VOORRUIT
4) 5) 6)
Werkt alleen met de contactsleutel in
de stand MAR.
Draaischakelaar A fig. 21 heeft vier
verschillende standen:
ruitenwisser uit.
wissen met interval.
langzaam continu wissen.
snel continu wissen.
Zet de hendel omhoog (onstabiele
stand) om de tijdelijke snelle wisstand in
te schakelen. Bij het loslaten keert de
hendel terug naar de beginstand en
wordt de werking van de ruitenwissers
automatisch afgebroken.Met de draaischakelaar A fig. 21 in de
stand
, wordt de wissnelheid
automatisch aan de rijsnelheid
aangepast.
Bij ingeschakelde ruitenwissers, wordt
bij het inschakelen van de
achteruitversnelling, ook de
achterruitwisser automatisch
ingeschakeld.
"Intelligente" wis-/wasfunctie
Trek de hendel naar het stuur
(onstabiele stand) om de ruitensproeier
in te schakelen.
Als de hendel langer dan een halve
seconde wordt aangetrokken, dan
worden in één beweging de
ruitenwissers en -sproeiers
ingeschakeld.
Als de hendel wordt losgelaten, stopt
de ruitenwisser na drie slagen. Na circa
6 seconden volgt nog een extra
reinigingsslag.
ACHTERRUITWISSER/
-SPROEIER
4) 5) 6)
Werkt alleen met de contactsleutel in
de stand MAR.
Zet ring 1 fig. 21 van standOnaar
stand
om de achterruitwisser als
volgt in te schakelen:
wissen met interval wanneer de
ruitenwissers voor niet werken;
synchroon wissen (met de halve
wisfrequentie) als de ruitenwissers voor
werken;
continu wissen met ingeschakelde
achteruitversnelling en bediening.
Bij ingeschakelde ruitenwisser voor en
ingeschakelde achteruitversnelling, is
de werking van de achterruitwisser
continu.
Door de hendel naar het dashboard te
trekken (onstabiele stand), wordt de
achterruitsproeier ingeschakeld. Als de
hendel ten minste een halve seconde
in deze stand wordt gehouden, dan
wordt ook de achterruitwisser
ingeschakeld. Door de hendel los te
laten, wordt de automatische
wis-/wasregeling ingeschakeld, net als
voor de ruitenwisser voor.
Deze functie wordt uitgeschakeld zodra
de hendel wordt losgelaten.
BA
21F1D0020
21
Page 24 of 240
BELANGRIJK
4)Gebruik de ruitenwissers of
achterruitwisser nooit om de ruit vrij te
maken van opgehoopte sneeuw of ijs.
Onder dergelijke omstandigheden wordt bij
overbelasting van de ruitenwissers voor
en achter de beveiliging ingeschakeld,
waardoor de ruitenwissers enkele
seconden niet zullen werken. Als hierna de
ruitenwissers niet meer werken (ook niet
na de sleutel te hebben gedraaid en de
motor opnieuw te hebben gestart), neem
dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
5)Schakel de ruitenwissers of de
achterruitwisser niet met van de ruit
opgeheven wisserblad in.
6)Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als de voorruit of achterruit
moet worden schoongemaakt.
22
KENNISMAKING MET DE AUTO