Page 113 of 240

mechanisch contact (bijv. tijdens het
wassen van de auto, regen, sterke
wind, hagel) kan ertoe leiden dat de
sensor een niet-bestaand voorwerp
detecteert ("echo-interferentie");
de aanwezigheid van
ultrasoonsystemen (bijv. pneumatisch
remsysteem van vrachtwagens of
pneumatische boren) in de buurt van
het voertuig kan van invloed zijn op de
door de sensor uitgezonden signalen;
de werking van het
parkeerhulpsysteem kan tevens
beïnvloed worden door wijziging van de
positie van de sensor veroorzaakt
door een verandering in de geometrie
(door slijtage van de wielophanging
of schokdempers), als de banden
verwisseld zijn, overbelast voertuig, of
afstellingen waardoor de auto lager
komt te liggen.
de aanwezigheid van een trekhaak
zonder aanhanger beïnvloedt de juiste
werking van de parkeersensoren. Als
een vaste trekhaak is gemonteerd,
kunnen de sensoren niet worden
gebruikt. Als de klant een afneembare
trekhaak monteert, moet die altijd
van het subframe zijn losgekoppeld
wanneer de aanhanger niet wordt
getrokken om inschakeling van de
sensoren te voorkomen.
BELANGRIJK
127)De verantwoordelijkheid voor de
parkeermanoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn. De
parkeersensoren dienen als hulp voor de
bestuurder, die echter nooit zijn aandacht
mag laten verslappen tijdens potentieel
gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze
met lage snelheden verricht.
BELANGRIJK
47)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
TANKEN
128) 129) 130)
Zet altijd de motor af alvorens te
tanken.
BENZINEMOTOREN
Tank uitsluitend loodvrije benzine met
een minimum octaangehalte (R.O.N.)
van 95. Om beschadiging aan de
katalysator te voorkomen, de tank nooit
bijvullen, niet in noodgevallen en
evenmin met een minimale hoeveelheid,
met loodhoudende benzine.
BELANGRIJK Een beschadigde
katalysator veroorzaakt schadelijke
uitlaatgassen, met luchtvervuiling tot
gevolg.
BELANGRIJK Vul de tank nooit, ook
niet met een minimale hoeveelheid
in een noodgeval, met loodhoudende
benzine bij, dit kan leiden tot
onherstelbare schade aan de
katalysator.
111
Page 114 of 240

DIESELMOTOREN
Werking bij lage temperaturen
Gebruik alleen diesel voor
motorvoertuigen (EN590-specificatie).
Als de auto gedurende een lange
periode in de bergen of in koude zones
wordt gebruikt of geparkeerd, wordt
geadviseerd om met de plaatselijk
beschikbare dieselolie te tanken. In dit
geval wordt tevens geadviseerd om
de tank meer dan 50% gevuld te
houden.
TANKPROCEDURE
48)
BELANGRIJK Houd de waterstraal van
een hogedrukreiniger op minstens 20
cm afstand van de
brandstofvulopening.
Diesel- en benzineversies
De hieronder beschreven
tankprocedure is afgebeeld op het
plaatje B fig. 90 dat aan de binnenkant
van de tankklep is aangebracht. Op
het plaatje is ook het type brandstof
aangegeven (LOODVRIJE
BRANDSTOF=benzine,
DIESEL=dieselbrandstof).
Ga als volgt te werk om te tanken:
trek aan tankklep A fig. 90 om hem
te openen;
steek het vulpistool in de vulopening
en tank;
wacht na het tanken minstens 10
seconden alvorens het vulpistool te
verwijderen zodat de brandstof in de
tank kan vloeien;
neem het vulpistool uit de
vulopening en sluit het klepje A.
Klepje A fig. 90 is voorzien van een
stofkap C die bij gesloten klep de rand
van de vulopening beschermt tegen
de afzetting van vuil en stof.Tanken in een noodgeval
Ga als volgt te werk:
open de achterklep en neem de
adapter B fig. 91 uit de
gereedschapshouder (versies met
ruimtebesparend reservewiel - voor
bepaalde versies/markten) of in de
Fix&Go kit (versies voorzien van
Fix&Go);
trek aan tankklep A om hem te
openen;
steek de adapter B in de vulopening
en tank;
verwijder, na het tanken, de adapter
en sluit het klepje, plaats de adapter
weer in zijn doosje en leg dit terug in de
bagageruimte.
90F1D0047
91F1D0048
112
STARTEN EN RIJDEN
Page 115 of 240

LPG-versies
Open, om de vulopening te bereiken,
de toegangsklep A fig. 92 en draai
de dop B los.
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht tijdens
het tanken:
schakel de motor uit;
trek de handrem aan;
draai de contactsleutel op STOP;
rook niet;
geef het speciale verloopstuk A fig.
93 aan het personeel dat LPG tankt.BELANGRIJK Afhankelijk van het land
zijn er verschillende soorten adapters
voor LPG-tankstations. De vuladapter,
die bij het voertuig in een speciaal
hoesje geleverd wordt, is speciaal
ontworpen voor het land waarin het
voertuig verkocht is. Als u in een ander
land rijdt, moet u uitzoeken welke
soort verloopstuk daar gebruikt wordt.Natural Power versies
49)
Om toegang te krijgen tot vulopening B
fig. 94, het klepje openen en dop A
naar links losdraaien.
Het profiel van vulopening B om te
tanken is van het universele type,
compatibel met Italiaanse en NGV1
normen. In sommige Europese landen
worden adapters als ONWETTIG
beschouwd (bijv. in Duitsland).
Brandstof - Identificatie
van de compatibiliteit
van het voertuig.
Grafisch symbool voor
consumenteninformatie
in overeenstemming met
EN16942
De onderstaande symbolen
vereenvoudigen de herkenning van het
correcte type brandstof dat u in uw
voertuig moet gebruiken.
92F1D0114
93F1D0115
94F1D0110
113
Page 116 of 240

Controleer, alvorens te tanken, de
symbolen aan de binnenkant van het
brandstofklepje (waar voorzien) en
vergelijk ze met de symbolen op de
pomp (waar voorzien).
Symbolen voor voertuigen op
benzine
E5:Ongelode benzine met maximaal
2,7% (m/m) zuurstof en maximaal 5,0%
(V/V) ethanol overeenkomstigEN228.
E10:Ongelode benzine met maximaal
3,7% (m/m) zuurstof en maximaal
10,0% (V/V) ethanol overeenkomstig
EN228.
Symbolen voor voertuigen op diesel
B7: Diesel met maximaal 7% (V/V)
FAME (Fatty Acid Methyl Esters)
overeenkomstigEN590.B10: Diesel met maximaal 10% (V/V)
FAME (Fatty Acid Methyl Esters)
overeenkomstigEN16734.
Symbolen voor voertuigen op
benzine/LPG
E5: Ongelode benzine met maximaal
2,7% (m/m) zuurstof en maximaal 5,0%
(V/V) ethanol overeenkomstigEN228.
E10: Ongelode benzine met maximaal
3,7% (m/m) zuurstof en maximaal
10,0% (V/V) ethanol overeenkomstig
EN228.
LPG: Auto-LPG overeenkomstig
EN589.
Symbolen voor voertuigen op
benzine/autogas
E5: Ongelode benzine met maximaal
2,7% (m/m) zuurstof en maximaal 5,0%
(V/V) ethanol overeenkomstigEN228.E10: Ongelode benzine met maximaal
3,7% (m/m) zuurstof en maximaal
10,0% (V/V) ethanol overeenkomstig
EN228.
CNG: Samengeperst autogas
overeenkomstigEN16723.
BELANGRIJK
128)Monteer geen voorwerp/dop op de
rand van de vulopening die niet geschikt is
voor het voertuig. Het gebruik van
voorwerpen/doppen van het verkeerde
type kan de druk in de tank doen
toenemen, waardoor gevaarlijke situaties
kunnen ontstaan.
129)Breng geen open vuur of brandende
sigaretten in de buurt van de vulopening
van de tank: brandgevaar. Kom niet te
dicht met het gezicht bij de vulopening, om
geen schadelijke dampen in te ademen.
130)Maak geen gebruik van een mobiele
telefoon in de buurt van de benzinepomp:
brandgevaar.
114
STARTEN EN RIJDEN
Page 117 of 240

BELANGRIJK
48)Gebruik voor dieselmotoren uitsluitend
dieselbrandstof voor motorvoertuigen,
conform de Europese EN590 norm. Het
gebruik van andere producten of mengsels
kan de motor onherstelbaar beschadigen
en derhalve de garantie voor de
veroorzaakte schade ongeldig maken. Als
per ongeluk andere brandstofsoorten
worden getankt, mag de motor niet gestart
worden. Ledig de tank. Als de motor ook
maar heel kort heeft gewerkt, moet
behalve de tank het complete
brandstoftoevoercircuit geledigd worden.
49)Op de andere plaatjes (bij de
voertuigdocumenten geleverd) is de
verwachte datum voor de eerste
controle/test van de cilinder aangegeven.
Aardgastankstations zijn niet bevoegd
de cilinders bij te vullen als de
inspectiedatum verstreken is.
AANHANGERS
TREKKEN
131) 132)
BELANGRIJK
Voor het trekken van caravans of
aanhangers moet het voertuig voorzien
zijn van een goedgekeurde trekhaak
en een geschikte elektrische installatie.
De montage moet door een
vakspecialist worden uitgevoerd.
Monteer eventuele speciale en/of extra
buitenspiegels conform de
wegenverkeerswetgeving.
Vergeet niet dat het klimvermogen van
de auto door het gewicht van een
aanhanger of caravan wordt
gereduceerd. Ook de remafstand wordt
langer en er is meer tijd nodig om in te
halen.
Schakel een lage versnelling in bij een
helling omlaag om een continu gebruik
van de rem te voorkomen.Op de trekhaak rust het gewicht van de
aanhanger waardoor het laadvermogen
van het voertuig proportioneel wordt
gereduceerd. Om er zeker van te zijn
dat het maximum toelaatbaar
getrokken gewicht (op het kenteken
van het voertuig vermeld) niet wordt
overschreden, moet er rekening mee
gehouden worden dat deze waarde
betrekking heeft op het toelaatbaar
gewicht van de volgeladen
aanhangwagen, inclusief accessoires
en bagage.
Neem in elk land de specifieke
snelheidslimieten voor voertuigen met
aanhanger in acht. Rijd in geen geval
harder dan 100 km/h.
Een elektrisch geregelde rem of lier
moet direct vanaf de accu worden
gevoed, met een kabel met een
diameter van minstens 2,5 mm
2.
Naast de elektrische aansluitingen die
op het schakelschema zijn aangegeven,
mag het elektrische systeem slechts
aangesloten worden op de
voedingskabel voor een elektrische rem
en op de kabel voor een interne
gloeilamp van niet meer dan 15 W voor
de aanhanger. Voor de aansluitingen
dient de daarvoor bestemde
regeleenheid te worden gebruikt met
een accukabel met een doorsnede van
minstens 2,5 mm
2.
115
Page 118 of 240
Bij Panda Cross en Panda 4x4 versies
wordt geadviseerd, in geval van
langdurig gebruik van de auto met de
maximum trekcapaciteit op hellingen,
de motorolie vaker (elke 10.000 km) te
verversen.
BELANGRIJK De toepassing van
andere verbruikers dan de
buitenverlichting (elektrische rem, lier,
enz.) moet met draaiende motor
gebeuren.
BELANGRIJK Neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk voor de
montage van de trekhaak.
BELANGRIJK
131)Het ABS waarmee het voertuig is
uitgerust heeft geen controle over het
remsysteem van de aanhanger. Wees
bijzonder voorzichtig op gladde wegen.
132)Wijzig nooit het remsysteem van het
voertuig om de remwerking van de
aanhanger aan te passen. Het remsysteem
van de aanhanger moet volledig
onafhankelijk zijn van het hydraulisch
systeem van het voertuig.
116
STARTEN EN RIJDEN
Page 119 of 240
NOODGEVALLEN
Een lekke band of een doorgebrand
lampje?
Soms kan een probleem uw reis in
gevaar brengen
De pagina's over noodsituaties kunnen
u helpen om op zelfstandige en kalme
wijze kritieke situaties op te lossen.
Wij adviseren u om in een noodsituatie
het gratis telefoonnummer te bellen
dat in het garantieboekje is vermeld.
U kunt ook het gratis landelijke of
internationale universele
telefoonnummer bellen om het
dichtstbijzijnde Servicepunt te vinden.ALARMKNIPPERLICHTEN ..............118
EEN LAMP VERVANGEN ................118
ZEKERINGEN VERVANGEN ............124
EEN WIEL VERVANGEN .................127
FIX&GO-KIT ....................................131
STARTEN MET HULPACCU ............134
BRANDSTOFAFSLUITSYSTEEM .....135
SLEPEN VAN DE AUTO ..................136
117
Page 120 of 240

ALARMKNIPPER-
LICHTEN
Druk op knop A fig. 95 om de lichten
in/uit te schakelen. Controlelampjes
enop het instrumentenpaneel
branden als de lichten AAN zijn.
BELANGRIJK Het gebruik van de
alarmknipperlichten wordt geregeld
door de wegenverkeerswetgeving van
het land waar u rijdt: neem de wettelijke
voorschriften in acht.
Noodremmen
Bij het remmen in noodsituaties gaan
de alarmknipperlichten automatisch
branden, evenals de controlelampjes
enop het instrumentenpaneel. De
lichten gaan automatisch uit wanneer
het noodremmen ophoudt.
EEN LAMP
VERVANGEN
133) 134)50) 51)
ALGEMENE INSTRUCTIES
Controleer alvorens een lamp te
vervangen of de contacten zijn
geoxideerd;
vervang defecte lampen door
exemplaren van hetzelfde type en
vermogen;
controleer na vervanging van een
gloeilamp in de koplamp altijd of de
koplampafstelling goed is;
als een lamp niet werkt, controleer
dan of de betreffende zekering is
doorgebrand alvorens de lamp te
vervangen. Om de zekeringen te vinden
wordt verwezen naar de paragraaf
“Zekeringen vervangen” in dit
hoofdstuk.OPMERKING Bij koude of vochtige
weersomstandigheden of na hevige
regen of een wasbeurt, kan de
binnenzijde van de koplampen of
achterlichten enigszins beslagen zijn
en/of kunnen er condensdruppels
aanwezig zijn. Dit is geen defect maar
een natuurlijk verschijnsel dat
veroorzaakt wordt door de
temperatuur- en
luchtvochtigheidsverschillen tussen de
binnen- en buitenzijde van het glas,
en dat geen negatieve invloed heeft op
de normale werking van de lichten.
Deze aanslag verdwijnt geleidelijk aan
(van het midden tot de randen) zodra
de lichten worden ingeschakeld.
95F1D0023
118
NOODGEVALLEN