Page 97 of 240
Frontairbag passagier en
kinderzitjes
101)
PlaatsNOOITeen kinderzitje tegen de
rijrichting in op de voorstoel met een
actieve passagiersairbag. Als bij een
botsing de airbag wordt opgeblazen,
kan dit leiden tot dodelijk letsel van het
kind. NeemALTIJDde aanwijzingen
vermeld op het etiket op de zonneklep
aan passagierszijde fig. 76 in acht.Uitschakeling van de airbags aan
passagierszijde: frontairbag en
zijairbag
Als een kind in een kinderzitje dat
achterstevoren op de voorstoel
is geplaatst, vervoerd moet worden,
schakel dan de frontairbag en de
zijairbag aan passagierszijde uit.
Wanneer de airbags uitgeschakeld zijn,
gaat het waarschuwingslampje
(A-fig. 77 op het dashboard, in het
midden, branden). Gebruik het
Setup-menu van het display om ze uit
te schakelen.
102)
76F1D0126
77F1D0153
95
Page 98 of 240
Frontairbag passagierszijde en kinderzitjes: BELANGRIJK
78F1D0127
96
VEILIGHEID
Page 99 of 240

ZIJAIRBAGS (Zijairbag -
hoofdairbag)
Om de bescherming van de inzittenden
in geval van een flankbotsing te
vergroten, is de auto uitgerust met in de
stoel gemonteerde zijairbags (voor
bepaalde versies/markten) en
hoofdairbag (voor bepaalde versies/
markten).
Zijairbags beschermen de inzittenden
bij middelzware/zware zijdelingse
aanrijdingen, door de airbag tussen de
inzittende en de interieurdelen van de
zijdelingse structuur van het voertuig op
te blazen.
Als de zijairbags niet worden
opgeblazen bij andere soorten
ongevallen (botsingen opzij, achterop,
over de kop slaan enz.), betekent dit
niet dat het systeem slecht functioneert.
Zijairbags
(voor bepaalde versies/markten)
Deze bestaan uit twee soorten kussens
die zich in de rugleuning van de
voorstoelen bevinden fig. 79 en die het
bekken, de borst en schouders van
de inzittenden bij middelzware
zijdelingse botsingen beschermen.Hoofdairbag
Deze bestaan uit twee gordijnairbags
die achter de zijkant van de
dakbekleding fig. 80 zijn aangebracht
en afgedekt zijn door bekleding om
bescherming te bieden aan het hoofd
van de inzittenden voor- en achterin
tijdens een zijdelingse botsing.
Bij lichte flankbotsingen is het opblazen
van de hoofdairbags niet vereist.Het systeem biedt de beste
bescherming bij een zijdelingse botsing
als de passagier correct op zijn stoel
zit, zodat de hoofdairbag zo goed
mogelijk opgeblazen kan worden.
De hoofdairbag is niet leverbaar voor
Bestelwagen versie.
103) 104) 105) 106) 107) 108) 109) 110) 111) 112)
113) 114) 115)
Belangrijke opmerkingen
Reinig de stoelen niet met water of
stoom onder druk (met de hand of in
een automatisch wasapparaat).
De front- en/of zijairbags kunnen in
werking treden bij heftige botsingen
tegen de onderkant van de auto (bijv.
botsing met treden, trottoirbanden,
kuilen of verkeersdrempels, enz.).
79F1D0066
80F1D0067
97
Page 100 of 240

Als de airbag geactiveerd wordt,
ontsnapt er een kleine hoeveelheid
poeder: dit poeder is niet schadelijk en
duidt niet op het begin van een brand.
Dit poeder kan echter de huid en ogen
irriteren: was ze in dit geval met
neutrale zeep en water.
De controle, reparatie en vervanging
van de airbags moeten door het Fiat
Servicenetwerk worden uitgevoerd.
Als de auto wordt gesloopt, moet het
airbagsysteem onbruikbaar gemaakt
worden door het Fiat Servicenetwerk.
Gordelspanners en airbags worden
op verschillende manieren geactiveerd,
afhankelijk van het type botsing. Als
een of meerdere van deze
voorzieningen niet in werking treden,
dan duidt dat niet op een storing in het
systeem.
BELANGRIJK
99)Breng geen stickers of andere
voorwerpen op het stuurwiel, op het
dashboard in de zone van de
passagiersairbag, op de zijkant van de
dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats
nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons)
op het dashboard aan passagierszijde,
omdat deze het correct openen van de
airbag kunnen hinderen en tevens de
inzittenden ernstig kunnen verwonden.100)Rijd altijd met de handen op de rand
van het stuurwiel zodat de airbag indien
nodig ongehinderd opgeblazen kan
worden. Rijd niet met uw bovenlichaam
over het stuurwiel gebogen, maar zit
rechtop met uw rug stevig tegen de
rugleuning.
101)Plaats NOOIT een kinderzitje tegen
de rijrichting in op de passagiersstoel
van auto's met een actieve
passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe
klein ook, kan de airbag dodelijk letsel van
het kind tot gevolg hebben. Daarom moet
de passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
102)Zie voor het uitschakelen van de
airbags via het menu van het
instrumentenpaneel, de beschrijving in het
hoofdstuk "Kennismaking met het
instrumentenpaneel", paragraaf "Setup-
Menu".
103)Hang geen harde voorwerpen aan de
kledinghaken of de steunhandgrepen.
104)Steun niet met het hoofd, de armen of
de ellebogen tegen het portier, de ruiten
of in het gebied van de hoofdairbag om
mogelijke verwondingen tijdens het
opblazen te voorkomen.
105)Steek nooit het hoofd, de armen of
ellebogen uit het raam.106)Als, wanneer de startinrichting op
MAR is gedraaid, het
waarschuwingslampje
niet gaat
branden of tijdens het rijden blijft branden,
dan is er mogelijk een storing in de
veiligheidssystemen. In dat geval kunnen
de airbags of gordelspanners mogelijk niet
in werking treden bij een botsing of, in
een zeer beperkt aantal gevallen, per
ongeluk in werking treden. Laat het
systeem onmiddellijk controleren door het
Fiat Servicenetwerk alvorens verder te
rijden.
107)Bij een storing van het “gele” lampje
gaat het “rode” lampjebranden
en wordt, bij bepaalde versies/markten, de
explosieve lading van de passagiersairbag
en de zijairbags uitgeschakeld. Als het
"rode" lampje brandt, laat het systeem dan
controleren door het Fiat Servicenetwerk
alvorens verder te rijden (zie vorige
waarschuwing).
108)Bedek bij auto's met zijairbags de
rugleuning van de voorstoelen niet met
extra hoezen.
109)Reis niet met voorwerpen op schoot
of voor de borst en houd niets in de mond
(pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig
letsel veroorzaken als de airbag in werking
treedt.
110)Laat na diefstal of poging tot diefstal,
vandalisme of overstromingen het
airbagsysteem door het Fiat
Servicenetwerk controleren.
98
VEILIGHEID
Page 101 of 240

111)Als de contactsleutel in stand MAR
staat of wanneer de motor is uitgezet,
kunnen de airbags ook geactiveerd worden
als de auto door een andere auto wordt
aangereden. Daarom mag, wanneer de
passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al
staat de auto stil, GEEN tegen de
rijrichting in gemonteerd kinderzitje op de
voorstoel gemonteerd worden. Als bij
een botsing de airbag wordt opgeblazen,
kan dit leiden tot ernstig letsel en zelfs
tot de dood van het kind. Daarom moet de
passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
Onthoud tevens dat als de sleutel in de
stand STOP staat, bij een ongeval geen
enkel veiligheidssysteem (airbags of
gordelspanners) geactiveerd wordt. In dat
geval duidt de uitgebleven activering niet
op een storing van het systeem.112)Het waarschuwingslampjevan de
airbag geeft de status aan van de
passagiersbescherming. Als het lampje niet
brandt, is de passagiersbescherming
ingeschakeld. Het kan vanuit het menu
worden uitgeschakeld; in dat geval gaat het
waarschuwingslampje branden. Wanneer
de auto wordt gestart (startsleutel in stand
MAR), brandt het waarschuwingslampje
ongeveer 8 seconden, als ten minste
5 seconden na de vorige uitschakeling zijn
verstreken. Als dit niet gebeurt, contact
opnemen met het Fiat Servicenetwerk. Als
de motor binnen 5 seconden opnieuw
wordt in-/uitgeschakeld, kan het
waarschuwingslampje gedoofd blijven.
Controleer in dit geval de correcte werking
van het lampjes: schakel de auto uit, wacht
minstens 5 seconden en schakel weer in.
Tijdens de eerste 8 seconden geeft het
branden van het waarschuwingslampje niet
de werkelijke toestand van de
passagiersbescherming aan, maar wordt
alleen de correcte werking ervan
gecontroleerd. Het controlelampje kan met
verschillende lichtsterkte branden,
afhankelijk van de autocondities. De
lichtsterkte kan ook tijdens dezelfde
sleutelcyclus variëren. (Ook in landen
waarin de uitschakelfunctie van de
passagiersbescherming niet geboden
wordt, wordt de test van het
waarschuwingslampje uitgevoerd, dat
minder dan een seconde gaat branden
wanneer de sleutel naar MAR wordt
gedraaid, en vervolgens weer dooft.)
113)De activeringsdrempel van de airbag
is hoger dan die van de gordelspanners.
Bij aanrijdingen die tussen deze twee
drempelwaarden liggen, treden alleen de
gordelspanners in werking.114)De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt hun
doeltreffendheid. Omdat de frontairbags
niet worden geactiveerd bij frontale
botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de
kop slaan, worden in deze gevallen de
inzittenden uitsluitend door de zijairbags en
de veiligheidsgordels beschermd, die dus
altijd gedragen moeten worden.
115)Als het “rode” lampje
niet enkele
seconden gaat branden wanneer de
contactsleutel in de stand MAR is
gedraaid, dan is het “rode” lampje mogelijk
defect. In dat geval gaat het
lampje,
enkele seconden later, knipperen. Laat het
systeem onmiddellijk controleren door
het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te
rijden.
99
Page 102 of 240
STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart"
van het voertuig: dan kunt u zien hoe u
het potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echte "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort
en de portefeuille niet vergeten worden.DE MOTOR STARTEN ....................101
TIJDENS PARKEREN ......................103
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK ......................103
DUALOGIC VERSNELLINGSBAK....104
MODUSSELECTIESYSTEEM ..........106
ELEKTRISCHE
STUURBEKRACHTIGING
"DUALDRIVE" .................................108
ECO-FUNCTIE ................................109
START&STOP-SYSTEEM ................109
PARKEERSENSOREN.....................110
TANKEN..........................................111
AANHANGERS TREKKEN ..............115
100
STARTEN EN RIJDEN
Page 103 of 240

DE MOTOR STARTEN
116) 117)
38) 39) 40) 41)
Alvorens de motor te starten, de stoel,
achteruitkijkspiegels, buitenspiegels
instellen en de veiligheidsriem correct
vastmaken.
Trap nooit het gaspedaal in om de
motor te starten.
VERSIES MET
HANDMATIGE
VERSNELLINGSBAK
Benzineversies
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan en zet de
versnellingspook in de vrijstand.Voor
0.9 TwinAir Turbo 0.9 TwinAir
Turbo-versies:trek de handrem aan
en zet de versnellingspook in z'n vrij
of trap het koppelingspedaal volledig in,
als een andere versnelling dan de
vrijstand is ingeschakeld;
voor alle versies (behalve 0.9
TwinAir en 0.9 TwinAir Turbo): trap
het koppelingspedaal volledig in,
zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel naar AVV en
laat deze los zodra de motor start.Dieselversies
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan, zet de
versnellingspook in de vrijstand en draai
de contactsleutel naar MAR: het
lampje
enop het
instrumentenpaneel gaat branden;
wacht tot de lampjesen
uitgaan en trap dan het
koppelingspedaal volledig in zonder het
gaspedaal in te trappen;
draai de contactsleutel in de
AVV-stand zodra het
waarschuwingslampje
dooft. Laat
de contactsleutel los zodra de motor
start.BELANGRIJK Als de motor niet bij de
eerste poging start, draai dan de
contactsleutel naar de stand STOP
alvorens de procedure te herhalen. Als,
met de contactsleutel op MAR, de
instrumentenpaneel
waarschuwingslampjes
enop
het display blijven branden (uitsluitend
voor benzineversies), dan wordt
geadviseerd de sleutel naar STOP en
dan weer naar MAR te draaien. Als het
lampje
blijft branden, probeer
dan met de andere sleutels die bij de
auto zijn geleverd. Neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk als de
motor nog steeds niet gestart kan
worden.
VERSIES MET DUALOGIC
VERSNELLINGSBAK
118)
Het starten van de motor kan zowel
met een ingeschakelde versnelling als in
de vrijstand (N) gebeuren.
Het rempedaal moet echter altijd
ingetrapt zijn als een andere versnelling
dan de vrijstand is ingeschakeld. Het
wordt daarom aangeraden de
versnellingspook in de vrijstand (N) te
zetten voordat de motor wordt gestart.
101
Page 104 of 240

LPG EN NATURAL POWER
VERSIES
De motor wordt altijd gestart op
benzine, ongeacht de eerder
geselecteerde gekozen modus.
42)
DE MOTOR AFZETTEN
43)
Draai de contactsleutel naar de stand
STOP terwijl de motor stationair draait.
BELANGRIJK Voordat de motor na
een zware rit wordt uitgezet, moet men
hem even stationair laten draaien om
de temperatuur in de motorruimte
te laten zakken.
BELANGRIJK
116)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en
motoruitlaatgassen bevatten kooldioxide,
koolmonoxide en andere giftige gassen.
117)Onthoud dat de rembekrachtiging en
de elektrische stuurbekrachtiging niet
werken zolang de motor niet is gestart; om
die reden is meer kracht benodigd voor
de bediening van het rempedaal en het
stuur.118)Als de motor niet met een
ingeschakelde versnelling start, zal de
mogelijk gevaarlijke situatie wegens het feit
dat de versnellingsbak automatisch in de
vrijstand is gezet, door een geluidssignaal
worden aangegeven.
BELANGRIJK
38)Als hetlampje gedurende 60
seconden knippert na het starten of terwijl
het voertuig langdurig gesleept wordt,
betekent dit dat er een storing is in het
voorgloeisysteem. Als de motor start kan
het voertuig zoals gewoonlijk gebruikt
worden, maar moet zo snel mogelijk
contact worden opgenomen met het Fiat
Servicenetwerk.
39)Tijdens de eerste gebruiksperiode
adviseren wij om overmatige belasting van
de auto te voorkomen (bijvoorbeeld hard
accelereren, lang rijden met hoge toeren,
abrupt remmen, enz.).
40)Laat de contactsleutel nooit in de stand
MAR-ON staan als de motor is afgezet,
zodat de accu niet onnodig wordt
ontladen.
41)Probeer de motor nooit te starten door
de auto te duwen, te slepen of van een
helling af te laten rijden. Hierdoor kan
brandstof in de katalysator terechtkomen
die hierdoor onherstelbaar beschadigd
wordt.42)Daarom moet er altijd benzine in de
tank zitten om de benzinepomp te
beschermen en tijdelijke omschakeling van
de werking op LPG naar de werking op
benzine te garanderen, als er hoge
prestaties vereist zijn.
43)Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut,
verspilt brandstof en is, vooral voor
motoren met turbocompressor, schadelijk.
102
STARTEN EN RIJDEN