Page 105 of 240

TIJDENS PARKEREN
Ga bij het parkeren en verlaten van de
auto als volgt te werk:
schakel een versnelling in (1e
versnelling als op een helling omhoog
wordt geparkeerd en achteruit bij een
helling omlaag) en zet de wielen iets
gedraaid;
zet de motor af en trek de handrem
aan;
verwijder altijd de contactsleutel.
Als de auto op een steile helling wordt
geparkeerd, blokkeer de wielen dan
met wiggen of stenen.
Wacht op versies uitgerust met
Dualogic versnellingsbak tot de P wordt
weergegeven, voordat u het rempedaal
loslaat.
BELANGRIJK Verlaat de auto NOOIT
met de versnellingsbak in de vrijstand
(of, bij versies met Dualogic-
versnellingsbak, zonder eerst de
keuzehendel op P te hebben geplaatst).
Handrem
119) 120) 121)
De handremhendel bevindt zich tussen
de voorstoelen.
Handrem inschakelen: trek hefboom
A fig. 81 omhoog tot het voertuig
geremd is.Handrem uitschakelen: trek hefboom
A en stukje omhoog en houd knop B
ingedrukt; controleer of het lampje
op het instrumentenpaneel uit gaat.
BELANGRIJK
119)Laat kinderen nooit zonder toezicht in
de auto achter. Verwijder altijd de sleutel
uit het contactslot als de auto wordt
verlaten en neem de sleutel mee.
120)De auto moet geremd worden na
enkele klikken van de hendel; indien niet,
neem dan contact op met het Fiat
Servicenetwerk om hem te laten afstellen.
121)In geval van parkeermanoeuvres
op wegen met een helling, moeten
de voorwielen naar het trottoir worden
gedraaid (bij het parkeren op een helling
omlaag), of in de tegenovergestelde
richting als het voertuig op een helling
omhoog is geparkeerd. Als de auto op een
steile helling wordt geparkeerd, blokkeer
de wielen dan met wiggen of stenen.
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
122)44)
Trap, om de versnellingen in te
schakelen, het koppelingspedaal
volledig in en schakel de hendel in de
gewenste stand (het schema is
aangegeven op de pookknop fig. 82).
Ombij de versies 0.9 TwinAir, 0.9
TwinAir Turbo en 1.2 8V 69 pk
de achteruitversnelling in te schakelen
vanuit de vrijstand, de ring A fig. 82
die onder de knop zit omhoog trekken
en tegelijkertijd de pook naar rechts
en naar achteren verplaatsen.
Ombij de versie 1.3 16V MultiJetvanuit
de vrijstand de achteruitversnelling R
in te schakelen, verplaatst u de hendel
naar rechts en vervolgens naar
achteren.
B
A
81F1D0146
A
82F1D0069
103
Page 106 of 240

BELANGRIJK De achteruit kan
uitsluitend bij stilstaande auto worden
ingeschakeld. Wacht bij draaiende
motor minstens 2 seconden met het
koppelingspedaal helemaal ingetrapt
alvorens de achteruit in te schakelen
om beschadiging aan de tandwielen te
voorkomen.
BELANGRIJK Het koppelingspedaal
mag uitsluitend voor het schakelen
gebruikt worden. Laat tijdens het rijden
de voet nooit, zelfs niet licht, op het
koppelingspedaal rusten. Bij bepaalde
versies/markten kan de regelelektronica
van het koppelingspedaal een foutieve
rijstijl als een defect interpreteren.
BELANGRIJK
122)Trap het koppelingspedaal helemaal
in om op juiste wijze te schakelen. Daarom
is het van fundamenteel belang dat er
niets onder het pedaal ligt: let erop dat de
matten vlak liggen en dat ze de slag van de
pedalen niet hinderen.
BELANGRIJK
44)Rijd niet met de hand op de
versnellingspook aangezien de
uitgeoefende druk, hoe licht ook, na
verloop van tijd kan leiden tot slijtage van
de interne onderdelen van de
versnellingsbak.
DUALOGIC
VERSNELLINGSBAK
(voor bepaalde versies/markten)
45)
Het voertuig kan voorzien zijn van een
elektronisch geregelde
handgeschakelde versnellingsbak,
bekend als "Dualogic". Deze maakt
twee schakelprogramma's mogelijk:
MANUAL en AUTO.
VERSNELLINGSPOOK
De versnellingspook A fig. 83, op het
dashboard, is van het multistabiele
zwevende type, d.w.z. hij kan drie
stabiele en drie instabiele standen
aannemen.
83F1D0107
104
STARTEN EN RIJDEN
Page 107 of 240

De drie stabiele standen zijn: vrijstand
(N), achteruit (R) en de middelste stand
tussen de instabiele standen (+) en
(-).
De instabiele standen, d.w.z. de
standen die de pook verlaat zodra hij
wordt losgelaten, zijn de standen voor
het aanvragen van een hogere
versnelling (+), een lagere versnelling (-)
en de automatische/handmatige
werking (A/M).
BELANGRIJK Als bij ingeschakelde
motor de stand van de pook niet
overeenkomt met de daadwerkelijk
ingeschakelde versnelling, dan is een
zoemer hoorbaar tot de stand hersteld
is.
HANDMATIGE BEDIENING
Ga als volgt te werk:
trap het rempedaal in en start de
motor;
als AUTO op het display verschijnt,
de versnellingspook A fig. 83 naar
A/M duwen om de HANDMATIGE
bediening in te schakelen;
duw de versnellingspook A naar (+)
om de eerste versnelling in te schakelen
(vanuit N of R kan de pook in de
middelste stand worden geplaatst) of
naar R om de achteruit in te schakelen;
laat het rempedaal los en trap het
gaspedaal in;
duw tijdens het rijden de
versnellingspook A naar (+) om op te
schakelen of naar (–) om terug te
schakelen.
AUTOMATISCHE BEDIENING
(AUTO)
Ga als volgt te werk:
trap het rempedaal in;
de motor starten;
als AUTO niet op het display staat,
de versnellingspook A fig. 83 naar
A/M duwen om de AUTOMATISCHE
modus in te schakelen;
duw de versnellingspook naar (+)
om de 1eversnelling in te schakelen
(vanuit N of R kan de pook in de
middelste stand worden geplaatst) of
naar R om de achteruit in te schakelen;
laat het rempedaal los en trap het
gaspedaal in: het systeem schakelt een
aan de voertuigsnelheid aangepaste
versnelling in.
AUTO-ECO WERKING
Druk op de ECO-knop fig. 84 op de
middenconsole om de functie in te
schakelen. De ECO-functie kan alleen
ingeschakeld worden bij actieve
automatische werking.Met de ECO-functie ingeschakeld,
selecteert het systeem de meest
geschikte versnelling, afhankelijk van de
voertuigsnelheid, het motortoerental
en de intensiteit waarmee het
gaspedaal wordt ingetrapt met als doel
het brandstofverbruik te beperken.
"Kick Down" FUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
Indien nodig (bijvoorbeeld tijdens het
inhalen), schakelt het systeem een
of meer versnellingen terug wanneer
het gaspedaal voorbij het stroeve punt
wordt ingetrapt (en als het
motortoerental dit toestaat) om het
geschikte vermogen en koppel voor de
door de bestuurder verzochte
acceleratie te leveren.
84F1D0108
105
Page 108 of 240

BELANGRIJK Het gebruik van de “Kick
Down” functie wordt uitsluitend
aanbevolen tijdens het inhalen of snel
accelereren, om niet het
brandstofverbruik te verhogen.
BELANGRIJK
45)Houd de hand niet langer op de
versnellingspook dan strikt noodzakelijk is
voor het schakelen of voor de AUTO/
MANUAL bediening.
MODUSSELECTIE-
SYSTEEM
(Panda Cross 4x4 versies)
Dit systeem wordt bediend met de ring
van de knop fig. 85 (op de
tunnelconsole) hiermee kunnen vier
verschillende rijmodi geselecteerd
worden overeenkomstig de rijstijl en de
conditie van het wegdek:
1 = AUTO-modus;
2 = OFF ROAD-modus;
3 = Gravity Control-functie.
De ringmoer is monostabiel. Met
andere woorden, de schakelaar blijft
altijd in de middelste stand. De gekozen
rijmodus wordt aangegeven met een
brandende led op de knop en een
indicatie op het display."AUTO"-MODUS
Deze rijmodus is bedoeld voor comfort
en veiligheid in rijomstandigheden
met normale grip.
"OFF ROAD"-MODUS;
Dit is een rijmodus met als doel weg te
rijden in omstandigheden met weinig
grip op gladden wegdekken (bijv.
Sneeuw, ijs, modder, etc.).
Inschakeling
Draai de ringmoer fig. 85 naar rechts en
houd hem gedurende een halve
seconde in deze stand tot de
bijbehorende LED gaat branden en de
inschakelingsindicatie "Off Road" op het
display verschijnt met een bijbehorend
bericht.
Na het loslaten keert de ring terug naar
de middelste stand.
Wanneer de "Off Road"-modus in
werking treedt, activeert de presetting
voor ELD-systeem automatisch.
85F1D0116
106
STARTEN EN RIJDEN
Page 109 of 240

BELANGRIJK Wanneer de "Off
Road"-modus in werking treedt, wordt
het Start&Stop-systeem tijdelijk
uitgeschakeld. Tijdelijke deactivering
van het systeem schakelt de
overeenstemmende LED aan op de lijst
(op het centrale dashboard). Om de
Start&Stop-functie, met "Off
Road"-modus aan in werking te stellen,
druk op de
knop op de
dashboardslijst. Wanneer de "Off
Road"-modus wordt uitgeschakeld,
wordt het Start&Stop-systeem weer in
werking gesteld.
BELANGRIJK Wanneer de "Off
Road"-modus in werking treedt, wordt
het City Brake Control-systeem tijdelijk
uitgeschakeld. Tijdelijke deactivering
van het systeem resulteert in het
inschakelen van het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel. Wanneer de "Off
Road"-modus wordt uitgeschakeld,
wordt het City Brake Control-systeem
weer ingeschakeld.Uitschakelen
Om de "Off Road"-modus uit te
schakelen en terug te keren naar de
“Auto"-modus, draai de ringmoer naar
links en houd deze in deze een halve
seconde in deze positie. In dit geval
gaat de led van de modus “Auto”
branden en wordt de “Off
Road”-modus uitschakeling op het
scherm weergegeven.
BELANGRIJK Als “Off Road” of “Auto”
modus in werking was toen de motor
werd gestopt, treedt bij de volgende
keer starten de geselecteerde modus
opnieuw in werking.
FUNCTIE “GRAVITY
CONTROL”
Deze rijfunctie maakt een constante
voertuigsnelheid bij het bergafwaarts
rijden mogelijk.
Aan/Uit
Voor het inschakelen/uitschakelen van
de Gravity Control-functie, zie de
paragraaf “Actieve veiligheidssystemen”
in het hoofdstuk “Veiligheid”.MISLUKKING VAN HET
MODUSSELECTIE-
SYSTEEM
BELANGRIJK Bij een storing in het
systeem of een defect van de knop,
kunnen geen rijmodi worden gekozen.
Op het display verschijnt een
bijbehorend bericht.
BELANGRIJK In dit geval is het niet
raadzaam om bergafwaarts te rijden op
wegen met een steile helling, het
systeem kan de bestuurder op geen
enkele wijze helpen.
107
Page 110 of 240

ELEKTRISCHE
STUUR-
BEKRACHTIGING
"DUALDRIVE"
123) 124)
Dit systeem werkt alleen als de
contactsleutel in de stand MAR staat en
bij draaiende motor. De stuurinrichting
zorgt ervoor dat de benodigde kracht
voor het verdraaien van het stuurwiel
wordt aangepast aan de
rijomstandigheden.
BELANGRIJK Als de contactsleutel snel
wordt gedraaid, is de complete
werking van de stuurbekrachtiging
reeds na enkele seconden beschikbaar.
CITY-FUNCTIE
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
Druk op de knop CITY fig. 86 om de
functie in of uit te schakelen. Als deze
functie wordt ingeschakeld, verschijnt
het opschrift CITY op het display (bij
sommige versies verschijnt het opschrift
CITY op het instrumentenpaneel).
Wanneer de CITY-functie is
ingeschakeld, draait het stuur erg licht,
waardoor makkelijker kan worden
geparkeerd: daarom is deze functie
bijzonder geschikt voor het rijden in de
stad.BELANGRIJK De benodigde kracht
voor het verdraaien van het stuurwiel
kan toenemen bij langdurige
parkeermanoeuvres; dit is een normaal
verschijnsel om te voorkomen dat de
motor voor de stuurbekrachtiging
oververhit raakt. In dergelijke gevallen
zijn dus geen reparaties vereist.
Wanneer het voertuig de volgende keer
weer wordt gebruikt, zal de
stuurbekrachtiging weer normaal
functioneren.
BELANGRIJK
123)After-market werkzaamheden waarbij
wijzigingen van de stuurinrichting of de
stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage
van een alarmsysteem) zijn ten strengste
verboden. Dergelijke werkzaamheden
kunnen de prestaties van het systeem, de
garantie en de veiligheid in gevaar brengen
waardoor het voertuig niet meer aan de
typegoedkeuring voldoet.124)Zet altijd de motor uit en verwijder de
sleutel uit het contactslot om het stuurslot
in te schakelen alvorens
onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
Dit is met name belangrijk wanneer de
wielen van het voertuig de grond niet
raken. Als dit niet mogelijk is (bijv. als de
contactsleutel in de stand MAR moet staan
of als de motor moet draaien), de
hoofdzekering van de elektrische
stuurbekrachtiging verwijderen.
86F1D0025
108
STARTEN EN RIJDEN
Page 111 of 240

ECO-FUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
Druk op de ECO-knop fig. 87 om de
functie in te schakelen.
Wanneer de ECO-functie is
ingeschakeld, is het voertuig ingesteld
voor een rijstijl die gekenmerkt wordt
door een lager brandstofverbruik.
Wanneer de functie actief is, brandt de
LED op de knop.
Deze functie wordt opgeslagen:
wanneer het voertuig opnieuw wordt
gestart, behoudt het systeem de
instelling die het vóór het afzetten van
de motor had. Druk opnieuw op de
ECO-knop om de functie uit te
schakelen en de normale rij-instelling te
herstellen.
START&STOP-
SYSTEEM
125)126)
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer het
voertuig stilstaat en start de motor
zodra de bestuurder weer wil gaan
rijden. Hierdoor neemt het verbruik, de
uitstoot van schadelijke gassen en
geluidsoverlast af.
BEDIENINGSWIJZE
Modus motor uitschakelen: bij
stilstaand voertuig, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.
OPMERKING De motor kan alleen
automatisch worden afgezet bij een
snelheid van meer dan 10 km/h, om
herhaaldelijk afzetten van de motor te
voorkomen wanneer erg traag wordt
gereden.
De motor opnieuw starten: trap het
koppelingspedaal in om de motor
weer te starten.HET SYSTEEM
HANDMATIG
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
Druk op de knop
fig. 88 op het
bedieningspaneel van het dashboard
om het systeem handmatig in of uit
te schakelen.
Led uit: systeem uitgeschakeld.
LED aan: systeem uitgeschakeld.
BELANGRIJK
125)Laat de accu alleen vervangen door
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
Vervang de accu door een exemplaar van
hetzelfde type (HEAVY DUTY) en met
dezelfde specificaties.
87F1D0140
88F1D0040
109
Page 112 of 240

126)Controleer alvorens de motorkap te
openen of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de stand STOP staat. Volg
de instructies op die zijn aangegeven op
het plaatje op de voorste traverse. Wij
adviseren om de contactsleutel te
verwijderen als er zich nog inzittenden in
het voertuig bevinden. Verlaat het voertuig
alleen na de contactsleutel te hebben
uitgenomen of in de stand STOP te
hebben gedraaid. Controleer bij het tanken
of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de stand STOP staat.
BELANGRIJK
46)Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het Start&Stop-
systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
PARKEERSENSOREN
127)47)
SENSOREN
Deze sensoren bevinden zich in de
achterbumper fig. 89 en detecteren de
aanwezigheid van obstakels achter
de auto en waarschuwen de bestuurder
met een intermitterend geluidssignaal.
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De geluidssignalen worden vaker
afgegeven, naarmate het obstakel
achter de auto dichterbij komt.WERKING MET EEN
AANHANGER
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
het stopcontact van de trekhaak van
de auto wordt gestoken. De sensoren
worden automatisch ingeschakeld
zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres met
name op obstakels die zich boven of
onder de sensoren kunnen bevinden.
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen voorwerpen in de buurt van de
auto niet gedetecteerd worden en zij
kunnen zo schade aan de auto
veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen
de werking van het parkeerhulpsysteem
beïnvloeden:
de aanwezigheid van ijs, sneeuw,
modder of meerdere verflagen op
het oppervlak van de sensor kunnen
leiden tot verminderde gevoeligheid van
de sensor en afname van de prestaties
van het systeem.
89F1D0045
110
STARTEN EN RIJDEN