Page 145 of 220

BESCHERMD SYSTEEM - fig. 165 ZEKERING AMPÈRE
Dimlicht (passagierszijde)
F12(*)7,5
Dimlicht (bestuurderszijde)/Koplampverstelling F13
7,5/5
(*)
INT/A SCM relaisspoelenF31 5
Tijdgestuurde binnenverlichting
F32
(*)7,5
Knooppunt radio
Bluetooth®-systeem/Blue&Me™knooppunt/EOBD diagnose-
aansluiting/Bewegingsalarm ECU/Alarmsirene ECUF36 10
Knooppunt instrumentenpaneel/Bediening remlichten (NO) F37 5
Slotactuatoren portieren/bagageruimte
(*)F38 20
Ruitensproeier voorruit/bidirectionele pomp ruitensproeier achterruit F43 15
Elektrische ruitbediening voor (bestuurderszijde)
(*)F47 20
Elektrische ruitbediening voor (passagierszijde)
(*)F48 20
Bediening verlichting/Parkeersensoren ECU/Bediening elektrische zijspiegels/
Bewegingsalarm ECUF49 5
Knooppunt INT radio/
Bluetooth®systeem ECU/Blue&Me™knooppunt/Beweging elek-
trische zijspiegels/Koppelingspedaalschakelaar/
Bediening remlichten (NC)F51 7,5
Knooppunt instrumentenpaneel F53 5
Verwarming buitenspiegelsF41 7,5
BeschikbaarF45 -
BeschikbaarF46 -
BeschikbaarF90 -
BeschikbaarF91 -
BeschikbaarF92 -
BeschikbaarF93 -
(*)Voor bepaalde versies/markten, waar voorzien
143
Page 146 of 220

BESCHERMD SYSTEEM - fig. 165 ZEKERING AMPÈRE
Sigarettenaansteker/Stekkerdoos passagiersruimte F94 15
BeschikbaarF95 -
Sigarettenaansteker/Stekkerdoos passagiersruimte F96 15
Gordelspanner voorstoel (bestuurderszijde) F97 10
Gordelspanner voorstoel (passagierszijde) F98 10
BELANGRIJK
122)Als de zekering opnieuw doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
123)Vervang een zekering nooit door een exemplaar met een grotere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR.
124)Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDIFUSE) doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
125)Controleer voordat een zekering wordt vervangen, of de contactsleutel verwijderd is en of alle stroomverbruikers uitstaan en/of zijn
ontkoppeld.
126)Als een hoofdzekering voor veiligheidsinrichtingen (airbagsysteem, remsysteem), motorsysteem (motor, versnellingsbak) of stuurinrichting
doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
38)Vervang een doorgebrande zekering nooit door metalen draden of ander materiaal.
39)Als de motorruimte gereinigd moet worden schoongespoten, zorg er dan voor dat de waterstraal niet direct op de zekeringkast wordt
gericht.
144
NOODGEVALLEN
Page 147 of 220

STARTEN MET
HULPACCU
Als het waarschuwingslampje
constant aan blijft op het
instrumentenpaneel, neem onmiddellijk
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
STARTEN MET
HULPACCU
Als de accu leeg is, kan de motor
gestart worden met een hulpaccu met
dezelfde of een iets hogere capaciteit
dan de lege accu.
Ga als volgt te werk om de auto te
starten fig. 166:
verbind de plusklemmen (+ teken bij
de klem) van de beide accu's met
een geschikte startkabel;
sluit met een tweede startkabel de
minklem (–) van de hulpaccu aan op
een massapunt
op de motor of
de versnellingsbak van de auto die
gestart moet worden;
de motor starten;
verwijder als de motor gestart is, de
kabels in de omgekeerde volgorde
los.
Als de motor na enkele pogingen niet
start, blijf dan niet proberen maar neem
contact op met het dichtstbijzijnde
Fiat Servicepunt.
127)
40)
BELANGRIJK Verbind de minklemmen
van de twee accu’s niet rechtstreeks
met elkaar: eventuele vonken kunnen
het explosieve gas ontsteken dat uit de
accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu
in een andere auto is geïnstalleerd,
moet accidenteel contact tussen de
metalen delen van beide auto's
vermeden worden.
ROLLEND STARTEN
Probeer de motor nooit te starten door
het voertuig te duwen, te slepen of
van een helling af te laten rijden.
Hierdoor kan brandstof in de
katalysator terechtkomen die hierdoor
onherstelbaar beschadigd wordt.BELANGRIJK Denk eraan dat de
rembekrachtiging en de elektrische
stuurbekrachtiging niet actief zijn tot de
motor gestart wordt; u zult dus veel
meer kracht moeten uitoefenen voor de
bediening van het rempedaal of het
stuurwiel.
BELANGRIJK
127)Deze startprocedure moet door
ervaren personeel verricht worden,
aangezien verkeerde handelingen
elektrische ontladingen van aanzienlijke
kracht kunnen veroorzaken. Bovendien is
accuvloeistof giftig en corrosief: vermijd
contact met huid en ogen. Houd open
vuur en brandende sigaretten uit de buurt
van de accu en veroorzaak geen vonken.
BELANGRIJK
40)Gebruik nooit een accusnellader om de
motor te starten, aangezien deze de
elektronische systemen kan beschadigen,
met name de regeleenheden van de
ontsteking en de brandstoftoevoer.
166F0T0189
145
Page 148 of 220

AFSLUITSYSTEEM
BRANDS-
TOFTOEVOER
128)
Deze grijpt bij een botsing in en
veroorzaakt het volgende:
onderbreking van de
brandstoftoevoer met afzetten van de
motor als gevolg;
automatische ontgrendeling van de
portieren;
inschakeling van de
binnenverlichting.
Wanneer het systeem wordt
ingeschakeld, verschijnt bij sommige
versies op het display het bericht
“Afsluiter van de brandstoftoevoer, zie
instructieboek".
BELANGRIJK Controleer zorgvuldig op
brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de
motorruimte, onder het voertuig of in de
buurt van de tank.
Draai na een botsing de contactsleutel
op STOP om te voorkomen dat de
accu leegloopt.
De volgende procedure moet
uitgevoerd worden om de correcte
werking van het voertuig te herstellen:
daai de contactsleutel naar de stand
MAR.
schakel de richtingaanwijzer rechts
in;
schakel de richtingaanwijzer rechts
uit;
schakel de richtingaanwijzer links in;
schakel de richtingaanwijzer links
uit;
schakel de richtingaanwijzer rechts
in;
schakel de richtingaanwijzer rechts
uit;
schakel de richtingaanwijzer links in;
schakel de richtingaanwijzer links
uit;
draai de contactsleutel op STOP.
Natural Power versies
In het geval de auto betrokken raakt bij
een botsing, wordt de benzine- en
injectortoevoer onmiddellijk afgesloten,
waardoor de motor afslaat en,
dientengevolge, de
veiligheidmagneetklep dichtgaat.
BELANGRIJK
128)Als na een botsing een brandstoflucht
wordt geroken of brandstoflekkage wordt
geconstateerd, dan mag het systeem
niet opnieuw ingeschakeld worden om
brand te voorkomen.
SLEPEN VAN HET
VOERTUIG
Het bij het voertuig geleverd sleepoog
bevindt zich in de gereedschapstas
achter de rugleuning van de linkerstoel
(Cargo-versies) of in de bagageruimte
(Combi-versies).
BEVESTIGING VAN HET
SLEEPOOG
Ga als volgt te werk:
maak de dop A los fig. 167 fig. 168;
neem het sleepoog Bfig. 167 fig.
168 uit de gereedschapstas;
draai het sleepoog stevig op de
achterste of voorste schroefdraadpen
vast.
129) 130) 131) 132)
41)
167F0T0085
146
NOODGEVALLEN
Page 149 of 220

Versies met COMFORT-MATIC
versnellingsbak
Verzeker u ervan dat de versnellingsbak
in de vrijstand (N) staat (door te
controleren of het voertuig door te
duwen verplaatst kan worden) en ga
vervolgens te werk zoals bij een
voertuig met handgeschakelde
versnellingsbak.
Sleep de auto niet als de
versnellingspook niet in de vrijstand kan
worden gezet, maar neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK
129)Alvorens te slepen, moet de
contactsleutel op MAR en vervolgens op
STOP worden gezet, zonder de sleutel
uit het contactslot te nemen. Als de sleutel
uit het contactslot wordt genomen, wordt
automatisch het stuurslot ingeschakeld
waardoor het voertuig niet kan worden
bestuurd.130)Maak voor de montage van het
sleepoog de schroefdraad zorgvuldig
schoon. Voordat het voertuig gesleept
wordt, controleren of het sleepoog volledig
in zijn zitting is vastgedraaid.
131)Start de motor niet wanneer het
voertuig wordt gesleept.
132)Denk eraan dat de rembekrachtiging
niet zal werking tijdens het slepen van
het voertuig en dat er meer druk
moet worden uitgeoefend op het pedaal.
Gebruik voor het slepen geen soepele
kabels en vermijd bruuske bewegingen.
Zorg tijdens het slepen dat er geen
onderdelen door de sleepverbinding
kunnen worden beschadigd. Bij het slepen
van de auto moet men zich aan de
wegenverkeerswetgeving houden, zowel
voor de trekhaak als voor het slepen zelf.
Start de motor niet wanneer het voertuig
wordt gesleept.
BELANGRIJK
41)Gebruik de sleepogen voor en achter
alleen voor noodgevallen op de weg. Het is
toegestaan de auto over korte afstanden
te slepen met geschikte middelen conform
de wegenverkeerswetgeving (starre stang)
en om de auto over de weg te verplaatsen
om hem gereed te maken voor het slepen
of voor transport met takelwagen.
Sleepogen MOGEN NIET worden gebruikt
om voertuigen off-road (onverharde
wegen) te slepen of waar hindernissen zijn
en/of voor het slepen met kabels of andere
niet-starre hulpmiddelen. In
overeenstemming met bovengenoemde
voorwaarden, moeten er voor het slepen
twee voertuigen worden gebruikt (een
slepend en een gesleept voertuig), die zich
beide zo veel mogelijk op één lijn
bevinden.
168F0T0086
147
Page 150 of 220
ONDERHOUD EN ZORG
Dankzij correct onderhoud kunnen de
prestaties van het voertuig, evenals
beperkte bedrijfskosten en het behoud
van de efficiëntie van de
veiligheidssystemen gedurende langere
tijd gegarandeerd worden.
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe.GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD .................................149
GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUDSSCHEMA ................150
PERIODIEKE CONTROLES .............157
GEBRUIK VAN HET VOERTUIG
ONDER ZWARE
OMSTANDIGHEDEN .......................157
NIVEAUS CONTROLEREN..............158
ACCU OPLADEN ............................164
RUITENWISSERS
VOORRUIT/ACHTERRUIT ...............166
HET VOERTUIG OPKRIKKEN .........166
WIELEN EN BANDEN .....................167
148
ONDERHOUD EN ZORG
Page 151 of 220

GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD
Juist onderhoud is essentieel voor een
lange levensduur van het voertuig
onder optimale omstandigheden.
Om die reden heeft Fiat een reeks
controles en onderhoudsbeurten
opgesteld die elke 30.000/35.000
kilometer uitgevoerd moeten worden.
Het geprogrammeerde
onderhoudsprogramma omvat echter
niet alle behoeften van het voertuig;
tijdens de aanvankelijke periode,
voorafgaand aan de servicebeurt bij
30.000/35.000 kilometer en ook later,
tussen de servicebeurten, moeten
routinehandelingen worden uitgevoerd,
zoals de systematische controle en
het bijvullen van de vloeistofniveaus, de
controle van de bandenspanning,
enz.
BELANGRIJK De onderhoudsbeurten
van het Geprogrammeerde Onderhoud
zijn door de fabrikant voorgeschreven.
Het niet laten uitvoeren van deze
werkzaamheden kan leiden tot het
vervallen van de garantie.
Het geprogrammeerde onderhoud kan
door alle werkplaatsen van het Fiat
Servicenetwerk, op van te voren
vastgestelde tijdstippen, worden
uitgevoerd.Eventuele reparaties die nodig blijken
tijdens het uitvoeren van de diverse
inspecties en controles van het
geprogrammeerd onderhoud, mogen
uitsluitend worden uitgevoerd na
uitdrukkelijke toestemming van de
klant.
BELANGRIJK Het is raadzaam het Fiat
Servicenetwerk onmiddellijk te
informeren over eventuele kleine
defecten en niet te wachten tot de
volgende onderhoudsbeurt.
Als het voertuig dikwijls gebruikt wordt
voor het trekken van aanhangers,
dan moet een korter interval tussen de
onderhoudsbeurten worden
aangehouden.
149
Page 152 of 220

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA
UITVOERINGEN EURO 6 BENZINE - UITVOERINGEN NATURAL POWER
De controles vermeld in het Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 180.000 km/12 jaar, cyclisch herhaald worden,
te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor.
km x 1000 30 60 90 120 150 180
Jaren 2 4 6 8 10 12
Laadtoestand accu controleren en eventueel opladen●●●●●●
Conditie/slijtage banden controleren en bandenspanning, indien
nodig, herstellen; vervaldatum lading/toestand VAN DE "Fix&Go
Automatic" reparatiekit kit controleren (voor bepaalde versies/
markten, waar voorzien)●●●●●●
Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers,
alarmknipperlichten, bagageruimte, inzittendenruimte, opbergvak,
lampje instrumentenpaneel, enz.) controleren●●●●●●
De vloeistofpeilen controleren en eventueel bijvullen (1)●●●●●●
Uitlaatgasemissie controleren●●●●●●
Gebruik de diagnosestekker om de werking van het
brandstoftoevoer-/motormanagementsysteem en de emissie te
controleren; en voor bepaalde versies/markten, waar voorzien, de
verslechtering van de motorolie●●●●●●
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van carrosserie,
bodemplaatbescherming, slangen en leidingen (uitlaat, brandstof- en
remsysteem en rubber elementen (hoezen, balgen, bussen enz.)●●●●●●
(1) Gebruik voor het bijvullen altijd uitsluitend de in het instructieboek vermelde vloeistoffen en controleer het systeem eerst op schade.
150
ONDERHOUD EN ZORG