Page 113 of 220

Voertuigsnelheid opslaan
Ga als volgt te werk:
draai de draaischakelaar A fig. 109
naar de stand ON en trap het
gaspedaal in om de gewenste snelheid
te bereiken;
zet de hendel omhoog (+)
gedurende minstens een seconde, laat
hem vervolgens los. De
voertuigsnelheid is nu in het geheugen
opgeslagen en u kunt dus het
gaspedaal loslaten.
Indien nodig (bijv. bij inhalen) kan de
snelheid gewoon verhoogd worden
door het gaspedaal in te trappen: als
het gaspedaal vervolgens wordt
losgelaten, keert het voertuig terug naar
de eerder opgeslagen snelheid.De opgeslagen snelheid oproepen
Als het systeem is uitgeschakeld door
bijvoorbeeld het intrappen van het rem-
of koppelingspedaal, kan de
opgeslagen snelheid als volgt worden
opgeroepen:geef geleidelijk gas totdat een
snelheid in de buurt van de opgeslagen
snelheid wordt bereikt;
schakel de versnelling in die
ingeschakeld was op het moment dat
de snelheid werd opgeslagen;
druk op de knop B fig. 109.
De opgeslagen snelheid verhogen
Dit kan op twee manieren:
door het gaspedaal in te trappen en
de nieuwe snelheid op te slaan
of
door de hendel omhoog te bewegen
(+).
Elke beweging van de hendel komt
overeen met een verhoging van de
snelheid van ongeveer 1 km/h; als de
hendel omhoog wordt gehouden,
dan neemt de snelheid continu toe.
De opgeslagen snelheid verlagen
Dit kan op twee manieren:
door het systeem uit te schakelen en
de nieuwe snelheid op te slaan
of
door de hendel omlaag (–) te
bewegen tot de nieuwe snelheid is
bereikt, die automatisch wordt
opgeslagen.
Elke beweging van de hendel komt
overeen met een kleine verlaging van
de snelheid van ongeveer 1 km/h;
als de hendel omlaag wordt gehouden,
dan neemt de snelheid traploos af.
Uitschakelen van het systeem
De bestuurder kan het systeem op de
volgende manieren uitschakelen:
door de draaischakelaar A in de
OFF-stand te zetten;
door de motor uit te schakelen;
De functie uitschakelen
De bestuurder kan het systeem op de
volgende manieren uitschakelen:
door het rempedaal in te trappen
wanneer het systeem de snelheid
instelt:
door het koppelingspedaal in te
trappen wanneer het systeem de
snelheid instelt:
door het indrukken van knop B fig.
109 wanneer het systeem de snelheid
instelt (voor bepaalde versies/markten,
waar voorzien);
109F0T0405
111
Page 114 of 220

door het gaspedaal in te trappen (in
dit geval wordt het systeem eigenlijk
niet uitgeschakeld, maar wordt
voorrang aan het acceleratieverzoek
gegeven. De Cruise-Control blijft actief,
zonder de noodzaak om de knop B
fig. 109 te bedienen om na het
accelereren naar de vorige toestand
terug te keren).
In de volgende gevallen wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld:
als het ABS- of het ESC-systeem
ingrijpt;
bij een voertuigsnelheid onder de
ingestelde limiet
in geval van een systeemstoring.
97) 98)
BELANGRIJK
97)Als met actieve cruise-control wordt
gereden, mag de versnellingspook nooit in
de vrijstand worden gezet.
98)Draai bij een storing of defect van het
systeem de draaischakelaar A naar OFF en
neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
SPEED BLOCK
(voor versies 1.3 MultiJet met
handmatig geschakelde
versnellingsbak)
Het voertuig is voorzien van een functie
voor snelheidsbeperking die door de
gebruiker ingesteld kan worden op een
van de vier mogelijke waarden. 90,
100, 110, 130 km/h.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk om deze functie in/uit
te schakelen.
Na de snelheidsbegrenzer te hebben
ingesteld, wordt er op de voorruit
een sticker fig. 110 aangebracht
waarop de ingestelde maximum
snelheid is aangegeven.
WAARSCHUWING De snelheidsmeter
kan conform de wettelijke voorschriften,
een hogere snelheid aangegeven dan
de feitelijke maximum snelheid die door
het Servicenetwerk is ingesteld.
PARKEERSENSOREN
(voor bepaalde versies/markten, waar
voorzien)
99)
31)
Deze bevinden zich in de achterbumper
fig. 111 en informeren de bestuurder,
met een intermitterend geluidssignaal,
over de aanwezigheid van obstakels
achter het voertuig.
INSCHAKELEN/
UITSCHAKELEN
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Het geluidssignaal worden vaker
afgegeven, naarmate het obstakel
achter de auto de bumper benadert.
110F0T0330111F0T0155
112
STARTEN EN RIJDEN
Page 115 of 220

WERKING MET EEN
AANHANGER
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld zodra de
elektrische stekker van de aanhanger in
contactdoos van de trekhaak van het
voertuig wordt gestoken.
De sensoren worden automatisch
ingeschakeld zodra de stekker van de
aanhangerkabel verwijderd wordt.
BELANGRIJK Als de trekhaak
gemonteerd moet blijven, ook als er
geen aanhanger is, wordt geadviseerd
zich tot het Fiat Servicenetwerk te
wenden om het systeem te laten
bijwerken, aangezien de trekhaak door
de middelste sensoren als een obstakel
gedetecteerd kan worden.
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres in
bijzondere mate op obstakels die zich
boven of onder de sensoren kunnen
bevinden.
Soms worden voorwerpen die zich
heel dicht bij de achterkant van het
voertuig bevinden niet gedetecteerd en
deze zouden dus het voertuig kunnen
beschadigen of zelf beschadigd kunnen
raken.
De door de sensoren uitgezonden
signalen kunnen beïnvloed worden door
vuil, sneeuw of ijs op de sensoren zelf
of door ultrasone geluidssystemen (bijv.
pneumatische remmen van een
vrachtwagen of pneumatische hamers)
in de buurt van het voertuig.
De parkeersensoren werken goed
als de openslaande deuren gesloten
zijn. Als deze open staan, kunnen
ze ertoe leiden dat het systeem onjuiste
signalen zendt: sluit altijd de
achterdeuren.
Breng geen stickers op de sensoren
aan.
De volgende omstandigheden kunnen
de werking van het parkeerhulpsysteem
beïnvloeden:
Verminderde gevoeligheid van de
sensoren en afname van de prestaties
van het systeem kunnen te wijten
zijn aan de aanwezigheid van ijs,
sneeuw, modder, dikke verf op de
sensoren.
De sensoren kunnen een
onbestaand voorwerp (echogeluid)
wegens mechanische geluiden
detecteren, bijvoorbeeld tijdens het
wassen van de auto, in geval van
regen, sterke wind, hagel.
De door de sensor verzonden
waarschuwingssignalen kunnen ook
gewijzigd worden door
ultrasoonsystemen (bijv. pneumatisch
remmen van vrachtwagens of
pneumatische boren) in de buurt van
het voertuig.
De detectie van obstakels in het
hoge gedeelte van de auto kan niet
gegarandeerd worden (vooral bij
bestelwagens en chassis/
cabineversies), aangezien het systeem
obstakels detecteert die de auto in
het lage gedeelte kunnen raken.
BELANGRIJK
99)De verantwoordelijkheid voor de
parkeermanoeuvres ligt echter altijd bij de
bestuurder. Controleer tijdens deze
manoeuvres altijd of er geen mensen
(vooral kinderen) of dieren in het
betreffende gebied aanwezig zijn.
Parkeersensoren zijn ontworpen om de
bestuurder bij te staan; u moet echter altijd
volledig geconcentreerd zijn tijdens
potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook
wanneer deze met lage snelheid worden
uitgevoerd.
113
Page 116 of 220

BELANGRIJK
31)Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit bevuild
zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg
ervoor dat ze tijdens het reinigen niet
gekrast of beschadigd worden. Vermijd het
gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water
worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer
speciale reinigingsapparaten worden
gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren
zeer snel en houd de straal op minstens
10 cm afstand.
START&STOP-
SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten, waar
voorzien)
101) 102) 103) 104)
IN HET KORT
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af wanneer de
auto stilstaat en aan de voorwaarden
hiervoor is voldaan en start de motor
zodra de bestuurder wil wegrijden.
Dit verhoogt de efficiëntie van de
auto dankzij een reductie van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsoverlast.
BEDIENINGSWIJZE
Afzetten van de motor
Versies met handmatige
versnellingsbak
Bij stilstaand voertuig, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in de
vrijstand staat en het koppelingspedaal
niet is ingetrapt.Versies met Comfort-matic
versnellingsbak
Met het stilstaande voertuig en het
ingetrapte gaspedaal, zal de motor
stoppen wanneer de versnellingspook
zich in standen anders danRbevindt.
In geval van stoppen op een opwaartse
helling wordt de uitschakeling van de
motor gedeactiveerd om de functie “Hill
Holder” beschikbaar te maken
(functioneert alleen met de draaiende
motor). Het lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden om
aan te geven dat de motor is
uitgeschakeld.
De motor opnieuw starten
Versies met handmatige
versnellingsbak
Trap het koppelingspedaal in om de
motor weer te starten.
Versies met Comfort-matic
versnellingsbak
De motor start automatisch zodra het
rempedaal losgelaten wordt. Het
pictogram op het display schakelt uit.
Duw de pook naar (+), (-)ofRals
de motor met uitgeschakelde
“Hill Holder”-functie gestart is. De motor
zal weer worden gestart.
114
STARTEN EN RIJDEN
Page 117 of 220

HANDMATIG IN- EN
UITSCHAKELEN
De voorziening kan in-/uitgeschakeld
worden door de knop weergegeven in
fig. 112 op het dashboard in te
drukken. Als deze functie inactief is,
brandt de led op de knop. Bovendien
wordt bij sommige versies extra
informatie over de deactivering of
activering van het Start&Stop-systeem
gegeven via een bericht op het display.VEILIGHEIDS-
INSTELLINGEN
Als het Start&Stop-systeem de motor
heeft afgezet en de bestuurder maakt
zijn veiligheidsgordel los en opent
het bestuurders- of het
passagiersportier, dan kan de motor
alleen weer gestart worden met de
contactsleutel. De bestuurder wordt
van deze toestand op de hoogte
gesteld door een zoemer, het
knipperende waarschuwingslampje op
het instrumentenpaneel fig. 113 en,
indien aanwezig, een displaybericht.LANGDURIGE STILSTAND
VAN DE AUTO
Bij langdurige stilstand van het voertuig,
moet bijzondere aandacht worden
besteed aan het loskoppelen van de
accu. Ga als volgt te werk: koppel
de stekker A fig. 114 (druk op knop B)
van de accutatus die sensor C
controleert, geinstalleerd op de
negatieve batterijpool D van de accu
los. Koppel deze sensor nooit van
de accu los, behalve bij vervanging van
de accu.
BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid,
minstens 1 minuut alvorens de
elektrische voeding naar de accu los te
koppelen.
100)
112F0T0426
113F0T0425
114F0T0428
115
Page 118 of 220

BELANGRIJK
100)Laat de accu alleen vervangen door
een dealer van het Fiat Servicenetwerk.
Vervang de accu door een nieuw
exemplaar van hetzelfde type en met
dezelfde specificaties.
101)Controleer alvorens de motorkap te
openen of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de stand OFF staat. Volg
de instructies op die zijn aangegeven op
het plaatje op de voorste traverse. Wij
adviseren om de contactsleutel uit te
nemen als er zich nog inzittenden in de
auto bevinden.
102)Alle inzittenden moeten uit de auto
stappen nadat de contactsleutel is
uitgenomen of naar de OFF-stand is
gedraaid. Controleer bij het tanken of de
motor is afgezet en of de contactsleutel in
de stand OFF staat.
103)Bij voertuigen met een gerobotiseerde
versnellingsbak moet, wanneer de motor
automatisch wordt afgezet terwijl het
voertuig op een helling staat, deze weer
gestart worden door de versnellingspook
naar de stand (+) of (–) zonder het
rempedaal los te laten. Bij voertuigen met
gerobotiseerde versnellingsbak en Hill
Holderfunctie moet, wanneer de motor
automatisch wordt afgezet terwijl het
voertuig op een helling staat, deze weer
gestart worden door de versnellingspook
naar de stand (+) of (–) zonder het
rempedaal los te laten, zodat de Hill
Holderfunctie, die alleen werkt als de motor
loopt, beschikbaar is.104)Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het Start&Stop-
systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
TANKEN
105)
32) 33)
BENZINEMOTOREN
Tank uitsluitend loodvrije benzine met
een minimum octaangehalte van 95
RON.
BELANGRIJK Vul de tank nooit, ook
niet met een minimale hoeveelheid
in een noodgeval, met loodhoudende
benzine bij, dit kan leiden tot
onherstelbare schade aan de
katalysator.
DIESELMOTOREN
Gebruik alleen diesel voor
motorvoertuigen (EN590-specificatie).
Werking bij lage temperaturen
Om deze problemen te voorkomen, zijn
afhankelijk van het seizoen
verschillende soorten dieselolie
beschikbaar: zomerdiesel, winterdiesel
en arctische diesel (koude landen).
116
STARTEN EN RIJDEN
Page 119 of 220

Als diesel wordt getankt met
specificaties die niet geschikt zijn voor
de gebruikstemperatuur, wordt
geadviseerd om het additief
PETRONAS DURANCE DIESEL ART in
de op de verpakking aangegeven
verhoudingen met de brandstof te
mengen. Schenk het additief vóór de
brandstof in de tank.
Als het voertuig gedurende een lange
periode in de bergen of in koude zones
wordt gebruikt of geparkeerd, wordt
geadviseerd om met de plaatselijk
beschikbare dieselolie te tanken.
In dit geval wordt tevens geadviseerd
om de tank meer dan 50% gevuld
te houden.
TANKINHOUD
Om de tank volledig te vullen, kan men
twee keer bijvullen nadat het
tankpistool is afgeslagen. Meer bijvullen
kan storingen in het
brandstoftoevoersysteem veroorzaken.
TANKDOP
Openen
1) Open klepje A fig. 115 door het naar
buiten te trekken, houd dop B fig.
115stil, steek de contactsleutel in het
slot en draai hem linksom.
2) Draai de dop linksom en verwijder
hem.De dop is voorzien van een koord Cfig.
115 dat aan het klepje vastzit, om
verlies van de dop te voorkomen. Maak
bij het tanken de dop aan de klep vast
zoals aangegeven in de figuur.
Sluiten
1) Breng de dop (compleet met sleutel)
na het tanken aan en draai hem
rechtsom tot de aanslag.
2) Draai vervolgens de sleutel rechtsom
en verwijder hem, sluit dan het klepje.
De hermetische afsluiting kan een lichte
toename van de druk in de tank
veroorzaken. Een eventueel
ontluchtingsgeluid wanneer de dop
wordt losgedraaid is dus volkomen
normaal.AARDGASMOTOREN
(NATURAL POWER)
AARDGASVULOPENING
De vulopening voor het gas zit naast de
benzinevulopening fig. 116.
Hij heeft een terugslagklep, die in het
feitelijke vullichaam zit.
Voor het bereiken van de vulopening
moet de dopAfig. 116 linksom worden
losgedraaid.
Het profiel van vulopeningBfig. 117 om
te tanken is van het universele type,
compatibel met Italiaanse en NGV1
normen.
In sommige Europese landen worden
adapters als ONWETTIG beschouwd
(bijv. in Duitsland).
115F0T0068
116F0T0360
117
Page 120 of 220

Voor vulstations met mondstukken in
kubieke meters (m3) (differentiaaldruk)
moeten de keerkleppen vrijgegeven
worden door een kleine hoeveelheid
aardgas af te geven om de restdruk in
de cilinder te kunnen meten.
De plaatjes (geleverd met de
documentatie van het voertuig)
bevatten de datum van de eerste
inspectie van de cilinders.
34)
Brandstof - Identificatie
van de compatibiliteit
van het voertuig.
Grafisch symbool voor
consumenteninformatie
in overeenstemming met
EN16942
De onderstaande symbolen
vereenvoudigen de herkenning van het
correcte type brandstof dat u in uw
voertuig moet gebruiken. Controleer,
alvorens te tanken, de symbolen aan de
binnenkant van het brandstofklepje
(waar voorzien) en vergelijk ze met de
symbolen op de pomp (waar voorzien).
Symbolen voor voertuigen met
benzinemotor
E5: Loodvrije benzine met maximaal
2,7% (m/m) zuurstof en maximaal 5,0%
(V/V) ethanol overeenkomstigEN228.
E10: Loodvrije benzine met maximaal
3,7% (m/m) zuurstof en maximaal
10,0% (V/V) ethanol overeenkomstig
EN228.Symbolen voor voertuigen met
dieselmotor
B7: Diesel met maximaal 7% (V/V)
FAME (Fatty Acid Methyl Esters)
overeenkomstigEN590.
B10: Diesel met maximaal 10% (V/V)
FAME (Fatty Acid Methyl Esters)
overeenkomstigEN16734.
Symbolen voor voertuigen op
benzine/aardgas
E5: Loodvrije benzine met maximaal
2,7% (m/m) zuurstof en maximaal 5,0%
(V/V) ethanol overeenkomstigEN228.
E10: Loodvrije benzine met maximaal
3,7% (m/m) zuurstof en maximaal
10,0% (V/V) ethanol overeenkomstig
EN228.
CNG: Samengeperst autogas
overeenkomstigEN16723.
117F0T0336
118
STARTEN EN RIJDEN