Page 25 of 220

BUITENVERLICHTING
De linkerhendel fig. 32 omvat de
bediening van de buitenverlichting.
De buitenverlichting kan alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel
in de stand MAR.
Bij inschakeling van de
buitenverlichting, worden het
instrumentenpaneel en verschillende
bedieningselementen op het dashboard
verlicht.
VERLICHTING UIT
Draaischakelaar in de stand
.STADSLICHT
Draai de draaischakelaar in stand
.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen
ingeschakeld worden met de
contactsleutel op STOP of verwijderd,
door de draaischakelaar eerst op stand
te zetten en vervolgens op stand
of.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Gebruik de hendel van de
richtingaanwzijers om de kant (rechts of
links) te kiezen.
DIMLICHT
Draai de draaischakelaar in stand
.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
GROOTLICHT
Trek met de ring in de stand
de
hendel naar het stuurwiel (2e instabiele
stand) . Het waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel gaat
branden.
Trek de hendel nogmaals naar het
stuurwiel om het grootlicht uit te
schakelen (het dimlicht wordt opnieuw
ingeschakeld).GROOTLICHTSIGNAAL
Trek de hendel naar het stuurwiel (1e
instabiele stand) ongeacht de stand van
de ring.
Het
controlelampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel in de (stabiele) stand fig.
33:
omhoog (stand 1): inschakeling
rechter richtingaanwijzer;
omlaag (stand 2): inschakeling linker
richtingaanwijzer.
Het lampje
ofgaat op het
instrumentenpaneel knipperen.
De richtingaanwijzers schakelen
automatisch uit als het voertuig weer
rechtdoor rijdt.
32F0T0430
33F0T0431
23
Page 26 of 220

Wenst u dat de richtingaanwijzer kort
knippert om aan te geven dat u van
rijstrook verandert, beweeg de hendel
dan omhoog of omlaag zonder dat hij in
die stand vastklikt. Na het loslaten
keert hendel terug naar de
uitgangsstand.
Lane change-functie
Zet, als u het verwisselen van rijstrook
wilt aangeven, drukt u de linkerhendel
korter dan een halve seconde lichtjes in
de gewenste stand.
De richtingaanwijzer aan de gekozen
zijde gaat 3 keer knipperen en dooft
vervolgens automatisch.
MISTLAMPEN
(voor bepaalde versies/markten, waar
voorzien)
Druk bij ingeschakelde stadslichten op
de
knop fig. 34 om de mistlampen
in te schakelen. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Druk nogmaals op de knop om de
lichten uit te schakelen.MISTACHTERLICHTEN
Druk op de knop
fig. 34met
ingeschakeld dimlicht of ingeschakelde
mistlampen voor om de
mistachterlichten in te schakelen. Het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Druk nogmaals op de knop om de
lichten uit te schakelen, of schakel het
dimlicht of de mistlampen voor uit (voor
bepaalde versies/markten, waar
voorzien).
"FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Dit systeem verlicht de ruimte vóór het
voertuig gedurende een korte tijd.
Inschakeling
Trek, met de contactsleutel in de stand
STOP of verwijderd, de hendel binnen
2 minuten na het afzetten van de motor
naar het stuurwiel en doe dat meerdere
keren.Elke keer dat de hendel wordt bediend,
blijft de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 210
seconden; hierna wordt de verlichting
automatisch uitgeschakeld.
Telkens wanneer de hendel verplaats
wordt, zal het waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel
oplichten en verschijnt op het display
het overeenkomstige bericht,
gedurende de duur van activering van
de functie (zie “Waarschuwingslampjes
en berichten” in het hoofdstuk
“Kennismaking met het
instrumentenpaneel”). Het lampje gaat
branden wanneer de hendel voor het
eerst wordt bediend en blijft branden
totdat de functie automatisch wordt
uitgeschakeld. Telkens als de hendel
wordt bediend, wordt uitsluitend de
inschakeltijd van de verlichting
verlengd.
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden
naar het stuurwiel getrokken.
34F0T0501
24
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 27 of 220

INTERIEUR-
VERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING
MET SPOTS
Schakelaar A fig. 35 wordt gebruikt om
de plafondverlichting in/uit te
schakelen.
Met schakelaar A in de middelste stand
gaan de lampjes C en D fig. 35 aan/uit
bij het openen/sluiten van de portieren.
Met schakelaar A links ingedrukt zijn
de lampjes C en D altijd uit.
Met schakelaar A rechts ingedrukt
blijven de lampjes C en D altijd
ingeschakeld.De verlichting gaat geleidelijk aan/uit.
Schakelaar B fig. 35 is een zoeklichtje;
bij uitgeschakelde plafondverlichting
gaat het afzonderlijk branden:links ingedrukt: het lampje C gaat
aan;
rechts ingedrukt: het lampje D gaat
aan.
BELANGRIJK Controleer alvorens het
voertuig te verlaten of beide
schakelaars in de middelste stand
staan; wanneer de portieren worden
gesloten, gaan de lampjes uit, om
te voorkomen dat de accu ontlaadt. Als
de schakelaar in de ingeschakelde
stand wordt gelaten, wordt het
plafondlampje in ieder geval 15 minuten
na het uitzetten van de motor
automatisch uitgeschakeld.
PLAFONDVERLICHTING
ACHTER MET
VERWIJDERBARE
TOORTS
(voor bepaalde versies/markten)
Het licht wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de
zijschuifdeuren (voor bepaalde
versies/markten) en de openslaande
achterdeuren (voor bepaalde
versies/markten) geopend worden, en
wordt uitgeschakeld wanneer deze
gesloten worden.Druk op schakelaar A fig. 36 om de
verlichting aan of uit te schakelen met
gesloten portieren.
Schakelaar A kan drie standen
aannemen:
met de schakelaar in de middelste
stand (stand 0), gaat de verlichting aan
wanneer er een portier geopend wordt;
met de schakelaar omhoog (stand
1), is het licht altijd aan;
met de schakelaar omlaag (stand 2 -
AUTO OFF), is het licht altijd uit.
ZAKLAMPFUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
Deze bevindt zich rechts in de
laadruimte. Deze kan zowel als vast
licht en als elektrische zaklamp gebruikt
worden. (voor bepaalde versies/markten)
35F0T0121
AUTO
AUTOOFF
36F0T0116
25
Page 28 of 220

Om de verwijderbare zaklamp A fig. 37
te gebruiken, druk op knop B en
verwijder de zaklamp in de richting
aangetoond door het pijltje. Druk dan
op schakelaar C om de verlichting in/uit
te schakelen.
Wanneer de verwijderbare lamp in de
vaste houder zit, wordt de batterij voor
de elektrische zaklamp automatisch
opgeladen.
Bij stilstaand voertuig en de
contactsleutel naar STOP gedraaid of
verwijderd, wordt de plafondverlichting
maximaal 15 minuten opgeladen.IN-/UITSCHAKELEN
PLAFONDVERLICHTING
Cargo-versies
De plafondverlichting wordt op de
volgende wijze in-/uitgeschakeld:
Plafondlampjes aan zonder
vergrendeling van de portieren
Plafondverlichting voor: gaan branden
wanneer de voorportieren geopend
worden.
Plafondverlichting acht: handmatige
activering.
Verwijderbaar plafondlampje (alternatief
voor plafondverlichting): handmatige
activering (vast deel).
Plafondlampjes uit bij vergrendeling van
de portieren
Voorste en achterste plafondlampen
(ook met optioneel verwijderbaar
plafondlampje): uit (uitfaden) wanneer
de zijschuifportieren, de openslaande
achterdeur of de voorportieren gesloten
worden.
Met onafhankelijke laadruimte
Plafondverlichting voor: wordt verzwakt
wanneer de voorportieren gesloten
worden.
Plafondverlichting achter (ook met
optioneel verwijderbare
plafondverlichting): uit (uitfaden) bij het
sluiten van de achterportieren.Combi versies
De plafondverlichting wordt op de
volgende wijze in-/uitgeschakeld:
Plafondlampjes aan zonder
vergrendeling van de portieren
Plafondverlichting voor: gaan branden
wanneer de voorportieren geopend
worden.
Plafondverlichting acht: handmatige
activering.
Plafondlampjes uit bij vergrendeling van
de portieren
Voorste en achterste plafondlampen
(ook met optioneel verwijderbaar
plafondlampje): uit (uitfaden) wanneer
de zijschuifportieren, de openslaande
achterdeur of de voorportieren gesloten
worden.
A
UT
O
37F0T0115
26
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 29 of 220

RUITEN REINIGEN
Met de rechterhendel fig. 38 worden de
ruitenwisser/-sproeier van de voorruit
en de ruitenwisser/-sproeier van de
verwarmde achterruit bediend (voor
bepaalde versies/markten, waar
voorzien).
RUITENWISSER/
-SPROEIER
Functioneert alleen met de
contactsleutel in de stand MAR.
De rechterhendel kan vijf verschillende
standen aannemen:
ruitenwisser voorruit uit.
intermitterende werking.
continue langzame werking.
continue snelle werking.
Verplaats de hendel naar stand A fig.
38 (instabiel) om de werking te
beperken tot de tijd waarin de hendel in
deze stand wordt gehouden.Bij het loslaten keert de hendel terug
naar de beginstand en wordt de
werking van de ruitenwisser voorruit
automatisch gestopt.
Met de draaiknop in stand
wordt
de werking van de ruitenwisser voorruit
automatisch aangepast aan de snelheid
van het voertuig.
Bij ingeschakelde ruitenwissers, wordt
bij het inschakelen van de
achteruitversnelling, ook de ruitenwisser
van de achterruit automatisch
geactiveerd.
3)
"Intelligente" wis-/wasfunctie
Trek de hendel naar het stuur (instabiele
stand) om de ruitensproeier in te
schakelen.
Als de hendel langer dan een halve
seconde wordt aangetrokken, dan
worden in één beweging de
ruitenwissers en -sproeiers
ingeschakeld.
Als de hendel wordt losgelaten, stopt
de ruitenwisser na drie slagen.
Na circa 6 seconden volgt nog een
extra reinigingsslag.RUITENWISSER/
-SPROEIER ACHTERRUIT
(voor bepaalde versies/markten, waar
voorzien)
Functioneert alleen met de
contactsleutel in de stand MAR.
Inschakeling
Draai de draaischakelaar naar
om
de ruitenwisser achterruit in te
schakelen:
met de intermitterende modus
wanneer de ruitenwisser voorruit niet
functioneert;
met de synchrone modus (op halve
snelheid van de ruitenwisser voorruit)
wanneer de ruitenwisser voorruit
functioneert;
met de continue modus wanneer de
bediening in de achteruitversnelling
geactiveerd wordt.
Wanneer de ruitenwisser voorruit en de
achteruitversnelling geactiveerd zijn,
zal de ruitenwisser van de achterruit
continu werken.
38F0T0432
27
Page 30 of 220

Door de hendel in de richting van het
dashboard te duwen (instabiele stand),
wordt de sproeier van de achterruit
ingeschakeld. Als de hendel ten minste
een halve seconde in deze stand wordt
gehouden, dan wordt ook de
ruitenwisser van de achterruit
ingeschakeld. Door de hendel los te
laten, wordt de intelligente wis-/
wasfunctie ingeschakeld, net als voor
de ruitenwisser van de voorruit.
Uitschakelen
De functie wordt uitgeschakeld zodra
de hendel wordt losgelaten.
4)
BELANGRIJK
3)Gebruik de ruitenwisser van de voorruit
nooit om opgehoopte sneeuw of ijs van
de voorruit te verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden kan de ruitenwisser van
de voorruit onderworpen worden aan
overmatige belasting en kan de
motorbeveiligingsschakelaar ingrijpen en
de werking gedurende enkele seconden
belemmeren. Als de werking niet hersteld
wordt, neem dan contact op met een
Fiat-dealer.4)Gebruik de ruitenwisser van de
achterruit nooit om opgehoopte sneeuw of
ijs te verwijderen. Onder dergelijke
omstandigheden kan de ruitenwisser van
de achterruit onderworpen worden aan
overmatige belasting en kan de
motorbeveiligingsschakelaar ingrijpen en de
werking gedurende enkele seconden
belemmeren. Als de werking niet hersteld
wordt, neem dan contact op met een
Fiat-dealer.
VERWARMING EN
VENTILATIE
BEDIENINGSELEMENTEN
De voornaamste bedieningselementen
van de verwarming en ventilatie worden
hieronder weergegeven fig. 39:
Ainstellingsknop luchttemperatuur
(mengsel warme/koude lucht)
Bluchtcirculatie aan/uit schuiver;
Cinschakelingsknop ventilator
Ddraaiknop luchtverdeling.
39F0T0074
28
KENNISMAKING MET DE AUTO
Page 31 of 220

HANDBEDIENDE
KLIMAATREGELING
(voor bepaalde versies/markten, waar
voorzien)
2)
BEDIENINGSELEMENTEN
De voornaamste bedieningselementen
van de verwarming en ventilatie worden
hieronder weergegeven fig. 40:
Aregelknop luchttemperatuur (mengsel
warme/koude lucht);
Baan/uit schuif interne luchtrecirculatie;
Caan/uit-knop ventilatie- en
klimaatregeling;
Ddraaiknop luchtverdeling.KLIMAATCOMFORT
Met knop D kan de in het voertuig
gevoerde lucht via vijf verdeelopties alle
zones van het interieur bereiken:
luchtstroom uit roosters in het
midden en aan de zijkant
warme luchtstroom naar de
voeten en het koel houden van het
gezicht (tweezonefunctie)
snellere opwarming van het
interieur;
gelijktijdige opwarming van het
interieur en ontwaseming van de
voorruit
ontwaseming en ontdooiing van
voorruit en de voorste zijruiten.
EXTRA VERWARMING
(voor bepaalde versies/markten, waar
voorzien)
Deze voorziening verwarmt het interieur
sneller wanneer het erg koud is en bij
lage koelvloeistoftemperatuur.
De extra verwarming wordt
automatisch ingeschakeld wanneer de
motor gestart wordt, als knop A op
de laatste rode sector gedraaid is en de
ventilator (knop C) minstens op de
eerste snelheid staat.
De extra verwarming wordt
automatisch uitgeschakeld nadat de
gewenste comfortsituatie is bereikt.BELANGRIJK De extra verwarming
wordt niet ingeschakeld als de
accuspanning te laag is.
BELANGRIJK
2)Het aircosysteem gebruikt als
koelmiddel R134a of R1234yf dat
compatibel is met de wetten die van kracht
zijn in de landen waar het voertuig wordt
verkocht. Gebruik tijdens het laden alleen
het gas dat is aangeduid op het plaatje
in de motorruimte. Het gebruik andere
koelmiddelen heeft invloed op de efficiency
en conditie van het systeem. Het
smeermiddel dat voor de compressor
wordt gebruikt, is ook strikt gekoppeld aan
het type koelgas; raadpleeg het Fiat
Servicenetwerk.
40F0T0029
29
Page 32 of 220

ELEKTRISCHE
RUITBEDIENING
ELEKTRISCHE
RUITBEDIENING VOOR
(voor bepaalde versies/markten, waar
voorzien)
Op het paneel van het
bestuurdersportier bevinden zich
knoppen fig. 41 waarmee de volgende
functies bediend kunnen worden,
met de contactsleutel naar de stand
MAR gedraaid:
AAN: Linker ruit openen/sluiten
B: Rechter ruit openen/sluiten
Druk op knop A of B om de betreffende
ruit te openen.
Trek knop A of B omhoog om de
betreffende ruit te sluiten.
Wanneer een van de twee knoppen
kort wordt ingedrukt, beweegt de ruit in
"stappen"; als de knop ingedrukt
wordt gehouden, wordt de "continue
automatische" werking voor het openen
en sluiten geactiveerd. Druk nogmaals
op knop A of B om de ruit te stoppen in
zijn huidige stand.De elektrisch bediende ruiten zijn
uitgerust met een beveiligingssysteem
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
dat de aanwezigheid van een obstakel
vast kan stellen als de ruit gesloten
wordt; wanneer dit gebeurt, grijpt het
systeem in en wordt de beweging
van de ruit onmiddellijk omgekeerd.
BELANGRIJK Het systeem gaat
automatisch over naar de “herstel”-
modus (zelfbescherming) wanneer de
beknellingsbeveiliging gedurende
slechts één minuut 5 keer geactiveerd
wordt. Dit blijkt als de ruit in stappen
gesloten wordt.
Als dit gebeurt, het systeem als volgt
herstellen:
open de ruiten;
of
draai de contactsleutel naar de
stand STOP en daarna naar MAR.Als er geen storing aanwezig is, keert
de ruit automatisch terug naar de
normale werking.
BELANGRIJK Wanneer de
contactsleutel op uit staat of verwijderd
is, blijven de ruiten nog ongeveer twee
minuten actief, om gedeactiveerd te
worden zodra er een portier geopend
wordt.
21)
HANDMATIGE
RUITBEDIENING VOOR
Op enkele uitvoeringen worden de
ruiten voor handmatig geopend en
gesloten.
Draai de hendel op te openen/te
sluiten.
BELANGRIJK
21)Oneigenlijk gebruik van de elektrische
ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer
voor en tijdens het bedienen van de ruit
altijd of de passagiers niet kunnen worden
verwond door de bewegende ruit of door
voorwerpen die door de ruit worden
meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de
sleutel uit het contactslot als de auto
wordt verlaten om te voorkomen
dat onverwachtse inschakeling van de
elektrische ruitbediening gevaar oplevert.
41F0T0044
30
KENNISMAKING MET DE AUTO