Page 81 of 220

Het wordt onder de volgende
omstandigheden automatisch
geactiveerd:
opwaartse helling: als het voertuig
stilstaat op een opwaartse helling
van meer dan 5% met draaiende motor,
ingetrapt rempedaal en de
versnellingsbak in de vrijstand of met
ingeschakelde versnelling, met
uitzondering van de
achteruitversnelling;
neerwaartse helling: als het voertuig
stilstaat op een neerwaartse helling
van meer dan 5% met draaiende motor,
ingetrapt rempedaal en ingeschakelde
achteruitversnelling.
Tijdens het wegrijden houdt de
regeleenheid van het ESC-systeem de
wielen geremd, totdat het nodige
motorkoppel is bereikt om te kunnen
wegrijden, of in ieder geval maximaal 2
seconden, zodat de bestuurder de
tijd heeft om de rechtervoet van het
rempedaal naar het gaspedaal te
verplaatsen. Als na 2 seconden niet
wordt weggereden, wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld en wordt
de remdruk geleidelijk gereduceerd.
Tijdens het verminderen van de
remkracht is een geluid te horen dat
kenmerkend is voor de uitschakeling
van de rem, om aan te geven dat
het voertuig gaat bewegen.Foutwaarschuwingen
De storing van het systeem wordt
aangegeven met het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel in geval van digitale
display, en het waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel met
multifunctioneel display (voor bepaalde
versies/markten, waar voorzien) (zie
deel “Waarschuwingslampjes en
berichten” in hoofdstuk “Kennismaking
met het instrumentenpaneel”).
BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem
is geen handrem; verlaat daarom nooit
het voertuig zonder eerst de handrem
te hebben aangetrokken, de motor
te hebben afgezet en de eerste
versnelling te hebben ingeschakeld.
47)
ASR (AntiSlip
Regulation)
(voor bepaalde versies/markten, waar
voorzien)
Dit is een tractieregelsysteem dat iedere
keer als een of beide aandrijfwielen
slippen, automatisch ingrijpt.
Afhankelijk van de slipomstandigheden
kunnen twee verschillende
regelsystemen worden geactiveerd:
als beide aandrijfwielen doorslippen,
reduceert het ASR-systeem het
motorvermogen;
als slechts één aangedreven wiel
slipt, grijpt het ASR-systeem
automatisch in door het slippende wiel
te remmen.
Het ASR is bijzonder nuttig onder de
volgende omstandigheden:
als het binnenste wiel in bochten
slipt door de dynamische verschillen in
de belasting van overmatige versnelling;
als teveel vermogen wordt
overgedragen naar de wielen, ook ten
opzichte van de toestand van het
wegdek;
versnelling op glad, besneeuwd of
bevroren wegdek;
bij gripverlies op een nat wegdek
(aquaplanning).
47) 48) 49) 50)
MSR-SYSTEEM (regeling
van de
motoraandrijving)
Dit is een integraal onderdeel van het
ESC-systeem dat, bij plotseling
terugschakelen of in werking treden van
het ABS, ingrijpt en meer koppel levert
aan de motor om overmatige
aandrijving van de aandrijfwielen te
voorkomen hetgeen, met name in
omstandigheden van weinig grip, kan
leiden tot verlies van stabiliteit.
79
Page 82 of 220

Het ASR-systeem in- en
uitschakelen
De ASR schakelt automatisch in
wanneer de motor wordt gestart.
Tijdens het rijden kan het ASR-systeem
uitgeschakeld en weer ingeschakeld
worden door op knop fig. 79 te drukken
die zich tussen de bedieningstoetsen
op het instrumentenpaneel bevindt.
Het uitschakelen wordt aangegeven
door het aangaan van het
waarschuwingslampje
op het
instrumentenpaneel en het verschijnen
van een bericht op het multifunctionele
display, voor bepaalde versies/markten.
Als het ASR wordt uitgeschakeld
tijdens het rijden, wordt het
automatisch opnieuw ingeschakeld
wanneer het voertuig opnieuw wordt
gestart.
Wanneer met sneeuwkettingen wordt
gereden, kan het handig zijn om het
ASR uit te schakelen: onder deze
omstandigheden levert het doorslippen
van de aandrijfwielen bij het wegrijden
immers meer trekkracht op.
51)
FOUTWAARSCHUWINGEN
In geval van een storing wordt de ASR
automatisch uitgeschakeld, gaat het
lampje
op het instrumentenpaneel
continu branden en verschijnt er een
bericht op het multifunctionele display
(voor bepaalde versies/markten) (zie
deel "Waarschuwingslampjes en
berichten” in hoofdstuk “Kennismaking
met het instrumentenpaneel”). Neem
in dit geval zo snel mogelijk contact op
met het Fiat Servicenetwerk.HYDRAULISCHE BRAKE
ASSIST
(remondersteuning bij
noodstop)
(voor bepaalde versies/markten, waar
voorzien)
Het HBA-systeem is een integraal deel
van het ESC-systeem en is ontworpen
om de remcapaciteit van het voertuig te
verbeteren tijdens een noodstop. Het
systeem detecteert het noodremmen
door de snelheid en de kracht waarmee
het rempedaal wordt ingetrapt te
controleren en past vervolgens de
optimale remdruk toe. Dit kan de
remweg verkorten en dus vormt het
HBA-systeem een aanvulling op het
ABS.
Er wordt maximale assistentie van het
HBA-systeem verkregen als het
rempedaal zeer snel wordt ingetrapt;
tevens moet het rempedaal continu,
dus niet intermitterend, ingetrapt
worden tijdens het remmen, om
voordelen van het systeem te
verkrijgen. Verminder niet de druk op
het rempedaal zolang geremd moet
worden. Het HBA-systeem wordt
uitgeschakeld wanneer het rempedaal
wordt losgelaten.
52) 53) 54)
79F0T0504
80
VEILIGHEID
Page 83 of 220

BELANGRIJK
44)Het ESC-systeem kan de door het
wegdek geboden grip niet boven de
limieten van de natuurkundige wetten laten
toenemen.
45)Het ESC-systeem kan geen
ongelukken voorkomen, waaronder
ongelukken wegens overmatige snelheid in
bochten, rijden op wegdek met weinig
grip of aquaplaning.
46)De capaciteiten van het ESC-systeem
mogen nooit op onverantwoorde en
gevaarlijke wijze worden uitgetest,
waardoor de persoonlijke veiligheid en die
van anderen in gevaar komt.
47)De ESC- en ASR-systemen werken
alleen naar behoren als alle vier de banden
van hetzelfde merk en type zijn, in
uitstekende conditie verkeren en vooral van
het voorgeschreven type en maat zijn.
48)Het ASR kan niet de door het wegdek
geboden grip boven de limieten van de
natuurkundige wetten laten toenemen.
49)Het ASR-systeem kan geen
ongelukken voorkomen, waaronder
ongelukken wegens overmatige snelheid in
bochten, rijden op wegdek met weinig
grip of aquaplaning.
50)De capaciteiten van het ASR mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.51)Neem geen onnodige risico's, ook al is
het voertuig voorzien van dit systeem.
Uw rijstijl moet altijd aangepast zijn aan de
conditie van het wegdek, het zicht en het
verkeer. De bestuurder is altijd
verantwoordelijk voor de verkeersveiligheid.
52)Het HBA-systeem kan niet de door
het wegdek geboden grip boven de
limieten van de natuurkundige wetten laten
toenemen.
53)Het HBA-systeem kan geen
ongelukken voorkomen, waaronder
ongelukken wegens overmatige snelheid in
bochten, rijden op wegdek met weinig
grip of aquaplaning.
54)De capaciteiten van het HBA mogen
nooit op onverantwoorde en gevaarlijke
wijze worden uitgetest, waardoor de
persoonlijke veiligheid en die van anderen
in gevaar komt.
iTPMS-systeem
(indirect Tyre
Pressure
Monitoring System)
(voor bepaalde versies/markten, waar
voorzien)
Het indirect Tyre Pressure Monitoring
System iTPMS controleert de toestand
van de bandenspanning via de
snelheidssensoren op het wiel. Het
systeem waarschuwt de bestuurder als
één of meer banden leeg zijn door
middel van een waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel en
een waarschuwingsbericht op het
display, samen met een geluidssignaal.
Het is raadzaam om de spanning van
alle vier wielen te controleren. Deze
aanduiding wordt ook weergegeven
nadat de motor wordt afgezet en weer
gestart wordt, zolang de
“Resetprocedure” niet wordt
uitgevoerd.
81
Page 84 of 220

“Reset”-procedure
Het iTPMS-systeem heeft een
"inleerfase" nodig (met een duur die
afhangt van de rijstijl en de
wegomstandigheden: bij optimale
omstandigheden wordt gereden op een
rechte weg met 80 km/h gedurende
minstens 20 minuten) die begint
wanneer de “Reset”-procedure wordt
uitgevoerd.
De “Reset”-procedure moet worden
uitgevoerd:
elke keer dat de bandenspanning
wordt gewijzigd;
wanneer ook maar één wiel
verwisseld wordt;
wanneer de banden worden
gedraaid of omgewisseld;
wanneer het ruimtebesparende
reservewiel wordt gemonteerd. Pomp,
voordat de “Resetprocedure” wordt
uitgevoerd, de banden tot de juiste
bandenspanning op, vermeld in de
tabel bandenspanning (zie de paragraaf
"Wielen" in het hoofdstuk "Technische
gegevens").
Als de “Resetprocedure” niet wordt
uitgevoerd, kan in alle bovenstaande
gevallen, het lampje
onjuiste
aanduidingen over één of meer banden
geven.Om de “Reset”-procedure uit te voeren,
bij stilstaand voertuig en met de
contactsleutel op MAR, moet het
Setup-menu als volgt gebruikt worden:
druk kort op de knop: op het
display verschijnt "Reset";
druk op de knopofom te
selecteren ("Ja" of "Nee");
druk kort op de knop: op het
display verschijnt "Bevestigen";
druk op knopofom te
selecteren ("Ja" om te resetten of "Nee"
om de pagina te verlaten);
druk nogmaals op de knopom
terug te keren naar het
standaardscherm of het hoofdmenu
afhankelijk van waar u zich in het menu
bevindt.
Na de “Reset” verschijnt op display het
bericht "Reset opgeslagen" wat
aangeeft dat het "inleren" is gestart.
BEDRIJFSOMSTANDIGHEDEN
Het systeem is actief bij snelheden van
meer dan 15 km/h. In enkele situaties,
zoals sportief rijden, bijzondere
omstandigheden van het wegdek (bijv.
ijs, sneeuw, onverharde wegen), kan
de signalering vertraagd worden of kan
het gelijktijdige spanningsverlies van
meer dan één band slechts gedeeltelijk
gedetecteerd worden.Onder speciale omstandigheden (bijv.
voertuig asymmetrisch beladen aan één
kant, trekken van een aanhanger,
beschadigde of versleten band,
montage van het noodreservewiel,
gebruik van de "Fix&Go Automatic" kit,
gebruik van sneeuwkettingen,
verschillende banden op de assen
gemonteerd) kan het systeem onjuiste
indicaties geven of tijdelijk
uitgeschakeld worden.
Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld
is, knippert het waarschuwingslampjeongeveer 75 seconden, om
vervolgens continu te blijven branden;
tegelijkertijd wordt op het display een
speciaal bericht weergegeven. Deze
waarschuwing wordt ook weergegeven
na het afzetten en opnieuw starten
van de motor, als de correcte
bedrijfsomstandigheden niet hersteld
zijn.
55) 56) 57) 58) 59)
12) 13) 14) 15) 16) 17) 18) 19) 20)
BELANGRIJK
55)Het systeem is een ondersteuning voor
de bestuurder die altijd zijn volle aandacht
bij het rijden moet houden.
82
VEILIGHEID
Page 85 of 220

De verantwoordelijkheid ligt altijd bij de
bestuurder, die rekening moet houden met
de verkeersomstandigheden om in alle
veiligheid te kunnen rijden. De bestuurder
dient altijd een veilige afstand tot het
voertuig vóór hem te houden.
56)Als de bestuurder het rempedaal
volledig intrapt of een snelle stuurbeweging
maakt terwijl het systeem in werking is,
dan kan de automatische remingreep
gestopt worden (bijv. om een eventuele
manoeuvre om het obstakel te vermijden
mogelijk te maken).
57)De laserstraal is niet zichtbaar met het
blote oog. Kijk niet rechtstreeks, of met
optische instrumenten (bijv. lenzen), in de
laserstraal vanaf een afstand korter dan 10
cm: dit kan tot oogletsel leiden. De
laserstraal is ook aanwezig als de sleutel op
MAR staat, maar dan is zijn werking
uitgeschakeld, niet beschikbaar of
handmatig uitgeschakeld via het menu
Instellingen.
58)Het systeem werkt voor voertuigen die
op dezelfde rijbaan rijden. Kleine voertuigen
(bijv. fietsen of motorfietsen) of mensen,
dieren en voorwerpen (bijv. rolstoelen) en
meer in het algemeen alle obstakels die het
door de laser uitgezonden licht beperkt
reflecteren (bijv. voertuigen die bevuild zijn
met modder) worden niet in aanmerking
genomen.
59)Als het voertuig op een rollenbank
geplaatst moet worden (op een snelheid
van 5 tot 30 km/h) voor
onderhoudswerkzaamheden of als het
gewassen wordt in een automatische
wastunnel met een obstakel ervoor (bijv.
een ander voertuig, een muur of een anderobstakel), dan kan het systeem dit
detecteren en geactiveerd worden. In dit
geval moet het systeem uitgeschakeld
worden via het display van het menu
Instellingen.
BELANGRIJK
12)De lasersensor kan beperkt of niet
werken vanwege weersomstandigheden
zoals zware regen, hagel, dikke mist,
hevige sneeuw, vorming van ijslagen op de
voorruit.
13)De werking van de sensor kan ook in
gevaar komen door de aanwezigheid
van stof, condens, vuil of ijs op de voorruit,
door verkeersomstandigheden (bijv.
voertuigen die niet in lijn met uw voertuig
rijden, voertuigen die de weg oversteken of
in de andere richting op dezelfde rijbaan
rijden, in een krappe bocht), door
omstandigheden van het wegdek en
rijomstandigheden (bijv. rijden op
onverharde wegen). Zorg ervoor dat de
voorruit altijd schoon is. Gebruik speciale
reinigingsmiddelen en schone doeken
om te voorkomen dat er krassen op de
voorruit komen. De werking van de sensor
kan ook beperkt of afwezig zijn in sommige
rij-, verkeers- en wegdekomstandigheden.
14)Uitstekende ladingen op het dak van
het voertuig kunnen interfereren met de
goede werking van de sensor. Controleer,
voor het wegrijden, of de lading goed
geplaatst is en of het werkingsbereik van
de sensor niet afgedekt wordt.15)Als de voorruit vervangen moet worden
vanwege krassen, steenslag of breuk,
neem dan uitsluitend contact op met het
Fiat Servicenetwerk. Vervang de voorruit
niet zelf, gevaar van storingen! Het wordt
aanbevolen de voorruit te laten vervangen
als deze beschadigd is in de buurt van
de lasersensor.
16)Knoei niet me de sensor en voer er
geen werkzaamheden aan uit. Dek de
openingen in het sierdeksel onder de
achteruitkijkspiegel niet af. Neem in geval
van een storing van de sensor contact
op met het Fiat Servicenetwerk.
17)Als op wegen met bomen met
uitstekende takken wordt gereden, wordt
geadviseerd om het systeem uit te
schakelen om te voorkomen dat takken ter
hoogte van de motorkap of de voorruit
interfereren met het systeem.
18)Dek het werkingsbereik van de sensor
niet af met stickers of andere voorwerpen.
Let ook op andere zaken op de motorkap
van het voertuig (bijv. een laag sneeuw)
en zorg ervoor dat die niet interfereren met
het licht dat uitgezonden wordt door de
laser.
19)Als een aanhanger of voertuig wordt
getrokken, moet het systeem uitgeschakeld
worden via het display van het menu
Instellingen.
20)Als het systeem een drukafname van
een bepaalde band aangeeft, wordt
geadviseerd om de druk van alle vier de
banden te controleren.
83
Page 86 of 220

TRACTION PLUS
SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten, waar
voorzien)
Traction Plus is een rij-hulpmiddel dat
nuttig is voor het wegrijden op gladde
wegdekken met weinig grip (sneeuw,
ijs, modder, etc.) waardoor de
aandrijfkracht het beste over de vooras
kan worden verdeeld wanneer een
wiel slipt.
Tractie Plus werkt door het wiel met
slechte grip (of het wiel dat meer slipt
dan andere) af te remmen en daarbij de
aandrijfkracht over te brengen naar
die welke een grotere grip heeft op de
grond.
Deze functie kan handmatig
geactiveerd worden door te drukken op
de knop “fig. 80 op het paneel van het
bestuurdersportier en functioneert
onder de 50 km/h. Wanneer deze
snelheid wordt overschreden, wordt
deze automatisch gedeactiveerd (de
LED op de knop brandt nog) en wordt
geheractiveerd wanneer de snelheid
onder de 50 km/u komt.Werking Traction Plus
Het systeem wordt uitgeschakeld bij
het starten. Druk, voor de activering
van het systeem “Traction Plus, op de
knop T+ fig. 80: het ledlampje op de
knop gaat branden.
Wanneer het Traction Plus systeem
wordt ingeschakeld, worden de
volgende functies geactiveerd:
belemmering van de ASR-functie,
om het motorkoppel volledig te
exploiteren;
inwerking van de
differentieelblokkering op de vooras via
het remsysteem voor een betere
trekkracht op onregelmatig wegdek.
Wanneer een storing in het Traction
Plus systeem optreedt, gaat het lampje
op het instrumentenpaneel continu
branden.
BESCHERMINGS-
SYSTEMEN
INZITTENDEN
Tot de belangrijkste
veiligheidsvoorzieningen van de auto
behoren de volgende
beschermingssystemen:
veiligheidsgordels;
SBR-systeem (Seat Belt Reminder);
hoofdsteunen;
kinderzitjes;
front, zijairbag (voor bepaalde
versies/markten, waar voorzien).
Lees de informatie vermeld op de
volgende pagina's uiterst aandachtig
door.
Het is van fundamenteel belang dat de
beschermingssystemen op de juiste
manier gebruikt worden om het
maximaal mogelijke veiligheidsniveau
voor de bestuurder en de passagiers te
garanderen.
Zie voor de verstelling van de
hoofdsteunen paragraaf
"Hoofdsteunen" in het hoofdstuk
"Kennismaking met het voertuig".
80F0T0506
84
VEILIGHEID
Page 87 of 220

VEILIGHEIDS-
GORDELS
GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
Alle stoelen van het voertuig zijn
uitgerust met veiligheidsgordels met
drie verankeringspunten en een
oprolautomaat.
Het mechanisme van de oprolautomaat
werkt door vergrendeling van de
gordel wanneer er heftig geremd wordt
of bij een sterke deceleratie wegens
een botsing.
Zo kan de gordel vrij schuiven en kan hij
zich aanpassen aan het lichaam van
de inzittende.
In het geval van een ongeval, zal de
gordel geblokkeerd worden waardoor
het risico van de botsing binnenin
het interieur en van het naar buiten
geslingerd worden van een persoon
beperkt wordt. De bestuurder moet
zich aan alle plaatselijke wettelijke
voorschriften met betrekking tot de
verplichting en de manier waarop de
gordel wordt gebruikt houden en moet
er ook voor zorgen dat andere
inzittenden van het voertuig deze
voorschriften naleven.
Maak de veiligheidsgordels altijd vast
alvorens weg te rijden.De veiligheidsgordel moet omgelegd
worden terwijl men goed rechtop, met
de rug tegen de rugleuning zit.
Pak, om de gordel om te leggen, de
gesp A fig. 81 en steek deze in de
sluiting B, totdat de klik van het
vergrendelen wordt gehoord.
Als tijdens het uittrekken de gordel blijft
blokkeren, laat hem dan een stukje
teruglopen en trek hem vervolgens
langzaam uit.
Druk, om de gordel los te maken, op
knop C. Begeleid de gordel tijdens het
teruglopen met de hand, zodat hij
niet draait.
60)
De oprolautomaat kan blokkeren als het
voertuig op een steile helling staat: dit
is volkomen normaal.Bovendien blokkeert de oprolautomaat
als de gordel snel word uitgetrokken
of bij hard remmen, botsingen en bij
bochten die op hoge snelheid worden
genomen.
61)
De veiligheidsgordels achter (voor
bepaalde versies/markten, waar
voorzien) moeten gedragen worden
zoals afgebeeld in het schema in fig. 82
of fig. 83.
81F0T0147
82F0T0193
83 - N1 versies (4 zitplaatsen)F0T0342
85
Page 88 of 220

BELANGRIJK De “rode streep” op de
hendels A fig. 84 gebruikt voor het
inklappen van de zitting verschijnt niet
wanneer de rugleuning correct is
vergrendeld. Deze rode streep geeft
aan dat de rugleuning niet is
vergrendeld.
BELANGRIJK Na het terugzetten van
de achterstoelen (voor bepaalde
versies/markten, waar voorzien) in hun
normale stand, de veiligheidsgordels
correct plaatsen zodat ze onmiddellijk
klaar zijn voor gebruik.
62)
BELANGRIJK
60)Druk nooit op knop C fig. 81tijdens het
rijden.
61)Onthoud dat passagiers op de
achterbank die geen gordel dragen bij een
heftige botsing blootgesteld worden aan
een groot risico en bovendien een gevaar
opleveren voor de inzittenden voorin.
62)Controleer of de rugleuning aan beide
zijden goed is vergrendeld (rode strepen
onzichtbaar) om te voorkomen dat de
rugleuning bij bruusk remmen naar voren
kan klappen en zo de inzittenden kan
verwonden.
SBR-SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten, waar
voorzien)
Het voertuig is voorzien van een
systeem dat S.B.R. wordt genoemd.
(Seat Belt Reminder), dit waarschuwt
de bestuurder en de passagier op
de voorstoel wanneer hun
veiligheidsgordel niet is omgelegd, als
volgt:
het waarschuwingslampjeop het
instrumentenpaneel gaat branden en
de zoemer klinkt gedurende de eerste 6
seconden continu;
het waarschuwingslampjeop het
instrumentenpaneel knippert en de
zoemer klinkt met tussenpozen
gedurende de volgende 90 seconden.
Voor het permanent uitschakelen van
dit systeem, contact opnemen met het
Fiat Servicenetwerk.
Het SBR-systeem kan ook via het
set-up menu van het display opnieuw
worden ingeschakeld.
84F0T0921
86
VEILIGHEID