Page 105 of 220

85)Als de contactsleutel in stand MAR
staat, ook wanneer de motor is uitgezet,
kunnen de airbags ook geactiveerd worden
als de auto door een andere auto wordt
aangereden. Daarom mag, wanneer de
passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al
staat de auto stil, GEEN tegen de
rijrichting in gemonteerd kinderzitje op de
voorstoel gemonteerd worden. Als bij
een botsing de airbag wordt opgeblazen,
kan dit leiden tot ernstig letsel en zelfs
tot de dood van het kind. Daarom moet de
passagiersairbag altijd uitgeschakeld
worden als een kinderzitje tegen de
rijrichting in gemonteerd wordt op de
voorste passagiersstoel. Bovendien moet
de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te
voorkomen dat het kinderzitje eventueel in
aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
Onthoud tevens dat als de startinrichting in
de stand STOP staat, bij een ongeval
geen enkel veiligheidssysteem (airbags of
gordelspanners) geactiveerd wordt. In
dat geval duidt de uitgebleven activering
niet op een storing van het systeem.
86)Laat het airbagsysteem controleren
door een Fiat Servicenetwerk als de auto
gestolen werd, bij poging tot diefstal of
indien de auto aan vandalisme of een
overstroming onderworpen is geweest.87)Wanneer de contactsleutel naar de
stand MAR wordt gedraaid, gaat het
waarschuwingslampje
(bij actieve
frontairbag aan passagierszijde) op het
middelste dashboard enkele seconden
knipperen, om eraan te herinneren dat de
passagiersairbag bij een botsing
geactiveerd wordt. Hierna moet het lampje
doven.
88)De activeringsdrempel van de airbag is
hoger dan die van de gordelspanners. Bij
aanrijdingen die tussen deze twee
drempelwaarden liggen, treden alleen de
gordelspanners in werking.
89)De airbag vervangt niet de
veiligheidsgordels, maar verhoogt hun
doeltreffendheid. Omdat de frontairbags
niet worden ingeschakeld bij frontale
botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de
kop slaan, worden de inzittenden in die
gevallen uitsluitend door de
veiligheidsgordels beschermd, die dus altijd
gedragen moeten worden.
103
Page 106 of 220
STARTEN EN RIJDEN
Laten we eens kijken naar het "hart"
van het voertuig: dan kunt u zien hoe u
het potentieel ervan optimaal kunt
benutten.
We zullen u laten zien hoe u het
voertuig in elke situatie veilig kunt
besturen, zodat het een echt "maatje"
voor u kan zijn, waarbij het comfort
en de portefeuille niet vergeten worden.DE MOTOR STARTEN ....................105
HANDREM ......................................107
TIJDENS PARKEREN ......................107
GEBRUIK VAN DE
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK ......................108
“COMFORT-MATIC”-
VERSNELLINGSBAK ......................109
CRUISE CONTROL (CONSTANTE
SNELHEIDSREGELING) ..................110
SPEED BLOCK ...............................112
PARKEERSENSOREN.....................112
START&STOP-SYSTEEM ................114
TANKEN..........................................116
EEN AANHANGER TREKKEN .........119
104
STARTEN EN RIJDEN
Page 107 of 220

DE MOTOR STARTEN
Het voertuig is uitgerust met een
elektronische startblokkering: zie de
paragraaf "Fiat CODE startblokkering"
in "Kennismaking met de auto" als
de motor niet start.
90) 91)
22) 23) 27) 28)
PROCEDURE VOOR
BENZINEVERSIES
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan;
plaats de versnellingspook in de
vrijstand;
trap het koppelingspedaal volledig in
zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel naar AVV en
laat deze los zodra de motor start.
PROCEDURE VOOR
DIESELVERSIES
Ga als volgt te werk:
trek de handrem aan;
plaats de versnellingspook in de
vrijstand;
zet de contactsleutel op de stand
MAR: het
waarschuwingslampje
gaat branden op het
instrumentenpaneel;
wacht tot de waarschuwingslampjes
enuit gaan, wat sneller
gebeurt naarmate de motor warmer is;
trap het koppelingspedaal volledig
in zonder het gaspedaal aan te raken;
draai de contactsleutel in de
AVV-stand zodra het lampje
dooft.
Als te lang wordt gewacht, is het werk
van de voorgloeibougies tevergeefs.
Laat de sleutel los zodra de motor start.
Bij koude motor moet het gaspedaal
volledig zijn opgekomen wanneer
de contactsleutel naar de stand AVV
wordt gedraaid.
24)
PROCEDURE VOOR
NATURAL
POWER-VERSIES
De motor wordt altijd gestart op
benzine, ongeacht de eerder
geselecteerde gekozen modus.
25)
PROCEDURE VOOR
VERSIES MET COMFORT
MATIC
Het systeem staat het starten van de
motor toe zowel met een ingeschakelde
versnelling als in de vrijstand (N). Trap
het rempedaal altijd in met de
ingeschakelde versnelling.Het wordt aangeraden de
versnellingspook in de vrijstand (N)te
zetten voordat de motor wordt gestart.
26)
BELANGRIJK Als de motor niet bij de
eerste poging start, draai dan de
contactsleutel naar de stand STOP
alvorens de procedure te herhalen. Als
het waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel blijft branden,
samen met het waarschuwingslampje
, wanneer de contactsleutel op
MAR staat, draai dan de sleutel naar
STOP en weer terug naar MAR; als het
lampje blijft branden, probeer dan de
andere bij het voertuig geleverde
sleutels. Als de motor nog steeds niet
gestart kan worden, voer dan een
noodstartprocedure uit (zie "Starten in
een noodgeval" in het hoofdstuk
"Noodgevallen") en ga naar een
Fiat-dealer.
105
Page 108 of 220

BELANGRIJK Als men wil starten terwijl
er een storing in de versnellingsbak
aanwezig is, dan moet de procedure
“Vertraagde start” gebruikt worden (zie
de bijbehorende meldingen): houd de
sleutel minstens 7 seconden in de
stand AVV terwijl het rempedaal
ingetrapt wordt gehouden en de motor
zal starten. Het systeem zal in de
herstelmodus schakelen (maximaal
toegestane versnelling: 3
e,
Automatische modus niet beschikbaar).
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk als de motor nog
steeds niet start.
BELANGRIJK
90)Het is gevaarlijk om de motor in
afgesloten ruimten te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en
motoruitlaatgassen bevatten kooldioxide,
koolmonoxide en andere giftige gassen.
91)Onthoud dat de rembekrachtiging
en de elektrische stuurbekrachtiging niet
werken zolang de motor niet is gestart; om
die reden is meer kracht benodigd voor
de bediening van het rempedaal en het
stuur.
BELANGRIJK
22)Wij adviseren om gedurende de
beginperiode niet de maximale prestaties
van het voertuig te eisen (bijv. snel
accelereren, lange afstanden op
topsnelheid, krachtig remmen etc.).
23)Laat de contactsleutel nooit in de stand
MAR-ON staan als de motor is afgezet,
zodat de accu niet onnodig wordt
ontladen.
24)Als het
lampje gedurende 60
seconden knippert na het starten of terwijl
het voertuig langdurig gesleept wordt,
betekent dit dat er een storing is in het
voorgloeisysteem. Als de motor start kan
het voertuig zoals gewoonlijk gebruikt
worden, maar moet zo snel mogelijk
contact worden opgenomen met het Fiat
Servicenetwerk.
25)Daarom moet er altijd voldoende
benzine in de tank zitten om de
benzinepomp te beschermen en tijdelijke
omschakeling van werking op aardgas naar
werking op benzine te garanderen, als er
hoge prestaties vereist zijn.
26)Als de motor niet met een
ingeschakelde versnelling start, zal de
mogelijk gevaarlijke situatie wegens het feit
dat de versnellingsbak automatisch naar
de vrijstand is gegaan, door een zoemer
worden aangegeven.27)Probeer, onder geen enkele
omstandigheid, de motor te starten door
de auto te duwen, te slepen of van een
helling af te laten rijden. Hierdoor kan
brandstof in de katalysator terechtkomen
die hierdoor onherstelbaar beschadigd
wordt.
28)Even snel gas geven voordat de motor
wordt uitgezet heeft geen enkel nut, verspilt
brandstof en is, vooral voor motoren met
turbocompressor, schadelijk.
106
STARTEN EN RIJDEN
Page 109 of 220

HANDREM
De handrem fig. 102 bevindt zich
tussen de voorstoelen.
Inschakelen handrem:
Trek hendel omhoog totdat de auto is
geblokkeerd. Het waarschuwingslampje
gaat branden met de contactsleutel
op MAR.
Uitschakelen handrem:
Trek hefboom A een stukje omhoog en
houd knop B ingedrukt; controleer of
het lampje
op het
instrumentenpaneel uitgaat.
92) 93) 94)
BELANGRIJK
92)Laat kinderen nooit zonder toezicht in
de auto achter. Verwijder altijd de
contactsleutel als het voertuig wordt
verlaten en neem deze mee.
93)Het voertuig moet na enkele klikken van
de hefboom geblokkeerd zijn. Als dat niet
het geval is, contact opnemen met het Fiat
Servicenetwerk om hem te laten afstellen.
94)In geval van parkeermanoeuvres op
wegen met een helling, moeten de
voorwielen naar het trottoir worden
gedraaid (bij het parkeren op een helling
omlaag), of in de tegenovergestelde
richting als het voertuig op een helling
omhoog is geparkeerd. Als het voertuig op
een steile helling wordt geparkeerd, is het
tevens raadzaam om de wielen met wiggen
of stenen te blokkeren.
TIJDENS PARKEREN
95)
Ga als volgt te werk bij het parkeren en
het verlaten van het voertuig:
schakel een versnelling in (1e
versnelling als op een helling omhoog
wordt geparkeerd en achteruit bij een
helling omlaag) en zet de wielen iets
gedraaid;
zet de motor af en trek de handrem
aan;
verwijder altijd de contactsleutel.
Als het voertuig op een steile helling
wordt geparkeerd, is het tevens
raadzaam om de wielen met wiggen of
stenen te blokkeren.
Laat de sleutel niet in de stand MAR
om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
Versies met COMFORT-MATIC
versnellingsbak
Houd, om veilig te parkeren, een voet
op de rem, de 1
eversnelling of de
achteruit (R) moeten geactiveerd zijn
en, in geval van parkeren op een
opwaartse/afwaartse helling moet de
handrem geactiveerd worden.
102F0T0043
107
Page 110 of 220

BELANGRIJK Verlaat de auto NOOIT
met de versnellingsbak in de vrijstandN
of, bij versies met automatische
versnellingsbak (Comfort matic), zonder
eerst de keuzehendel opPte hebben
geplaatst).
BELANGRIJKE
OPMERKINGEN
Houd het rempedaal altijd ingetrapt
bij stilstaand voertuig en ingeschakelde
versnelling, totdat wordt weggereden;
laat vervolgens het rempedaal los en
geef een klein beetje gas;
houd de versnellingsbak in de
vrijstand (N) als de auto lang stilstaat
met een draaiende motor;
Om de werking van de koppeling te
sparen, mag het gaspedaal niet
gebruikt worden om de auto stil te laten
staan (bijv. bij stilstand op een helling).
De koppeling kan dan oververhit
en beschadigd raken; gebruik in dit
geval het rempedaal en bedien het
gaspedaal alleen als u gereed bent om
weg te rijden.
gebruik de 2e versnelling alleen voor
meer controle over de auto als op
glad wegdek wordt weggereden;
als de eerste versnelling moet
worden ingeschakeld vanuit de
ingeschakelde achteruitversnelling (R),
of omgekeerd, dan mag dit pas gedaan
worden als de auto volledig stil staat
en het rempedaal is ingetrapt;
hoewel dit sterk wordt afgeraden,
zal het systeem, als u voorwaarts
heuvelaf rijdt en om welke reden dan
ook in de vrijstand (N) rijdt, wanneer
u schakelt automatisch de beste
versnelling kiezen om het juiste koppel
over te brengen op de wielen op basis
van de rijsnelheid.
BELANGRIJK
95)Laat kinderen nooit zonder toezicht in
de auto achter. Verwijder altijd de
contactsleutel als het voertuig wordt
verlaten en neem deze mee.
GEBRUIK VAN DE
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Trap, om de versnellingen in te
schakelen, het koppelingspedaal
volledig in en plaats de pook A fig. 103
in de gewenste stand (het
schakelschema is aangegeven op de
pookknop).
BELANGRIJK De achteruit kan
uitsluitend bij stilstaand voertuig worden
ingeschakeld. Wacht bij draaiende
motor minstens 2 seconden met het
koppelingspedaal helemaal ingetrapt
alvorens de achteruit in te schakelen
om beschadiging aan de tandwielen te
voorkomen.
96)
29)
103F0T0055
108
STARTEN EN RIJDEN
Page 111 of 220

BELANGRIJK
96)Trap het koppelingspedaal helemaal in
om op juiste wijze te schakelen. Daarom
is het van fundamenteel belang dat er niets
onder het pedaal ligt: let erop dat de
matten vlak liggen en dat ze de slag van de
pedalen niet hinderen.
BELANGRIJK
29)Rijd niet met de hand op de
versnellingspook aangezien de
uitgeoefende druk, hoe licht ook, na
verloop van tijd kan leiden tot slijtage van
de interne onderdelen van de
versnellingsbak. Het koppelingspedaal
mag uitsluitend voor het schakelen
gebruikt worden. Laat tijdens het rijden de
voet nooit, zelfs niet licht, op het
koppelingspedaal rusten. Bij bepaalde
versies/markten kan de regelelektronica
van het koppelingspedaal een foutieve
rijstijl als een defect interpreteren.
“COMFORT-MATIC”-
VERSNELLINGSBAK
Het voertuig is voorzien van een
elektronisch geregelde handmatige
versnellingsbak, bekend als
COMFORT-MATIC, die op twee
manieren bediend kan worden:
MANUALenAUTO.
Het is mogelijk om de functieECO
(Economy) te gebruiken met de logica
AUTOdie het verbruik beperkt. Druk
op de knop Efig. 104 om deze functie
in te schakelen.
Als deECO-functie wordt gebruikt,
wordt op het display de letter E
(Economy) weergegeven, naast de
ingeschakelde versnellingfig. 105.
30)
AUTOMATISCHE MODUS
BELANGRIJK Voor een correct gebruik
van het systeem dient uitsluitend de
rechtervoet te worden gebruikt om de
pedalen te bedienen.
Trap het rempedaal in.
Start de motor.
Duw de versnellingspook naarA/M
fig. 106-om de automatische modus
in te schakelen of naarRfig. 107-om de
achteruitversnelling te kiezen.
Laat het rempedaal los en druk het
gaspedaal in.
HANDMATIGE BEDIENING
BELANGRIJK Bedien, voor een juist
gebruik van het systeem, het pedaal
uitsluitend met de rechtervoet.
Trap het rempedaal in.
Start de motor.
104F0T0223
105F0T0961
109
Page 112 of 220

Duw de versnellingspook naar+fig.
108 om de eerste versnelling in te
schakelen (vanuitNofRkan de pook in
de middelste stand worden geplaatst)
of naarRfig. 107 om de achteruit in
te schakelen.
Laat het rempedaal los en druk het
gaspedaal in.
Duw tijdens het rijden de
versnellingspook naar+fig. 108 om de
volgende versnelling te kiezen of naar
–om een versnelling terug te
schakelen.OPMERKING Het gaspedaal hoeft niet
te worden losgelaten bij het schakelen.
Het systeem weigert een
schakelcommando als dit de juiste
werking van de motor en de
versnellingsbak in gevaar brengt.
BELANGRIJK
30)Houd de hand niet langer op de
versnellingspook dan strikt noodzakelijk is
voor het schakelen of voor de Auto/Manual
bediening.
CRUISE CONTROL
(constante
snelheidsregeling)
(voor bepaalde versies/markten, waar
voorzien)
Dit is een elektronisch geregeld
hulpsysteem, waarmee het voertuig (bij
een snelheid boven 30 km/h) op lange,
rechte en droge wegen met weinig
veranderingen qua rijomstandigheden
(bijv. snelwegen), met een constante,
vooraf ingestelde snelheid blijft rijden
zonder het gaspedaal te hoeven
bedienen. Het gebruik van de
cruisecontrol wordt dus niet aanbevolen
op buitenwegen met druk verkeer.
Gebruik het systeem niet in de stad.
Inschakelen van het systeem
Wanneer het systeem ingeschakeld is,
gaat het lampje
branden en
verschijnt het betreffende bericht op het
instrumentenpaneel (voor bepaalde
versies/markten, waar voorzien).
De snelheidsregelaar kan niet in de 1
e
of de achteruitversnelling ingeschakeld
worden; het systeem kan het beste
geactiveerd worden in de 4
eversnelling
of hoger.
Op afdalingen kan de snelheid bij
ingeschakelde cruise-control iets hoger
liggen dan de opgeslagen snelheid.
106F0T0226
107F0T0229
108F0T0224
110
STARTEN EN RIJDEN